3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op 20 september 2017 heeft tussen [geïntimeerde] en [appellant] een aanrijding plaatsgevonden op de linker rijbaan van de A58 nabij Gilze. Hierdoor is aan de achterkant van de auto van [appellanten] (een Porsche, met automaat) zichtbare schade ontstaan. Tijdens de aanrijding was sprake van filevorming op beide rijbanen.
b. Na de aanrijding hebben partijen elkaar ontmoet en gesproken op de vluchtstrook en heeft [geïntimeerde] zijn telefoonnummer aan [appellant] verstrekt. [geïntimeerde] en [appellant] spraken af om nog contact te hebben over de schade en hebben op zaterdag 23 september 2017 in hotel Van der Valk te [locatie] - in het bijzijn van een vriend van [geïntimeerde] - het aanrijdingsformulier ondertekend.
c. Het aanrijdingsformulier was door [geïntimeerde] vooraf al (gedeeltelijk) ingevuld. Op dit formulier is onder het kopje “de toedracht” onder punt 14 aangekruist dat [appellant] achteruit reed. Verder is in de situatieschets door middel van een pijl de rijrichting aangegeven en staat bij de auto van [geïntimeerde] een pijl naar voren (met de rijrichting mee) en bij de auto van [appellant] een pijl naar achteren (tegen de rijrichting in).
d. Op 24 september 2017 stuurde [appellant] aan [geïntimeerde] een e-mailbericht. Daarin wordt het volgende vermeld:
“(…). Beste [geïntimeerde], zoals van morgen besproken per telefoon zou jij mij een mail sturen met de opmerking dat het kruisje wat jij hebt ingevuld bij punt 14 niet juist is ! Dit heb je ook per app bevestigt ! Ik ben niet achteruit gereden maar jij bent op mijn gereden terwijl ik stil stond in de file ! Het is achteraf sowieso vreemd dat jij dingen hebt ingevuld betreffende mijn schade etc. Zou je mij een bevestiging per mail kunnen sturen dat alles klopt wat ik beweer ! Realiseer dat ik zo niet het schadeformulier kan indienen bij mijn verzekering. (…).”
e. Per e-mailbericht van 25 september 2017 reageert [geïntimeerde] op voormeld bericht van [appellant]:
“(…). Uw voertuig was in achterwaartse beweging op het moment dat ik aan kwam rijden. Om deze reden ben ik niet voornemens punt 14 aan te passen. Hopelijk heeft u hiermee voldoende informatie. Het schadeformulier ligt bij mijn verzekering, dus verder contact graag via hun laten verlopen. (…).”
f. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de toedracht van de aanrijding. Dit heeft geleid tot een gerechtelijke procedure tussen partijen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant Cluster I Civiele kantonzaken, locatie Bergen op Zoom, onder zaak- en rolnummer 6527628 CV EXPL 17-5574 (hierna: de kantonprocedure).
g. In de kantonprocedure heeft [appellanten], beknopt weergegeven, een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] ter zake de aanrijding onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde] de auto van [appellant] van achteren aangereden. Tevens heeft [appellanten] vergoeding gevorderd van de schade aan zijn auto van € 11.787,63 en, na vermeerdering van eis, een totaalbedrag van
€ 5.023,-- aan gevolgschade, dit alles vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten. [geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid betwist. Beknopt weergegeven, heeft [geïntimeerde] daarbij verwezen naar het door hem en [appellant] voor akkoord ondertekende aanrijdingsformulier en het aangekruiste vakje 14.
h. In een schriftelijke verklaring, in de kantonprocedure overgelegd als productie 2 bij conclusie van dupliek tevens antwoordakte vermeerdering van eis, verklaart [geïntimeerde] over de toedracht van de aanrijding:
“(…). Woensdag 20 september 2007 heb ik in [plaats] gewerkt. Op weg naar huis heb ik via mijn parrot naar huis gebeld. Tijdens de rit was het druk op de weg, dus ik rijd met het verkeer mee. Omdat er regelmatig reclames geweest zijn dat het in een file niet opschiet om continu van baan te wisselen, blijf ik hier op dezelfde rijstrook, mijn voorganger op gepaste afstand volgend. Vervolgens komt er een auto mij rechts voorbij en duwt hem in de ruimte tussen mij en mijn voorganger. Dit gebeurt vaker in files, dus ik sta hier niet heel erg van te kijken, ondanks dat de ruimte eigenlijk heel klein was. Later bleek dit [appellant] te zijn. Net voorbij Tilburg-West kwam het verkeer stil te staan. Vanaf dat moment heb ik dan ook mijn telefoon, die normaal gesproken op mijn eigen stoel ligt, op de bijrijdersstoel gelegd, zodat ik zeker kon zijn dat die me niet af zou leiden in de file.
