ECLI:NL:GHSHE:2022:3866

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.291.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens ernstige overlast door huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van 24 februari 2021, waarin de vorderingen van Stichting Alwel tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zijn toegewezen. [appellant] huurde sinds 20 augustus 2018 een woning van Alwel en heeft volgens Alwel ernstige overlast veroorzaakt, wat heeft geleid tot de vordering tot ontbinding. De kantonrechter heeft de vorderingen van Alwel toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Tijdens de procedure heeft [appellant] de woning inmiddels verlaten. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een overlastdossier tegen [appellant], met klachten van omwonenden over geluidsoverlast, waaronder harde muziek en bonken op muren. Het hof oordeelt dat de klachten van Alwel gegrond zijn en dat [appellant] zich niet als een goed huurder heeft gedragen. De eerdere huurovereenkomst van [appellant] met Alwel bevatte al een addendum vanwege overlast, en de huidige overeenkomst was een 'laatste kans'. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.932/01
arrest van 8 november 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda,
tegen
Stichting Alwel,
Gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Alwel,
advocaat: mr. J. van Baaren te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 februari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie en Alwel als eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8649088 CV EXPL 20-2446)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties, genummerd 10 tot en met 12;
  • de akte uitlaten mondelinge behandeling na aanbrengen van [appellant] met een bijlage (aantekeningen van de zitting in eerste aanleg);
  • de akte uitlaten mondelinge behandeling na aanbrengen van Alwel op de rol van
4 mei 2021 met producties, genummerd 1 tot en met 4;
  • de memorie van grieven met producties, genummerd 10 tot en met 15;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 19 september 2022, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Waar gaat deze procedure over?
[appellant] huurde een woning van Alwel. Volgens Alwel heeft [appellant] voor ernstige overlast gezorgd en zich niet als goed huurder gedragen. Alwel heeft daarom gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [appellant] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen en te verlaten. De kantonrechter heeft de vorderingen van Alwel toegewezen. [appellant] is het niet eens met dit vonnis en is in hoger beroep gekomen. Inmiddels heeft [appellant] de woning verlaten.
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [appellant] huurde van Alwel sinds 20 augustus 2018 de woning aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: de woning).
  • Bij deze huurovereenkomst hebben partijen op 20 augustus 2018 een addendum huurovereenkomst gesloten. In deze addendum huurovereenkomst is onder meer het volgende geschreven:
“(…)in aanmerking nemende dat:
(…)
2. Er is een overlastdossier opgebouwd tegen huurder;
3. Huurder heeft zelf veel klachten ingediend over leef geluiden die hem storen;
4. Na overleg binnen Alwel te samen met politie, Gemeente en GGZ Breburg is besloten om de huurder een laatste kans te geven. Vandaar deze woning aanbieding van [adres 1] , een 55+ woning waar geen lift aanwezig is en enkel aan weerkanten een buur.
Verhuurder en huurder verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1:
Huurder zal:
- geen geluidsoverlast veroorzaken, hij zal de radio en tv zacht aanzetten;
- Nooit hard slaan met de deuren
- andere bewoners, hulpverleners of medewerkers van Alwel nooit aanvallen en nooit bedreigen;
- bij andere bewoners niet hun woning binnengaan;
- andere bewoners, hulpverleners of medewerkers van Alwel nooit uitschelden;
- andere bewoners, hulpverleners of medewerkers van Alwel nooit aanraken;
Huurder heeft de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat hij geen geluidsoverlast veroorzaakt en erkent dat schending van dit addendum tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal leiden;
Artikel 2 Huurder zal begeleid worden door specialistische begeleiding zoals bijvoorbeeld Zintri/Amarant/GGZ/ met onder andere als doel om te leren gaan met leefgeluiden. Huurder zal onder begeleiding blijven, huurder mag de begeleiding niet beëindigen.
Artikel 3:
Als huurder zich niet aan de afspraken houdt, dan zal de verhuurder het huurcontract ontbinden en een ontruiming bewerkstelligen. Dit betekent dat huurder dan uit zijn woning wordt gezet (…)”
  • Omwonenden hebben bij Alwel overlastklachten geuit over [appellant] (zie producties 6, 8, 13, 14, 17, 18, 19 en 20 van Alwel). De klachten gaan onder andere over het in de nacht en de vroege ochtend draaien van harde muziek, over bonken op de muren, over het slaan met deuren en het schoppen tegen de schutting. De in deze producties verwoorde klachten zien op een periode van omstreeks 11 april 2019 tot en met 20 september 2020.
