ECLI:NL:GHSHE:2022:3725

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
20-001678-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de veroordeling voor medeplegen van vermogensdelicten, waaronder ladingdiefstallen en winkeldiefstallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van twee ladingdiefstallen, een diefstal met bedreiging met geweld, en drie winkeldiefstallen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep.

De feiten zijn als volgt: de verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen, waarbij zij in vereniging hebben gehandeld. De verdachte heeft een patroon van crimineel gedrag vertoond, met eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. Tijdens de behandeling van de zaak heeft de verdachte aangegeven dat hij zijn leven wil beteren en onder behandeling is voor zijn verslaving. Het hof heeft echter geoordeeld dat, gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is voor de normhandhaving.

Daarnaast heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen. De benadeelde partij [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [benadeelde 2], heeft een schadevergoeding van € 155,02 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade. De beslissing van de rechtbank om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen is door het hof verworpen, en het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen opnieuw beoordeeld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001678-20
Uitspraak : 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 27 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-013428-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1962,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als ter terechtzitting opgegeven postadres:
[adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 1);
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 2);
- ‘diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (feit 3);
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ (zowel feit 4, feit 5 als feit 6),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] is tevens hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens is in alle gevallen beslist over de proceskosten.
Ten slotte heeft de rechtbank het jegens de verdachte verleende en geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 3] is door de rechtbank gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 3] in hoger beroep slechts aan de orde voor het toegewezen bedrag, aangezien de vordering in zoverre van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot de tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht om een zodanige straf op te leggen dat de verdachte niet opnieuw naar de gevangenis hoeft. De raadsvrouw heeft verzocht over te gaan tot oplegging van een gevangenisstraf waarvan een groot gedeelte voorwaardelijk wordt opgelegd, waarna, na aftrek van het voorarrest, geen hernieuwde detentie hoeft plaats te vinden. Daarnaast heeft zij verzocht om een taakstraf op te leggen. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is primair geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat de verdachte onder bewind staat en de bewindvoerder niet is opgeroepen om ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen en subsidiair verzocht om dezelfde beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen te nemen als de rechtbank heeft gedaan. Ten slotte is verzocht om niet over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat sprake is van betalingsonmacht aan de zijde van de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis met aanvulling van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ). In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de daarmee samenhangende overwegingen, dus met betrekking tot de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ), te vervallen en zullen deze in het geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Het hof ziet aanleiding om de bewijsmiddelen, waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, aan te vullen op na te melden wijze. Mede gelet op hetgeen de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht zal het hof hierna tevens een aanvullende bewijsoverweging en een aanvullende overweging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel opnemen.
Voorts vult het hof de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu dat artikel inmiddels – blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2022 – toepassing vindt.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
In aanvulling op de bewijsmiddelen waarop de rechtbank heeft gebaseerd dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, zal het hof de volgende, cursieve gedeelten, toevoegen aan de hierna te vermelden bewijsmiddelen. Tevens zal het hof onder feit 1 een opmerking van de rechtbank verbeteren door daarvoor in de plaats gecursiveerd een eigen waarneming van het hof op te nemen. In verband met de leesbaarheid is hierna tevens telkens het gehele betreffende bewijsmiddel opgenomen.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, landelijke eenheid, team Zuid-Oost, op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, in het onderzoek genaamd ‘Piano’, gesloten d.d. 3 maart 2020, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-490.
Ten aanzien van feit 1:

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2020, p. 17 t/m 19:

15 januari 2020omstreeks 04.00 uur zag ik
, verbalisant [verbalisant 3] ,een bestelbus voorzien van het Nederlandse kenteken: [kenteken 1] de A-2 opdraaien ter hoogte van de verzorgingsplaats genaamd Ooiendonk.
Ik heb mijn spiegeltransparant met daarop de tekst "stop politie" aan de voorzijde van mijn dienstvoertuig geactiveerd, ik zag dat de rode tekst reflecteerde in mijn raam. Ik zag dat de bestelbus hier niet op reageerde.
Vanuit Liempde heeft het voertuig verschillende wegen genomen en kwam het uit bij de oprit van de A2 vanuit Boxtel. Ik zag dat er vanuit het bijrijdersraam een kartonnen doos werd gegooid. Dat was ter hoogte van hectometerpaaltje 132 A2 rechts.
Ik zag dat het voertuig met een snelheid van 160 km/h met uitlopers tot 170 km/h over de A2 reed richting Eindhoven.Ter hoogte van de Limburglaan bij het Evoluon kwam het busje heel kort tot stilstand en zag ik de bijrijdersdeur open gaan en een persoon uit de bestelbus rende richting het Evoluon. Ik zag dat de bestelbus op dat moment weer verder reed. Ik zag dat twee collega's van de regionale eenheid Oost-Brabant achter de bijrijder aan renden. Hierop heb ik mijn dienstvoertuig tactisch ingezet door over de groenstrook te rijden en voor de vluchtende verdachte tot stilstand te komen. Ik zag dat de verdachte door collega's onder controle werd gebracht. Hierop heb ik de achtervolging voortgezet en heb ik samen met een eenheid van Oost-Brabant het voertuig ingesloten. Vervolgens zijn de inzittenden uitgestapt, de collega’s van Oost-Brabant hebben zowel de bestuurder als de bijrijder aangehouden. Vervolgens keek ik verbalisant [verbalisant 3] door de openstaande deur in het voertuig en zag hier inbrekerswerktuigen liggen, zijnde een platte koevoet, een tang en handschoentjes. Ik zag dat een aantal inbrekerswerktuigen in een plastic tasje zaten, dit tasje heeft geen van de verbalisanten aangeraakt en is veiliggesteld. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben geconstateerd dat deze bestelbus voorzien was van een vals kenteken.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2020, p. 158:

Op woensdag 15 januari 2020 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 6] , van de eerstelijns opsporing Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur zuidoost, de opdracht om een in beslag genomen busjes te doorzoeken. Ik zag dat het voertuig een Opel Vivaro betrof.
Laadruimte: achterin, tegen de tussenwand van de laadruimte en de cabine zag ik een doos liggen met daarop de afbeelding van een roze kinderpiano. Rechtsboven in de hoek stond "Piano" en linksboven in de hoek stond "New Classic Toys".
Cabine: aan de bijrijderszijde, op de vloer, zag ik een zwart met geel stanleymes van het merk FastMax liggen. In het open vak bovenop het dashboard, aan de bijrijderszijde, zag ik een plastic verpakking liggen met daarin na-vulmesjes voor een stanleymes.

Eigen waarneming van het hof in raadkamer:

Op de foto van de in de bestelbus aangetroffen doos met het opschrift "Piano" (bijlage bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen, p. 160) neemt het hof een doos waar die qua afbeelding en tekst identiek is aan de eveneens door het hof waargenomen doos die aangever als lading vervoerde, afgebeeld op een foto op p. 145 in de fotomap behorende bij deze ladingdiefstal (p. 135).

Ten aanzien van feit 2:
Proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] namens [bedrijf 2] S.r.l. d.d. 27 maart 2019. p. 173-174 en 176:
Plaats delict: [locatie 1] , Beringe, binnen de gemeente Peel en Maas
Ik doe aangifte van diefstal door middel van braak in mijn trailer, grijs van kleur, voorzien van opdruk THT [website] , voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . Ik had mijn trailer beladen met een aantal pallets, voorzien van computeronderdelen. Dit zijn pallets waarop 10 dozen staan met daarin ieder twee NAS netwerken van het merk QNAP TS451 + 2 GB RAM. Ik parkeerde dinsdag 26 maart 2019 omstreeks 20.00 uur mijn vrachtwagen met trailer op de locatie [locatie 1] , Beringe. Ik parkeerde mijn vrachtwagen op de hoek zodat de camera's van DHL hier zicht op hadden. Vandaag, woensdag, 27 maart 2019, omstreeks 04.45 uur werd ik door de politie wakker gemaakt. Ik hoorde dat er was ingebroken in mijn trailer. Ik bekeek de trailer en zag een gat in het rechter zeil. Ik zag een gat van 150 cm lengte en aan beide zijden 50 cm hoog. Ik opende grote gat in het zeil. Ik zag dat er 2 volledige pallets met de voornoemde dozen waren weggenomen en twee pallets gedeeltelijk. Ik schat zo'n 40 dozen.
Goederenbijlage: 40 stuks randapparatuur Qnap TS45l+2g.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2019, p. 177-178:

Naar aanleiding van de ladingdiefstal gepleegd op woensdag 27 maart 2019 in de periode gelegen tussen 01:50 uur en 04:35 uur, vanuit de oplegger met kenteken [kenteken 2] te Beringe, stelde ik, verbalisant [verbalisant 7] , een nader onderzoek in. Ten behoeve van vorenstaand onderzoek begaf ik mij in uniform gekleed naar de volgende bedrijven, namelijk:
A. [bedrijf 3] , gevestigd aan [adres 2] en;
B. [bedrijf 4] , gevestigd aan [adres 3] .
De reden voor mijn bezoek aan voornoemde bedrijven lag in de mogelijkheid dat er bruikbare camerabeelden aanwezig konden zijn die "verbonden" konden worden aan de ladingdiefstal.
Aan het personeel van de firma's onder de punten A en B dat mij ter dienste was, vorderde ik mondeling de benodigde camerabeelden.
Op één van deze camera-printen waren twee personen te zien die over de weg [locatie 2] liepen. Tevens was te zien dat één van deze twee personen een voorwerp (mogelijk een doos) onder de linkerarm droeg. Deze twee personen liepen nabij de bosschages dat gelegen is tussen de weg [locatie 2] en het industrieterrein Beringe. Gelet op de afbeelding op deze camera-print, stelde ik verbalisant een nader onderzoek in deze bosschage in. Tijdens dit onderzoek trof ik in de rand van die bosschages op woensdag 27 maart 2019 omstreeks 13:12 uur een kartonnen verpakkingsdoos aan. Verbalisant zag dat deze verpakkingsdoos open was gemaakt en de inhoud ervan was weggenomen. Verbalisant zag dat op de etikettering van deze doos onder anderen de merknaam "QNAP" stond.
Verbalisant wist dat uit bovengenoemde oplegger dozen waren weggenomen voorzien van het merk "QNAP". De inhoud van de weggenomen dozen bestond uit een computer, en/of computeronderdelen. Tevens stond op dezelfde etikettering het model; namelijk TS-431 XeU-8G en "item" TS-431 XeU-8G-EU. Verbalisant vermoedde dat een computer uit deze verpakkingsdoos was weggenomen. In combinatie met de afbeelding op de camera-print zoals eerder hierboven staat vermeld, en de overeenkomst van de tekst op de etikettering van deze doos in vergelijking met het merk van de weggenomen goederen, vermoedde verbalisant dat de door hem aangetroffen verpakkingsdoos afkomstig is van de ladingdiefstal uit de oplegger met kenteken [kenteken 2] .
Verbalisant trof ter plaatse een mogelijk bloedspoor aan op betreffende verpakkingsdoos.
Op woensdag 27 maart 2019 te 13:15 uur nam ik de aangetroffen verpakkingsdoos in beslag.

Proces-verbaal vooronderzoek lab, p. 190-192:

Onderzoek doos met SIN AAJO8202NL.
Inhoud (computer) weggenomen, merk Qnap – model ts-431xeu-8g - item ts-431xeu-8g vanuit doos zijn 3 sporendragers in 3 dna-kits verpakt
Ik heb deze sporendrager visueel onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zag ik een op bloed lijkend spoor. Ik heb met behulp van de tetrabase-test de aanwezigheid van bloed in dit spoor aangetoond. Ik heb het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AALP5122NL en verzegeld.
Proces-verbaal van bevindingen (uitkijken beveiligingscamera’s)d.d. 5 september 2019, p. 209-210:
Ik, verbalisant [verbalisant 8] , heb de beelden afkomstig van de beveiligingscamera's van het bedrijf [bedrijf 3] gelegen aan [adres 2] bekeken. Ik zag dat de beelden in drie fragmenten verdeeld waren. Ik zal de beelden per fragment beschrijven:
Fragment 1: Ik zag bovenin het scherm de datum 27 maart 2019 en het tijdstip 04.00.39 staan. Op het tijdstip 04.03.45 uur zag ik van achterin het beeld twee koplampen van een voertuig naderen. Direct hier achteraan nadert er nog een voertuig.
Fragment 2: Ik zag bovenin het scherm de datum 27 maart 2019 en het tijdstip 02.35.09 uur staan. Ik zag volledig achterin het beeld de bedoelde trailer staan. Ik zag dat naast deze trailer een personenauto geparkeerd stond. Ik zag dat aan de zijkant van de trailer een grote flap in het zeil los hing. Ik zag dat er zich tussen de trailer en de personenauto twee personen bevonden. Vervolgens zag ik dat het volgende fragment om 04.04.23 uur weer begon.
Ik zag vervolgens de bedrijfsauto en de personenauto de trailer weer naderen en naast de trailer parkeren. Ik zag dat er om 04.04.34 een persoon aan de passagierszijde van de bedrijfsauto uitstapte. Ik zag dat deze persoon naar de loshangende flap aan de zijkant van de trailer liep en deze optilde. Ondertussen zag ik dat de bedrijfsauto keerde en achter de personenauto parkeerde. Vervolgens zag ik een persoon aan de bestuurderszijde van de personenauto verschijnen en ik zag dat deze ook bij de loshangende flap stond. Vervolgens zag ik dat er ook een persoon aan de bestuurderszijde van de bedrijfsauto uitstapte en ik zag dat een persoon de achterdeuren van de bedrijfsauto opende. Ik zag dat de flap meerdere malen geopend werd doordat er elke keer een zwart gat zichtbaar werd.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 september 2019, p. 213-214:

Ik
, verbalisant [verbalisant 8] ,bekeek de bestanden die door [bedrijf 4] gelegen aan [locatie 2] te Beringen aangeleverd waren. Ik zag op de gegevensdrager een aantal bestanden staan. Een document met daarop de datum 27-03-2019 en het tijdstip 02.09.14 uur. Ik zie op het document twee foto's. Op foto 1 zie ik de koplampen van een voertuig. Ik zie de kentekenplaat duidelijk in beeld. Ik zie dat het kenteken [kenteken 3] duidelijk zichtbaar is.
- Een document met daarop twee foto's. Ik zie rechts bovenin de linker foto de datum 2019-03-27 en het tijdstip 02.34.12 uur.
Ik zie hierop twee personen waarvan de rechter persoon een hesje met reflecterende strepen aan heeft. Ik zie dat hij onder zijn linkerarm een voorwerp draagt. Ik zie dat het voorwerp de vorm van een brede platte doos heeft. Ik zie over het midden van het voorwerp een lichte band lopen. Ik zie verder dat de persoon een hoofddeksel draagt maar ik zie niet wat voor hoofddeksel.
- Een document met daarop de datum 27-03-2019 en het tijdstip 03.55.00 uur. Ik zie op het document twee foto's. Op foto 1 zie ik een voertuig welke in het donker is gefotografeerd waardoor het voertuig niet heel duidelijk zichtbaar is. Ik zie dat de kentekenplaat van het voertuig opgelicht is en dat een deel van het kenteken duidelijk zichtbaar is. Ik zie dat de eerste vijf tekens duidelijk leesbaar zijn, namelijk: [kenteken 3] . Ik zie dat achter dit voertuig nog een voertuig rijd doordat de twee koplampen duidelijk zichtbaar zijn. Ik zie dat achter het voertuig met kenteken [kenteken 3] nog een voertuig rijdt. Ik zie op de tweede foto hetzelfde beeld maar is de foto van verder af genomen. Hierdoor zie ik dat het tweede voertuig een bedrijfsauto is.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2020, p. 472:

Op 2 april 2019 werd ik, verbalisant [verbalisant 9] , op de [locatie 3] te Eindhoven aangesproken door een mij onbekende man die vertelde dat hij woonachtig was in de flat gelegen aan de [locatie 3] te Eindhoven. Hij vertelde dat hij op 27 maart 2019 tussen 04.00 uur en 05.00 uur gezien had dat er een zilverkleurige bestelauto over de [locatie 3] reed en op een gegeven ogenblik het parkeerterrein voor de rode flat opreed. Even later zag hij een donkerkleurige VOLVO op de [locatie 3] stopte en dat daar een (1) persoon uitstapte die contact maakte met iemand uit de genoemde bestelauto. Kort daarop zag hij dat er nog 2 personen uit de VOLVO richting de bestelauto liepen. Vervolgens zag hij dat de 3 personen met dozen, die kennelijk zwaar waren, richting de blauwe flat liepen. De gebruiker van de VOLVO zou volgens melder in de blauwe flat wonen en de VOLVO zou voorzien zijn van het kenteken [kenteken 3] . De mij onbekende man vertelde dat hij enkele dagen later zag dat de gebruiker van deze VOLVO met iemand stond te praten die in een soortgelijke bestelauto van enkele nachten reed. Deze bestelauto had het kenteken [kenteken 4] Hij zag dat even later een bestelauto bij de Volvo stopte en dat vanuit deze bestelauto zware dozen in de VOLVO geladen werden. De onbekende melder gaf aan dat de VOLVO regelmatig bij de flat geparkeerd stond en dat de gebruiker regelmatig 's nachts weg zou gaan.
Uit andere informatie is gebleken dat [verdachte] de gebruiker van de genoemde VOLVO kenteken [kenteken 3] is.
Ten aanzien van feit 3:

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 november 2019, p. 271-273:

Ik was werkzaam bij de [bedrijf 5] gelegen op [adres 4] . Ik ben daar verkoopster. Ik was op zaterdag 9 november 2019, omstreeks 16.45 uur aan de telefoon in de [bedrijf 5] . [getuige 2] is de bedrijfsleider van de [bedrijf 5] . Ik zag aan [getuige 2] haar gezicht en aan de klant waar [getuige 2] bij stond, dat er iets niet klopte.Ik zag dat de man waar [getuige 2] bij stond iets in zijn rechterjaszak stopte. Ik zag dat hij dit met zijn rechterhand deed. Ik kon niet zien wat hij precies in zijn zak stopte. Ik weet wel zeker dat het een geur was. Ik zag dit door de vorm van het voorwerp dat hij in zijn jas stopte. Buiten de winkel hoorde ik dat [getuige 2] zei: “Geef die geuren terug”. De man gaf toen een geur terug van Versace, hij haalde die uit zijn rechterjaszak. Ik hoorde dat [getuige 2] zei: "Je hebt er nog meer." Dit gebeurde op de Meent in Veldhoven nog binnen in het winkelcentrum. Gedurende het gesprek liepen we naar buiten het [locatie 5] in. Ik hoorde dat er een soort van conflict ontstond. Ik vond dat hij ook dreigend werd naar ons toe. Ik hoorde namelijk dat hij zei: "Ik heb niks en als jullie met mij mee blijven lopen dan doe ik jullie iets aan en dan komt het niet goed met jullie" of woorden van gelijke strekking. Ik voelde me daardoor bedreigd. Het was dat [getuige 2] meeliep anders was ik al afgehaakt.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2019, p. 278:

Op zaterdag 9 november 2019 omstreeks 20.25 uur was ik, verbalisant [verbalisant 10] , belast met ondersteuningswerkzaamheden. Ik was in uniform gekleed en reed in een opvallend politie surveillancevoertuig.
Op bovengenoemde dag datum en tijdstip zag ik op de Hoogstraat te Eindhoven een zwarte Mercedes B voorzien van het kenteken [kenteken 5] rijden. Ik zag dat er meerdere personen in het voertuig zaten. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig direct uit de auto stapte. Ik herkende de bestuurder direct als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] een donkerblauwe gewatteerde jas en een blauwe spijkerbroek droeg. Ik zag dat hij grijze sportschoenen met roze veters droeg. Ik zag dat hij voldeed aan het signalement dat genoemd werd bij de diefstal. Dit signalement had ik reeds eerder vastgelegd in een ander proces-verbaal van bevindingen, hierop werd [verdachte] door mij aangehouden. Nadat ik [verdachte] medegedeeld had dat hij was aangehouden terzake bovengenoemde winkeldiefstal en dat hij niet tot antwoorden verplicht was hoorde ik dat hij het volgende tegen mij zei: "Gaat dit echt over dat flesje parfum ik heb dat terug gegeven ik vind het een beetje flauw," of woorden van gelijke strekking.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2019, p. 283:

Op maandag 11 november 2019 werd door mij, verbalisant [verbalisant 11] , de camerabeelden bekeken die naar aanleiding van een diefstal met bedreiging waren gevorderd. Ik zag op de beelden de [locatie 4] te Veldhoven ter hoogte van de winkel [bedrijf 6] was gefilmd. Ik ben ter plaatse bekend en weet dat naast [bedrijf 6] een filiaal van [bedrijf 5] is gevestigd.
Op de camerabeelden zag ik dat er 2 mannen aan kwamen lopen. Ik zag dat deze mannen naast elkaar liepen en dat een (1) van die mannen een gele tas bij zich had. Deze man had een dik postuur. Ik zag dat de man die naast hem liep iets aan de man met de gele tas gaf. Ik zag dat de man met de gele tas hetgeen hem werd overhandigd op de grond liet vallen en dit opraapte. Ik zag dat de man met de gele tas voor de winkel [bedrijf 5] bleef staan en dat de andere man de winkel [bedrijf 5] binnenliep. De man met de gele tas bleef even voor de [bedrijf 5] staan en liep daarna naar de trappen waardoor de man voor mij beter zichtbaar werd. Ik herkende de man met de gele tas direct als de mij bekende [medeverdachte] . Ik herkende [verdachte] aan zijn gelaatstrekken en zijn dik gezicht. Ik heb [verdachte] nooit ontmoet doch zijn foto heeft vaak op de briefing gestaan waarbij de aandacht voor hem werd gevraagd. Ik zag dat [verdachte] bij de rechterzijde van de trappen bleef staan en richting de [bedrijf 5] bleef kijken. Ik zag dat [verdachte] af en toe om zich heen keek en daarna weer in de richting van de [bedrijf 5] keek. Ik zag na enige tijd dat er een man en 2 vrouwen uit de [bedrijf 5] kwamen lopen. Ik zag dat naast de man een vrouw liep met blond haar en dat deze vrouw aan het bellen was. De man was dezelfde man die eerder iets aan [verdachte] had gegeven. Ik zag dat de man en de vrouwen ook richting de trappen liepen en dat [verdachte] naar hen bleef kijken. Toen de man en de vrouwen de trappen aan de linkerzijde voorbij liepen zag ik dat [verdachte] in dezelfde richting als hen liep. Ik zag dat de man die bij de vrouw met het blonde haar liep de later aangehouden [verdachte] betrof. Ik herkende hem aan zijn kleur van zijn haar, zijn haardracht en zijn gelaatstrekken. Het is mij ambtshalve bekend dat [medeverdachte] de zoon is van [verdachte] .
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 10 november 2019, p. 284-286:
V: Vraag verbalisantenA: Antwoord verdachte [verdachte]
V: Waar ben je op zaterdag 09-11-2019, omstreeks 16.30 uur geweest?
A: Ja ik was daar, in het [locatie 5] in Veldoven bij een parfumeriezaak.
V: Wat wilde je daar gaan doen?
A: Ik wilde voor iets lekkers gaan kijken.
V: Je zegt dat je een tester hebt meegenomen, hoe is dat dan precies gegaan?
A : Ja. Ik ben daar binnen gegaan bij de [bedrijf 5] . Ik had die tester in mijn handen. En ik zag
niemand en toen deed ik die in mijn zak. Zo is dat gegaan.
V : En wat heb je dan weggegooid?
A : Ja een dopje heb ik weggegooid.
Ten aanzien van feit 4:

Proces-verbaal van bevindingen + bijlagen, p. 305 en 307-313:

Op donderdag 28 november 2019 bekeek ik, verbalisant [verbalisant 12] , de camerabeelden van de winkel [bedrijf 1] .

- om 17.15 uur staan er twee personen voor de winkel. Ik zie dat de oudere van de twee de winkel in loopt en direct gevolgd wordt door de andere forse man met een grote gele boodschappentas in zijn handen, (zie bijlage 1 en bijlage 2)
- ik herken deze personen als zijnde dezelfde personen die later op de middag betrokken zijn bij de winkeldiefstal in de [bedrijf 5] aan [adres 4] .
- de oudere man is mij ambtshalve bekend als zijnde [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1962. De jongere forse man is mij ambtshalve bekend als zijnde zijn zoon, [medeverdachte] geboren op [geboortedag 2] 1988.
- om 17.17 uur zijn beide mannen weer in beeld. [medeverdachte] staat bij de schappen naar spullen te kijken en [verdachte] loopt/schuifelt langzaam richting de uitgang van de winkel, (zie bijlage 3 en bijlage 4)
- ik zie dat hij nog even wacht en ik zie dat hij onder zijn jas een vierkant doosje vast heeft, ik zie dat hij vervolgens de winkel uit loopt direct gevolgd door zijn zoon [medeverdachte] .
- dan verdwijnt hij deels uit beeld maar ze je op de grond in de schaduw van het licht een arm een doosje van de balie afpakken waarna hij weg loopt en de winkel uit loopt. Ik bekeek de camerabeelden van de [locatie 4] zelf. Ik zie hierop dat [verdachte] en [medeverdachte] de winkel uit lopen.
- ik zie dat [verdachte] het doosje nog onder zijn jas vast heeft, (zie bijlage 5)
- ik zie dat hij dit doosje in de gele tas stopt van zijn zoon [medeverdachte] . (zie bijlage 6 en bijlage 7)
Ten aanzien van feit 5:
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2019 (uitkijken camerabeelden) + bijlagen, p. 334-341:
Op 23 september 2019 is door mij, verbalisant [verbalisant 5] , de digitale opslag bekeken, welke door aangever [aangever 2] namens benadeelde [bedrijf 7] supermarkt bij de aangifte onder proces-verbaalnummer PL2100-2019179266 waren aangeleverd op USB. Ik zag dat de film twee mannen toonden die in een winkel stonden. Ik zag dat het kennelijk de winkel [bedrijf 7] was gezien de opschriften op onder andere de winkelrekken. Ik zag dat twee mannen contact hadden met elkaar bij een winkelrek. Ik zag dat de persoon 1 iets, mogelijk een sleutel, uit zijn rechter broekzak haalde en deze aan persoon 2 gaf.
Ik zag dat persoon 2 wegliep in de richting van de kassa. Persoon 1 ging bij een mountainbike in de winkel staan, hij keek in de richting van de kassa en entree. Persoon 2 liep bij de kassa naar buiten, Persoon 1 loopt met de fiets in de hand door de winkel. Persoon 1 staat met fiets in de hand achter een winkelrek te wachten. Persoon 2 gaat buiten de winkel voor de schuifdeur van de ingang staan zodat deze open gaat. Vervolgens loopt persoon 1 met de fiets in de hand via de geopende schuifdeur van de ingang naar buiten liep en verdwijnt links uit beeld.
Vier collega's hebben de personen op de beelden herkend als [verdachte] en [medeverdachte] .
Ten aanzien van feit 6:

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2019, p. 393-396:

I.v.m. een onderzoek betreffende diefstal vanuit de juwelier, gepleegd op vrijdag 31 mei 2019 te Eindhoven, bij de [bedrijf 8] gevestigd op [adres 5] , keek ik de bewakingsbeelden uit, betreffende dit strafbare feit.
Video 1:
Op 17:18:25 uur liep de 2e manspersoon naar boven in beeld naar de rechter wand toe. Hij bleef daar even staan met zijn armen achter zijn rug. Hij liep weer terug en liep om 17:18:30 weer uit beeld. Om 17:18:40 kwam hij bij de balie staan rechts naast de dikkere persoon die nog steeds aan het praten was met de medewerker achter de balie. Ik zag dat de 2e persoon zijn rechterhand voor zijn lichaam hield en ik zag dat hij iets in zijn rechterhand had, dat stopte hij toen weg in zijn rechter zak. Om 17:18:43 zag je dat hij zijn witte shirt iets omhoog bracht om zo hetgeen wat hij in zijn hand had in zijn rechter broek zak te stoppen. Om 17:18:45 ging deze persoon ook met zijn ellebogen op de balie leunen. Beide mannen bleven zo op de balie hangen. Als er iets gezegd werd deed de dikkere persoon dat.
17:20:11 verdwijnen de beide heren linksonder uit beeld.
Video 2:
Om 17:18:35 nu stond de manspersoon iets dichter bij de etalage aan. Ik zag dat hij naar de etalage keek, weer terug naar de richting van de medewerker en dan weer naar de etalage. Toen verdween zijn rechterhand uit het zicht. Om 17:18:37 zag ik dat deze manspersoon zijn hand terug trok. Ik zag dat de linker torso die op de verhoging stond nu geen sieraad meer tentoongesteld had. Om 17:18:39 deze manspersoon stapte nu direct naar de toonbank en houdt hij zijn rechterhand ter hoogte van zijn kruis. Ik zie dat deze persoon dan half achter de vollere manspersoon ook op de toonbank gaat leunen.
De drie mannen praten nog wat en gaan uiteindelijk nog rechtop staan. De medewerker blijft zitten.
Aanvullende bewijsoverweging
Met betrekking tot het door de rechtbank bewezenverklaarde ‘medeplegen’ onder feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6, overweegt het hof aanvullend als volgt.
Het hof stelt, op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden, vast dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de bewezenverklaarde winkeldiefstallen onder feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 op essentiële punten overeenkomsten vertonen. Er is naar het oordeel van het hof telkens sprake van een gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte telkens de wegnemingshandelingen verricht en medeverdachte [medeverdachte] (de zoon van verdachte) de gestolen waar in een door hem meegenomen tas doet (met betrekking tot feit 3 en feit 4), of ervoor zorgt dat de verdachte met de gestolen fiets kan wegkomen (met betrekking tot feit 5), dan wel de winkelier heeft afgeleid zodat de verdachte ongemerkt een gouden ketting kon wegnemen (met betrekking tot feit 6). De onderlinge taakverdeling komt aldus bij de verschillende diefstallen in belangrijke mate overeen. Er is daarbij sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van de medeverdachte van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Het hof neemt hierbij in aanmerking het aantal winkeldiefstallen in een relatief korte periode en het feit dat de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten op dezelfde dag zeer kort na elkaar hebben plaatsgevonden. Deze feiten en omstandigheden duiden op een patroon van het gezamenlijk in vereniging plegen van vermogensdelicten door verdachte en zijn zoon [medeverdachte] . Het hof komt dan ook – met de rechtbank – tot een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging plegen van de winkeldiefstallen die zijn tenlastegelegd onder feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van twee ladingdiefstallen, het medeplegen van een diefstal met bedreiging met geweld en het medeplegen van drie winkeldiefstallen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden. Dergelijk handelen veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast, ergernis en een gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers. De verdachte heeft zich van dat alles kennelijk niets aangetrokken. Hij heeft slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft in het kader van de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich diverse veroordelingen ter zake van vermogensdelicten, ook tot gevangenisstraffen. Die veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte onder meer naar voren gebracht dat hij op dit moment abstinent is van drugs en voor zijn verslaving onder behandeling staat bij Novadic-Kentron. Als gevolg van een herseninfarct heeft de verdachte problemen met het gebruik van zijn linkerhand. De verdachte heeft een daklozenuitkering, staat onder bewind, heeft schulden en verblijft doorgaans in de daklozenopvang. De verdachte wil zijn criminele leven achter zich laten en gaan oppassen op zijn vier kleinkinderen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de positieve wending die de verdachte aan zijn leven lijkt te willen geven, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en zijn justitiële verleden, in verband met een juiste normhandhaving en gelet op de straffen die door dit hof in soortgelijke gevallen worden opgelegd, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van (gekwalificeerde) diefstallen, in aanmerking genomen.