Er begon weer wat snelheid in het verkeer te komen, maar voor er echt weer tempo in zat, moest er al weer worden afgeremd. Plotseling zie ik de achteruitrijlichten van de auto voor me aangaan en de auto voor me dichterbij komen. Hierdoor van mijn á propos gebracht, reageer ik alsnog zo snel mogelijk door te remmen. Helaas was dit niet snel genoeg en raken beide auto’s elkaar. (….).
Ik vraag dan of hij een schadeformulier heeft om te vullen voor de verzekering. Hij geeft aan dit niet te hebben, dus ik zeg dat ik er misschien nog één in de auto heb liggen en dat ik die wil gaan zoeken. Terwijl ik in mijn tas aan het zoeken ben, rijdt [appellant] weg. (…).
(…) en we lopen naar binnen om in het restaurant de papieren verder in te vullen. (….). Dit gesprek verloopt rustig en we bespreken rustig de punten die op het schadeformulier staan. (…).
i. De kantonrechter heeft [appellanten] bij tussenvonnis van 9 januari 2019 opgedragen om te bewijzen dat [geïntimeerde] op 20 september 2017 de aanrijding op de linker rijbaan van de A58 nabij Gilze heeft veroorzaakt door achter op de auto van [appellant] te rijden, terwijl de auto van [appellant] stilstond. [appellanten] heeft bewijs aangeboden door het horen van hemzelf en [geïntimeerde] als getuigen.
j. Ter zitting van 28 mei 2019 zijn ten overstaan van de kantonrechter zowel [appellant] als [geïntimeerde] als getuigen gehoord. [geïntimeerde] heeft toen de volgende getuigenverklaring afgelegd:
“(…).
Ik kan u verklaren over hoe de gebeurtenissen op 20 september 2017 in mijn beleving zijn gegaan. Ik kwam van mijn werk en reed op de snelweg. Het was een redelijke drukte, het verkeer stond af en toe stil en ging dan weer rijden. In het begin van de rit was ik op mijn telefoon bezig. Toen het verkeer stilstond en weer ging rijden, heb ik mijn telefoon op de bijrijdersstoel gelegd om op het verkeer te kunnen focussen. [appellant] zijn auto zat al even voor me, die had ik al een aantal keren gezien. Het verkeer ging weer rijden en ik trok op. Op het moment dat het verkeer vertraagde, wilde ik al gaan remmen en zag ik opeens de achteruitrijlichten van de auto van [appellant]. Ik was toen van mijn à propos. Ik ben toen alsnog gaan remmen maar ik was al te laat. Ik weet zeker dat ik de achteruitrijlichten heb gezien. U vraagt mij of ik zeker weet of ik heb gezien dat de auto van [appellant] ook achteruit reed of bewoog. Dat weet ik niet meer zeker. Toen het net gebeurd was, was ik daar wel van overtuigd. Ik dacht zeker te weten dat de afstand tussen onze auto’s sneller kleiner werd dan alleen door mijn beweging. Inmiddels ben ik gaan twijfelen over het achteruit rijden, ik weet het niet voor 100% zeker. Ik ben gaan twijfelen na de hele discussie hierover, en vooral de stelligheid van [appellant]. Na de botsing zijn we naar de vluchtstrook gegaan en hebben wij foto’s gemaakt van de schade aan onze auto’s. We hebben telefoonnummers uitgewisseld. Ik dacht wel zeker te weten dat ik geen schadeformulier bij me had en we spraken af over de schade nog te bellen. Ik ben nog wel gaan kijken in mijn dashboardkastje voor de zekerheid, op dat moment reed [appellant] al weg. Ik had inderdaad geen schadeformulier. De volgende dag heeft [appellant] mij gebeld toen hij bij de garage was geweest om te melden welke schade er was. Hij wilde graag een schadeformulier invullen. We spraken af op vrijdag aan het begin van de avond bij Van der Valk in [locatie]. Ik weet niet meer of er voorafgaande aan dat telefoongesprek nog is geappt. Die vrijdag liepen mijn werkzaamheden uit en toen ik zeker wist dat ik de afspraak niet kon halen, heb ik gebeld om dat te melden. We hebben toen afgesproken elkaar zaterdag te ontmoeten. Ik heb aangeboden het formulier al zover als mogelijk in te vullen, deze te scannen en door te sturen. De scanner werkte alleen niet. Op zaterdagochtend, nadat [appellant] mij had proberen te bellen, heb ik een foto van het formulier op de app gezet. Daarna ben ik naar de Van der Valk in [locatie] gegaan. Ik had geen fijn voorgevoel over