  • [appellant] heeft bij Alwel overlastklachten over omwonenden gemeld.
  • Na het vonnis van 24 februari 2021 waartegen [appellant] in deze procedure beroep heeft ingesteld, heeft [appellant] een kort geding procedure aangespannen tegen Alwel. In die procedure heeft hij, kort gezegd, gevorderd dat de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening Alwel verbiedt om het vonnis van 24 februari 2021 verder ten uitvoer te leggen en om de uitvoerbaarheid bij voorraad van dat vonnis ten aanzien van de ontruiming van de woning te schorsen totdat op het onderhavige hoger beroep zal zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 24 maart 2021 de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst en Alwel verboden om executiemaatregelen te treffen tot uiterlijk 1 mei 2021. De overige vorderingen in kort geding van [appellant] zijn afgewezen.
  • Alwel heeft het kort gedingvonnis op 25 maart 2021 aan [appellant] laten betekenen, inclusief de formele aanzegging dat, als [appellant] niet tot vrijwillige ontruiming zal zijn overgegaan, de ontruiming op 11 mei 2021 zal plaats vinden.
  • [appellant] heeft de woning op 10 mei 2021 verlaten en de huissleutels aan Alwel afgegeven.
  • Alwel heeft de woning inmiddels aan een derde verhuurd.
3.3.1.
In de onderhavige procedure vordert Alwel (in conventie) kort gezegd de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning door [appellant] .
Aan deze vordering heeft Alwel kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] , aldus Alwel, heeft door het veroorzaken van (ernstige) overlast gehandeld in strijd met de bepalingen van de (addendum) huurovereenkomst en zich door het veroorzaken van overlast ook niet gedragen als een goed huurder. Deze tekortkomingen rechtvaardigen volgens Alwel de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning.
3.3.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
In (voorwaardelijke) reconventie, namelijk voor het geval de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in conventie wordt toegewezen, heeft [appellant] gevorderd dat de termijn voor ontruiming van het gehuurde wordt bepaald op zes maanden na betekening van het vonnis.
3.3.3.
Alwel heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellant] in (voorwaardelijke) reconventie.
3.3.4.
In het tussenvonnis van de kantonrechter van 16 september 2020 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.5.
In het eindvonnis van 24 februari 2021 heeft de kantonrechter -kort gezegd- de vorderingen van Alwel in conventie toegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
3.4.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van Alwel, met veroordeling van Alwel in de kosten van de procedure in beide instanties. Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] stelt dat er geen sprake was van overlast die voldoende ernstig en structureel is om de vordering tot ontbinding en ontruiming toe te wijzen. De kantonrechter is verder, volgens [appellant] , aan diverse verweren die door hem naar voren zijn gebracht in de motivering voorbij gegaan.
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Naar het oordeel van het hof lenen de grieven zich voor gezamenlijke bespreking. [appellant] stelt, samengevat, dat hij de door Alwel verweten gedragingen (bonken op muren, schoppen tegen de schutting, geluidsoverlast door de radio vroeg in de ochtend aan te zetten) wel degelijk heeft betwist. Bovendien komen de meldingen van de buren vooral van zijn directe buurman, [persoon A] . Juist van deze buurman ervaart [appellant] zelf veel overlast (hij schreeuwt tegen zijn vrouw en de hond blaft vaak). Dit zijn volgens [appellant] geen normale leefgeluiden. Deze klachten worden echter door Alwel genegeerd of gebagatelliseerd. De meldingen van [persoon A] en overige omwonenden zijn volgens [appellant] subjectieve belevingen van deze buren, terwijl [appellant] zelf serieuze en aantoonbare overlast heeft ervaren door onder andere het geblaf van de hond. Dat [appellant] zelf ernstige overlast ervaart waartegen door Alwel niets is ondernomen, is door de kantonrechter niet meegewogen. Verder stelt [appellant] dat de woning zeer gehorig is als gevolg van de aanwezigheid van veel houtmateriaal en luchtgaten/ventilatiekanalen, waardoor het mogelijk is dat buren eerder dan gebruikelijk geluiden van [appellant] waarnemen. Die omstandigheid is volgens [appellant] niet aan hem toe te rekenen.
