ECLI:NL:GHSHE:2022:380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
20-001309-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd voor hennepteelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 18 mei 2021 was veroordeeld voor het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten op grond van de Opiumwet. De verdachte had een taakstraf van 160 uren opgelegd gekregen, subsidiair 80 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een nieuwe veroordeling. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk het tenlastegelegde had begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 oktober 2019 in Wijk en Aalburg stoffen en voorwerpen voorhanden had die bestemd waren voor professionele hennepteelt. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat de aangetroffen goederen niet voor hennepteelt waren bestemd, ongeloofwaardig geacht. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001309-21
Uitspraak : 25 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-300854-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
Door de raadsman van de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 oktober 2019 te Wijk en Aalburg, gemeente Altena, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten:
- 27 slakkenhuizen (luchtafzuiging) en/of
- 8 tuinslangen en/of
- 1.157 plantenbakken en/of
- 11 dompelpompen en/of
- 42 jerrycans en/of
- 13 voedingsmiddelen en/of
- een of meerdere koolstoffilter(s) en/of
- 10 ronde vaten en/of
- 223 transformatoren en/of
- 83 assimilatielampen en/of
- 184 lampenkappen en/of
- 69 luchtslangen en/of
- 2 verwarmingsapparaten en/of
- 3 ventilatoren en/of
- 68 droognetten en/of
- een of meerdere kweektent(en) en/of
- 8 wekkers en/of
- een of meerdere luchtafzuiging(en) en/of
- 4 plantenspuiten en/of
- 4.818 steenwollen stekpotjes en/of
- 2 maatbekers,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2019 te Wijk en Aalburg, gemeente Altena, stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten:
- 13 voedingsmiddelen, zijnde stoffen, en
- 27 slakkenhuizen (luchtafzuiging) en
- 8 tuinslangen en
- 1.157 plantenbakken en
- 11 dompelpompen en
- 42 jerrycans en
- een koolstoffilter en
- 10 ronde vaten en
- 223 transformatoren en
- 83 assimilatielampen en
- 184 lampenkappen en
- 69 luchtslangen en
- 2 verwarmingsapparaten en
- 3 ventilatoren en
- 68 droognetten en
- een kweektent en
- 8 wekkers en
- 3 luchtafzuigingen en
- 4 plantenspuiten en
- 4.818 steenwollen stekpotjes en
- 2 maatbekers, zijnde telkens voorwerpen,
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is ter terechtzitting onder verwijzing naar een volgens de verdediging vergelijkbare zaak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:5596) vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte de stoffen en voorwerpen niet voorhanden had voor de professionele, bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt. De spullen en voorwerpen zijn achtergebleven na een ontmanteling door de politie van twee eerdere hennepkwekerijen van de verdachte in 2010 en 2011, waarvoor de verdachte onherroepelijk is veroordeeld. De verdachte heeft de spullen op enig moment na die ontmanteling opgeslagen in de loods en wilde deze op een later moment wegbrengen naar de gemeentelijke vuilstortplaats. Hij durfde de spullen niet eerder weg te brengen omdat hij in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling liep en bang was dat als hij met de spullen gezien zou worden dat consequenties zou hebben.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de politie naar aanleiding van een melding op 9 oktober 2019 in een loods gelegen aan [adres 2] te Wijk en Aalburg een grote hoeveelheid hennepteeltgerelateerde goederen heeft aangetroffen zoals opgesomd in de bewezenverklaring. Deze goederen behoren volgens de verdachte aan hem toe.
De verdachte heeft verklaard dat hij sinds 2016 een opslagruimte in de loods huurde voor een bedrag van € 200,00 per maand en dat de door de politie op 9 oktober 2019 in die ruimte aangetroffen goederen afkomstig zijn uit twee oude hennepkwekerijen, die in 2010 en 2011 ontmanteld zijn door de politie. De goederen zouden na de ontmanteling zijn achtergebleven en niet in beslag zijn genomen door de politie. De verdachte heeft de goederen geseald en toen hij de opslagruimte in de loods aan [adres 2] in Wijk en Aalburg huurde, heeft hij deze daarnaartoe verplaatst. Volgens de verdachte zijn het vanaf dat moment in de loods altijd dezelfde, ook in aantal, goederen geweest. Hij durfde deze goederen niet weg te brengen naar de gemeentelijke vuilstortplaats uit angst voor de consequenties omdat hij nog liep in de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling. In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ook wel eens bouwmaterialen opsloeg in de loods, maar dat die goederen niet geseald waren.
Getuige [betrokkene] , eigenaar en verhuurder van de bedrijfsruimte (hierna: de loods) aan [adres 2] , heeft bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie verklaard dat hij sinds september 2017 een deel van zijn loods verhuurde aan de verdachte voor een bedrag van € 200,00 euro per maand. De verdachte zette vaker pallets omwikkeld met zwarte folie in de loods, welke pallets later ook weer weggingen. Op de vraag of het wel vaak de aangetroffen hoeveelheid aan goederen was die er stond, maar dat er ook veel af- en aanvoer van pallets was, antwoordde de getuige [betrokkene] bevestigend. Bij aanvang van de huurperiode had de verdachte meer spullen opgeslagen in de bedrijfsruimte dan op het einde, aldus de getuige [betrokkene] .