de ontmoeting. Ik heb daarop de politie gebeld die als tip gaf dat het handig kon zijn om iemand mee te nemen. Mijn voorgevoel kwam vooral door de toon van [appellant] op een aantal momenten aan de telefoon en in de WhatsApp-berichten, die kwam op mij intimiderend over. Ik heb een goede vriend gevraagd om mee te gaan. Hij kon, maar moest wel de hond meenemen. We spraken af op de parkeerplaats bij de Van der Valk. Daar heb ik gewacht, ik was er eerder. [appellant] stond voor de Van der Valk en belde al en toen kwam mijn vriend aanrijden. In het restaurant hebben we het formulier ingevuld en doorgenomen. Om precies te zijn, had ik het al zover als mogelijk ingevuld, en moest [appellant] de verzekeringsgegevens aanvullen. Daarna hebben we ieder apart het formulier gelezen en getekend. [appellant] heeft aangegeven dat hij nog een afspraak had. Ik weet niet of dat een bepaalde tijdsdruk op hem legde. [appellant] heeft bij de receptie gevraagd om een kopie van het formulier. Dat kon zodat wij beiden een exemplaar hadden. Ik ben naar huis gegaan en dacht dat het hiermee een verzekeringskwestie was geworden. [appellant] belde de volgende dag en zei dat hij het niet eens was met het puntje over het achteruit rijden. Ik heb toen aangeboden met mijn verzekering te kijken of er iets aangepast kon worden zodat het voor alle partijen goed was. Ik heb beloofd dat ik dat maandag zou bespreken met de verzekering. De heer [appellant] heeft nog een app gestuurd ter bevestiging. Daar heb ik een korte reactie op gestuurd want ik moest weg, mijn bedoeling was te bevestigen dat ik het aan de verzekering zou voorleggen.
Op de vragen van mr. Van de Rakt. Ik heb heel weinig gedaan om mij voor te bereiden op dit verhoor. Zo’n drie weken geleden heb ik de processtukken nog eens doorgenomen. Mijn eigen verklaring heb ik niet opnieuw gelezen. Wel heb ik nieuwe processtukken gekregen en gelezen. U houdt mij de verklaring voor die ik schriftelijk in het geding heb gebracht en vraagt mij of ik daar nog steeds achter sta. Ik weet niet meer precies woordelijk wat daarin staat. Wel weet ik dat ik toen ik de verklaring heb opgesteld, naar waarheid heb verklaard. Ik kan mij niet herinneren dat er concepten van mijn verklaring met mijn advocaat zijn gewisseld, volgens mij niet. U vraagt mij of ik op gedeeelte van de verklaring nog terug wil komen. Als gezegd weet ik niet precies meer wat ik woordelijk heb verklaard. Wat ik vandaag heb verklaard, is naar waarheid.
U vraagt of het klopt of ik 10 minuten voor de botsing een app-bericht heb verstuurd. Dat klopt. Tussen dat bericht en de botsing heb ik niet meer geappt en de telefoon ook niet meer op een andere manier gebruikt. Over de periode kort voor de app: volgens mij heb ik enkele apps verzonden, maar durf niet meer te zeggen hoeveel precies. Tot 10 minuten voor de botsing ben ik met de telefoon bezig geweest, daarna niet meer. U vraagt of ik voorafgaande aan de botsing onnodig links heb gereden. Ik vond van niet, wel reed ik langere tijd links. Dit was omdat ik het in fileverband risicovol vind om van baan te wisselen. U houdt mij dat [appellant] heeft verklaard over een remincident voorafgaande aan de botsing. Het zou kunnen dat ik op een eerder moment hard heb moeten remmen en redelijk bovenop hem heb gezeten maar ik heb geen enkele herinnering aan een situatie die dicht bij een ongeluk was. U vraagt mij of ik onmiddellijk voorafgaand aan de botsing afgeleid was. Nee, maar het kan dat ik met mijn hand met de radio bezig was. Ik weet niet precies hoe lang dit voorafgaande aan de botsing was. Misschien enkele seconden? U vraagt mij welke kleur de achteruitrijlichten waren die ik vlak voor de botsing heb gezien. Die waren wit van kleur meen ik, voor zover ik mij dit nog kan herinneren na 1,5 jaar. U houdt mij een aantal foto’s voor die bij de set zitten die van de zijde van [appellant] bij dit verhoor zijn overgelegd. U vraagt welke van die foto’s het beste de situatie weergeeft die ik vlak voor het ongeluk zag. Ik denk dat dat de derde foto