3.6.
Alwel voert daartegen aan dat het beeld van de vele overlastmeldingen van het gedrag van [appellant] zich ook na het vonnis in kort geding heeft voorgezet. Er is nog steeds sprake van ernstige en langdurige overlast door [appellant] . Alwel verwijst naar de huurovereenkomst waaruit blijkt dat [appellant] zich heeft verbonden om te leren gaan met leefgeluiden en om begeleid te worden door gespecialiseerde hulpverlening. Daar heeft hij echter geen uitvoering aan gegeven en de hulpverlening is daardoor niet van de grond gekomen. [appellant] is gelet hierop ernstig en toerekenbaar tekortgeschoten uit hoofde van de huurovereenkomst. Hij heeft in strijd gehandeld met de relevante bepalingen uit de huurovereenkomst en zich niet als een goed huurder gedragen. [appellant] heeft weliswaar zelf ook geklaagd over overlast van andere buren, maar dat ontslaat hem niet van zijn verplichting om zich als een goed huurder te gedragen. Omwonenden voelen zich volgens Alwel bedreigd en in toenemende mate onveilig. Alwel heeft een verplichting naar omwonenden toe om hen een rustig woongenot en rustige leefomgeving te bieden. Van belang is voorts dat ook in de huurovereenkomst met betrekking tot de vorige huurwoning van [appellant] al een extra clausule/”addendum” was opgenomen vanwege overlast en bedreigingen. Daarna is de onderhavige “laatste kans huurovereenkomst” gesloten. Verder voert Alwel aan dat geen bewijs is overgelegd ten aanzien van de gestelde gehorigheid van de woning.
Alwel concludeert tot bekrachtiging van het vonnis en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente, en in de nakosten.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
3.8.
Allereerst is van belang dat de woning waar het nu om gaat niet de eerste woning is die [appellant] van Alwel huurt en waar zich problemen met omwonenden voordoen. De woning aan de [adres 1] in [plaats] was de tweede woning die [appellant] van Alwel huurde. Voorheen huurde [appellant] van Alwel de woning aan de [adres 2] in [plaats] . Ook bij die huurovereenkomst was sprake van een aanhangsel/”addendum” dat, kort gezegd, zag op de eerder door [appellant] veroorzaakte overlast en dat verplichtingen bevatte op het punt van het zich onthouden van overlast gevende gedragingen. Als gevolg van structurele overlast was met betrekking tot die woning sprake van een ernstige en toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. En heeft [appellant] die woning moeten ontruimen. Daarna is door Alwel aan [appellant] onder voorwaarden, zie de “addendum-huurovereenkomst”, de woning aan de [adres 1] in Breda aangeboden. Het betreft een zogenoemde “laatste kans overeenkomst”.
3.9.
Ook bij de woning aan de [adres 1] in [plaats] zijn klachten van omwonenden over [appellant] gekomen, waarvan [appellant] aanvoert dat bij de door de omwonenden gestelde overlast sprake is van een subjectieve beleving.
Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Uit de overgelegde producties is gebleken dat meerdere omwonenden overlast ervaren. Zij wonen op verschillende adressen en hebben ieder afzonderlijk klachten over overlast ingediend bij Alwel. Het hof overweegt dat, gelet op de inhoud en frequentie van de van de verschillende buurtbewoners afkomstige meldingen, naar zijn oordeel onvoldoende betwist is door [appellant] dat het gaat om reële, daadwerkelijk ervaren overlast, veroorzaakt door [appellant] .