Alles afwegende acht het hof, gelijk de beslissing van de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof ambtshalve als volgt. Namens de verdachte is op 10 augustus 2020 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden – 25 oktober 2022 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met ruim twee maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het hof komt daarmee tot een hogere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en dan waartoe door de verdediging bij pleidooi is verzocht, om de redenen als hiervoor vermeld.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof tevens bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Aanvullende overweging met betrekking tot alle vorderingen van de benadeelde partijen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van alle benadeelde partijen in hun vordering, omdat de verdachte onder bewind is gesteld en de bewindvoerder niet tegen de terechtzitting in hoger beroep is opgeroepen. Het schorsen van het onderzoek ter terechtzitting om zulks alsnog te doen, zou in de visie van de verdediging een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer van de verdediging berust op de opvatting dat ingeval de goederen (in dit geval: de gelden) van een verdachte onder bewind zijn gesteld en met betrekking tot de verdachte de toepassing van de schuldsanering is uitgesproken, de verdachte niet zelfstandig kan procederen met betrekking tot een tegen hem ingestelde vordering van de benadeelde partij, maar hij in rechte moet worden vertegenwoordigd door de bewindvoerder. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Immers, uit de bewoordingen van artikel 51f, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en uit de op dat artikel betrekking hebbende wetsgeschiedenis volgt dat de bepalingen van bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, in het strafgeding niet van toepassing zijn op een verdachte die onder bewind staat (zie Hoge Raad 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:140).
Het hof verwerpt mitsdien het tot niet-ontvankelijkverklaring strekkende verweer van de verdediging.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] )
Namens de benadeelde partij [bedrijf 1] heeft [benadeelde 2] in eerste aanleg ter zake van het onder feit 4 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 155,02, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 123,14 (exclusief BTW) voor een weggenomen stabiliser;
een bedrag van € 31,88 voor het inhuren van personeel om de winkel te bemensen, teneinde zelf aangifte te kunnen doen en de benodigde bescheiden in te kunnen vullen.
De rechtbank heeft deze benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering op de gronden als hiervoor vermeld en subsidiair verzocht om dezelfde beslissingen op de vordering van de benadeelde partij te nemen als de rechtbank heeft gedaan.
Het hof is allereerst, anders dan de rechtbank en de verdediging, van oordeel dat uit de aangifte van [benadeelde 2] genoegzaam volgt dat hij (middellijk) eigenaar is van [bedrijf 1] en uit dien hoofde gerechtigd is om namens deze rechtspersoon een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
Het hof is voorts uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat [bedrijf 1] als gevolg van het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat de bedragen van € 123,14 (post i. geheel) en € 31,88 (post ii. geheel) voor toewijzing gereed liggen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij integraal, tot een totaalbedrag van € 155,02, zal worden toegewezen. Het hof zal voorts bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019, zijnde de datum van het onder feit 4 bewezenverklaarde feit waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) is toegebracht tot een bedrag van € 155,02. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Door de raadsvrouw van de verdachte is naar voren gebracht dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst opleggen van gijzeling en dat daarom wordt verzocht af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt dat conform bestendige rechtspraak bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel de draagkracht in beginsel geen rol speelt, uitzonderlijke gevallen daargelaten. Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging het uitzonderlijk karakter van het geval niet aannemelijk gemaakt. In hetgeen de raadsvrouw dienaangaande overigens ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet het hof voorts geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke stelsel als vervat in artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, ingeval de verdachte in de fase van tenuitvoerlegging aannemelijk kan maken dat hij buiten staat is te voldoen aan de betalingsverplichtingen, het Openbaar Ministerie ingevolge het derde lid van laatstgenoemd artikel niet zal overgaan tot toepassing van het dwangmiddel van gijzeling. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,02 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en twee cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ), ter zake van het onder feit 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 155,02 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en twee cent)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [bedrijf 1] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) hebben voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 25 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Taalman en Beaujean voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.