van de set is. Ik denk dat vooral vanwege de hoeveelheid licht die ik mij herinner. Wat ik zeker weet, is dat ik de lampen in het midden van de auto zag branden. Dat viel op. Ik heb niet van tevoren nagezocht hoe de achteruitrijlichten er voor dit model uitzien. U vraagt hoeveel tijd voor de botsing het verkeer weer optrok en [appellant] en ik gingen rijden. Ik schat dat dat hooguit zo’n 10 tot 20 seconden is geweest. Daarna werd er geremd en weer daarna zag ik de verlichting aangaan. Ik zag dus eerst de remlichten branden en daarna kwam er meer licht bij. U vraagt wanneer ik de achterkant van het schadeformulier heb ingevuld en houdt mij dit formulier ook voor. Ik herken het formulier, het is mijn handschrift. Ik heb dit binnen een week na de botsing ingevuld. U wijst erop dat ik heb ingevuld dat [appellant] 15 km per uur achterwaarts reed. Klopt, dit is een ruwe schatting. Ik heb de garage gevraagd welke snelheid ik daar zou moeten invullen. Ik heb hun geschetst wat er in mijn ogen gebeurd is en dit was de schatting van de garage van de snelheid. Ikzelf wist het niet te schatten. U houdt mij voor dat ik met u, mr. Van de Rakt, op 15 oktober 2017 een telefoongesprek heb gehad. U vraagt mij wat ik heb gezegd over het achteruit rijden. Ik heb toen volgens mij ook aangegeven dat de afstand tussen de auto’s sneller kleiner werd dan mogelijk als ik als enige voorwaarts bewoog. Het is mogelijk dat ik in dat gesprek heb aangegeven dat ik mijn schatting van de afstand die [appellant] naar achteren is bewogen 1 meter is. U vraagt of ik vlak na het incident aan [appellant] mijn excuses heb aangeboden voor de aanrijding. Ik heb excuses aangeboden voor het feit dat het tot een aanrijding gekomen is. Ik heb toen niet gemeld dat hij achteruit zou zijn gereden. Ik heb aangegeven dat ik allrisk verzekerd was, om aan te geven dat het een verzekeringskwestie zou worden en goed zat. Het klopt dat [appellant] pas is weggereden toen we ons gesprek feitelijk hadden afgerond, ik ben toen nog wel in mijn dashboardkastje gaan kijken of er een formulier lag. De dag na het ongeluk ben ik bij het politiebureau geweest en daar heb ik geschetst wat er volgens mij gebeurd is en aangegeven dat er een afspraak is gemaakt om het schadeformulier in te vullen. Zij gaven aan dat als het formulier wordt ingevuld, niet direct reden is om de politie te betrekken. U vraagt mij wanneer ik het schadeformulier zover als mogelijk was, heb ingevuld. Volgens mij is dit vrijdag geweest. Vrijdagavond heb ik de verzekeringsgegevens nog aangevuld. En zaterdag bij de bijeenkomst is de rest aangevuld. Ik heb bij het invullen voorafgaand aan de bijeenkomst geen hulp gehad. Ik heb voorafgaande aan mijn aantekeningen op het schadeformulier [appellant] nooit mondeling medegedeeld dat hij achteruit heeft gereden. Of ik hem in het telefoongesprek op zondag na de bijeenkomst letterlijk heb gezegd dat hij achteruit is gereden, weet ik niet meer. Bij de bijeenkomst zelf hebben we volgens mij niet over vakje 14 gesproken.
(…).”
k. De kantonrechter heeft op 4 maart 2020 eindvonnis gewezen. De kantonrechter heeft [appellanten] geslaagd geacht in het leveren van bewijs, voor recht verklaard dat [geïntimeerde] in verband met de aanrijding onrechtmatig heeft gehandeld en hem veroordeeld tot betaling van € 5.908,63 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente. De overig gevorderde schade is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. [geïntimeerde] is tevens veroordeeld in de proceskosten van [appellanten], begroot conform het liquidatietarief.
l. [appellanten] heeft tegen het eindvonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld, omdat bepaalde schadeposten waren afgewezen. Partijen hebben in die hoger beroep procedure over de gevorderde materiële schade alsnog een regeling bereikt, waarna de procedure op gezamenlijk verzoek van partijen is geroyeerd.
m. Het eindvonnis van 4 maart 2020 is in kracht van gewijsde gegaan.
De procedure bij de rechtbank over de gevorderde werkelijke proceskosten