Voor wat betreft de concrete klachten van de omwonenden over de geluidsoverlast door het gebruik van de radio door [appellant] overweegt het hof dat hij [appellant] tijdens de mondelinge behandeling heeft gevraagd om een toelichting te geven op de klachten van omwonenden over radiogeluiden en dan specifiek die in de vroege ochtend. [appellant] heeft op die vraag geen duidelijk antwoord gegeven. Het hof is van oordeel dat uit het dossier echter afdoende blijkt dat sprake is van geluidsoverlast en dat [appellant] het bestaan van deze overlast onvoldoende heeft betwist. Uit de stukken blijkt immers dat [appellant] erkent dat hij een radio in de badkamer, keuken en woonkamer heeft en dat hij deze aanzet als hij opstaat. Hij geeft toe dat hij de radio ’s-nachts even en soms lang aanzet. Daar komt bij dat [persoon B] (juridisch adviseur van Alwel) tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, dat [appellant] , toen hij op de harde radiogeluiden werd aangesproken, tegen haar heeft gezegd “Ik pak ze terug”. [appellant] heeft deze verklaring van [persoon B] niet, althans niet gemotiveerd weersproken en het hof gaat daarom van de juistheid van die verklaring uit. Het doelbewust hard aanzetten van de radio op een (zeer) vroeg tijdstip in de ochtend kan niet anders dan als ernstige overlast en daarmee als een toerekenbare tekortkoming van [appellant] worden gezien. Ook bonken op muren is niet, althans niet gemotiveerd door [appellant] ontkend en daarmee staat ook die overlast en dus ook daarmee de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vast.
Dat de woning gedeeltelijk van hout is en volgens [appellant] daarom gehorig, maakt het voorgaande niet anders omdat [appellant] de radio doelbewust hard heeft aangezet. Daarbij vormt een gehorige woning juist des te meer reden om erop te letten dat de radio niet te hard staat.
De geluiden waar [appellant] last van heeft (hondengeluiden, tikkende klokken, sluiten van prullenbakken, het in de stopcontacten doen van stekkers en het weer uittrekken daarvan, het op een laat tijdstip tappen van warm water en slaan met deuren) zullen door hem als storend zijn ervaren, maar doen niets af aan de overlast die [appellant] zelf heeft veroorzaakt. Bovendien betreft het naar het oordeel van het hof voor een deel normale leefgeluiden die bewoners van aangrenzende woningen in zekere mate van elkaar hebben te tolereren. Juist met het oog op het leren omgaan met dat soort geluiden was de bepaling over het aanvaarden van en meewerken aan hulpverlening in de huurovereenkomst opgenomen, hetgeen [appellant] heeft nagelaten. Hoe dan ook rechtvaardigt de door deze geluiden volgens [appellant] ontstane overlast niet dat [appellant] zelf in reactie daarop met regelmaat geluidsoverlast is gaan veroorzaken.
Ten overvloede overweegt het hof dat de klachten over het geblaf van honden, waar [appellant] vooral last van heeft, door Alwel zijn onderzocht. Bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) hebben op verzoek van Alwel onderzoek verricht naar geblaf van de honden. Deze boa’s zijn volgens Alwel op verschillende tijdstippen langs de woningen gelopen, maar hebben geen overlast geconstateerd. Ook is niet gebleken dat andere omwonenden ook overlast ervaren van hondengeblaf.
3.10.
Het hof is verder van oordeel dat in het licht van de hiervoor geschetste voorgeschiedenis, de verplichtingen uit de huurovereenkomst met addendum en de aanhoudende klachten over het gedrag van [appellant] , waaronder ernstige geluidsoverlast, in combinatie met het gegeven dat sprake was van een “laatste kans huurovereenkomst”, maakt dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst die een voldoende grond vormen om de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning te rechtvaardigen. [appellant] heeft zich duidelijk niet als een goed huurder gedragen. Het hof kent daarbij ook gewicht toe aan het feit dat [appellant] de hulpverlening, die mogelijk had kunnen leiden tot een normalisatie van de verhoudingen met de omwonenden en dus tot een oplossing van de problemen, heeft afgehouden.
Het hof overweegt dat [appellant] , mede gelet op zijn huidige leefsituatie (hij woont op een kamer), op zich belang heeft bij nieuwe huisvesting en dus bij vernietiging van het vonnis. Echter zijn tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en de belangen van Alwel (en haar andere huurders) wegen, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van het hof zwaarder dan het op zich begrijpelijke belang van [appellant] .
3.11.
Vorenstaande leidt ertoe dat de opgeworpen grieven niet slagen. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] zal in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld als hierna vermeld.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden (zie
ECLI:NL:HR:2022:853 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:853)).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter te Breda van 24 februari 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Alwel begroot op € 772,00 aan griffierecht en € 2.228,00 (2 punten x tarief II) aan salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, A.L. Bervoets en J.K. Six-Hummel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2022.
griffier rolraadsheer