Het hof acht de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte dat de goederen achtergebleven waren na de ontmanteling van twee hennepkwekerijen en dat hij nadien de goederen niet weg durfde te brengen uit angst om gestraft te worden (het hof begrijpt: en dat die aangetroffen goederen derhalve niet bestemd waren voor de professionele hennepteelt), ongeloofwaardig. In dat verband stelt het hof voorop dat pas vanaf 1 maart 2015 het verrichten van bepaalde handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt strafbaar is gesteld. Dat angst of vrees voor (strafrechtelijke) consequenties de verdachte al die jaren voordien zouden hebben weerhouden om de goederen weg te brengen naar de gemeentelijke vuilstortplaats, kan het hof dan ook niet volgen, aldus ook niet in verband met een voorwaardelijke veroordeling en lopende proeftijd. Daarnaast is het algemeen gebruik dat de politie, na de ontmanteling van een hennepkwekerij, de stoffen en voorwerpen die gebruikt zijn bij – en/of bestemd zijn voor – het exploiteren van een hennepkwekerij in beslag neemt. Enerzijds ten behoeve van waarheidsvinding, maar anderzijds en zeker niet minder van belang ter voorkoming van het voortzetten van de ontdekte illegale gedragingen. Het hof acht het dan ook onaannemelijk dat de in de loods aangetroffen goederen, mede gelet op de aard en de grote hoeveelheid, zijn achtergebleven na de ontmanteling van de eerdere kwekerijen en alstoen niet in beslag zijn genomen door de politie. Bovendien acht het hof het ongeloofwaardig dat de verdachte de goederen vanaf de ontmanteling van die eerdere kwekerijen in 2010 en 2011 al die tijd in dezelfde samenstelling heeft bewaard en daarvoor ook nog de nodige kosten heeft gemaakt omdat hij ze niet durfde weg te brengen naar de afvalstort. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat de verdachte in ieder geval sinds september 2017 tot aan 9 oktober 2019 de ruimte in de loods heeft gehuurd voor € 200,00 per maand voor de opslag van goederen, terwijl hij onder bewind stond en hij en zijn vrouw rond moesten komen van € 90,00 leefgeld per week. Verder stelt het hof nog vast dat de proeftijd van de eerdere voorwaardelijke veroordeling ten tijde van het bewezenverklaarde, maar ook bij het aangaan van de huurovereenkomst, reeds geruime tijd was verstreken. Het verweer dat de verdachte toentertijd vreesde voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf indien hij de hennepgerelateerde goederen weg zou brengen naar de gemeentelijke vuilstortplaats, mist dan ook feitelijke grondslag.
Tot slot neemt het hof bij dit oordeel in aanmerking dat verdachtes verklaring dat de samenstelling van de hennepgerelateerde spullen die hij in de loods had geplaatst, sinds die plaatsing niet meer is gewijzigd zijn weerlegging vindt in de verklaring van getuige [betrokkene] die immers heeft verklaard dat de verdachte vaker pallets omwikkeld met zwarte folie in de bedrijfsruimte zette die later ook weer weggingen en de verdachte bij aanvang van de huurperiode meer goederen in de bedrijfsruimte had opgeslagen dan aan het einde. Het hof acht die onderdelen van de verklaring van de getuige [betrokkene] betrouwbaar.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met de gebezigde bewijsmiddelen, zijn de door de politie aangetroffen stoffen en voorwerpen naar het oordeel van het hof, mede gelet op de hoeveelheid en de combinatie daarvan, vanwege hun aard en/of functie bestemd voor professionele, bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ook verklaard dat hij wist dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen gebruikt worden voor de professionele hennepteelt en dat het voorhanden hebben daarvan strafbaar is.
Tot slot rest het hof nog op te merken dat dit alles tot de conclusie leidt dat het door de raadsman aangehaalde arrest, behoudens enige overlap van de aangetroffen goederen, geen enkele gelijkenis vertoont met de onderhavige zaak, zodat dit verder onbesproken kan blijven.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd en is kort gezegd verzocht om aan te sluiten bij het in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie met betrekking tot artikel 11a Opiumwet ontwikkelde uitgangspunt voor first offender facilitators, die eenmalig handelingen voor een kwekerij van 200 tot 500 planten hebben verricht, en daarom te volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd tot het plegen van hennepteelt. Hiermee kan de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt worden voorbereid of vergemakkelijkt. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 november 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2013 is veroordeeld voor soortgelijke feiten als het onderhavige. Daarbij is aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd. Die veroordeling was ten tijde van het bewezenverklaarde reeds onherroepelijk.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij geen werk heeft, onder bewind staat en dat hij en zijn vrouw € 90,00 leefgeld per week ontvangen.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis passend en geboden. Gelet op de grote hoeveelheid van de onder de verdachte aangetroffen hennepgerelateerde goederen, waaronder 4.818 steenwollen stekpotjes en 1.157 plantenbakken, ziet het hof anders dan de verdediging geen aanleiding om aan te sluiten bij het uitgangspunt in de richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie ter zake van artikel 11a Opiumwet voor zogenaamde first offender facilitators, die eenmalig handelingen voor een kwekerij van 200 tot 500 planten hebben verricht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. J.W.E. Luiten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 25 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.W.E. Luiten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.