ECLI:NL:GHSHE:2022:3724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
20-001580-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ladingdiefstal en winkeldiefstallen met bijbehorende straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een ladingdiefstal en vier winkeldiefstallen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij hij samen met zijn vader, medeverdachte, handelde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, maar het hof heeft deze straf aangepast naar 26 weken, met aftrek van het voorarrest. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van goederen uit winkels en het medeplegen van een ladingdiefstal, wat heeft geleid tot materiële schade voor de slachtoffers. Het hof heeft ook beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij de vordering van benadeelde partij [benadeelde 4] is toegewezen tot een bedrag van € 155,02, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schadevergoeding. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in aanmerking genomen bij de straftoemeting, wat heeft geleid tot een vermindering van de gevangenisstraf met 2 weken. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, evenals de noodzaak van normhandhaving in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001580-20
Uitspraak : 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 27 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-013383-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1988,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak’ (feit 1);
- ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ (zowel feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair als feit 5 primair),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
31 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, onder niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] is tevens hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens is in alle gevallen beslist over de proceskosten.
Ten slotte heeft de rechtbank van een inbeslaggenomen spiegel de teruggave gelast aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon en de inbeslaggenomen goederen, te weten handschoenen, tangen, tie wraps, een mes, verrekijker, boor, breekijzer en stanleymes, verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde 3] is door de rechtbank gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 3] in hoger beroep slechts aan de orde voor het toegewezen bedrag, aangezien de vordering in zoverre van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat onder de verdachte de hiervoor vermelde goederen in beslag zijn genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarvan uitdrukkelijk afstand gedaan. Gelet daarop zal het hof geen beslissing meer nemen over het beslag, zoals staat vermeld op de beslaglijst van 9 juli 2020.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 5 primair en subsidiair tenlastegelegde, zal bewezen verklaren het onder feit 1, feit 2 primair (behoudens het tenlastegelegde geweld), feit 3 primair en feit 4 primair tenlastegelegde en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) kunnen in de visie van de advocaat-generaal dezelfde beslissingen worden genomen als de rechtbank heeft gedaan.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis met aanvulling van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ). In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de daarmee samenhangende overwegingen, dus met betrekking tot de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ), te vervallen en zullen deze in het geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Het hof ziet aanleiding om de bewijsmiddelen, waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, aan te vullen en te verbeteren op na te melden wijze. Mede gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht zal het hof hierna tevens een aanvullende bewijsoverweging en een aanvullende overweging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel opnemen.
Voorts vult het hof de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu dat artikel inmiddels – blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2022 – toepassing vindt.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
In aanvulling op de bewijsmiddelen waarop de rechtbank heeft gebaseerd dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5 primair bewezenverklaarde heeft begaan, zal het hof de volgende, cursieve gedeelten, toevoegen aan de hierna te vermelden bewijsmiddelen. Tevens zal het hof onder feit 1 een opmerking van de rechtbank verbeteren door daarvoor in de plaats gecursiveerd een eigen waarneming van het hof op te nemen. In verband met de leesbaarheid is hierna tevens telkens het gehele betreffende bewijsmiddel opgenomen.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, landelijke eenheid, team Zuid-Oost, op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, in het onderzoek genaamd ‘Piano’, gesloten d.d. 3 maart 2020, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-490.
Ten aanzien van feit 1:

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2020, p. 17 t/m 19:

15 januari 2020omstreeks 04.00 uur zag ik
, verbalisant [verbalisant 3] ,een bestelbus voorzien van het Nederlandse kenteken: [kenteken 1] de A-2 opdraaien ter hoogte van de verzorgingsplaats genaamd Ooiendonk.
Ik heb mijn spiegeltransparant met daarop de tekst "stop politie" aan de voorzijde van mijn dienstvoertuig geactiveerd, ik zag dat de rode tekst reflecteerde in mijn raam. Ik zag dat de bestelbus hier niet op reageerde.Vanuit Liempde heeft het voertuig verschillende wegen genomen en kwam het uit bij de oprit van de A2 vanuit Boxtel. Ik zag dat er vanuit het bijrijdersraam een kartonnen doos werd gegooid. Dat was ter hoogte van hectometerpaaltje 132 A2 rechts.
Ik zag dat het voertuig met een snelheid van 160 km/h met uitlopers tot 170 km/h over de A2 reed richting Eindhoven.Ter hoogte van de [locatie 1] bij het Evoluon kwam het busje heel kort tot stilstand en zag ik de bijrijdersdeur open gaan en een persoon uit de bestelbus rende richting het Evoluon. Ik zag dat de bestelbus op dat moment weer verder reed. Ik zag dat twee collega's van de regionale eenheid Oost-Brabant achter de bijrijder aan renden. Hierop heb ik mijn dienstvoertuig tactisch ingezet door over de groenstrook te rijden en voor de vluchtende verdachte tot stilstand te komen. Ik zag dat de verdachte door collega's onder controle werd gebracht. Hierop heb ik de achtervolging voortgezet en heb ik samen met een eenheid van Oost-Brabant het voertuig ingesloten. Vervolgens zijn de inzittenden uitgestapt, de collega’s van Oost-Brabant hebben zowel de bestuurder als de bijrijder aangehouden. Vervolgens keek ik verbalisant [verbalisant 3] door de openstaande deur in het voertuig en zag hier inbrekerswerktuigen liggen, zijnde een platte koevoet, een tang en handschoentjes. Ik zag dat een aantal inbrekerswerktuigen in een plastic tasje zaten, dit tasje heeft geen van de verbalisanten aangeraakt en is veiliggesteld. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben geconstateerd dat deze bestelbus voorzien was van een vals kenteken.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2020, p. 158:

Op woensdag 15 januari 2020 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 6] , van de eerstelijns opsporing Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur zuidoost, de opdracht om een in beslag genomen busje te doorzoeken. Ik zag dat het voertuig een Opel Vivaro betrof.
Laadruimte: achterin, tegen de tussenwand van de laadruimte en de cabine zag ik een doos liggen met daarop de afbeelding van een roze kinderpiano. Rechtsboven in de hoek stond "Piano" en linksboven in de hoek stond "New Classic Toys".
Cabine: aan de bijrijderszijde, op de vloer, zag ik een zwart met geel stanleymes van het merk FastMax liggen. In het open vak bovenop het dashboard, aan de bijrijderszijde, zag ik een plastic verpakking liggen met daarin na-vulmesjes voor een stanleymes.

Eigen waarneming van het hof in raadkamer:

Op de foto van de in de bestelbus aangetroffen doos met het opschrift "Piano" (bijlage bij voornoemd proces-verbaal van bevindingen, p. 160) neemt het hof een doos waar die qua afbeelding en tekst identiek is aan de eveneens door het hof waargenomen doos die aangever als lading vervoerde, afgebeeld op een foto op p. 145 in de fotomap behorende bij deze ladingdiefstal (p. 135).

Ten aanzien van feit 2 primair:

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 november 2019, p. 271-273:

Ik was werkzaam bij de [winkel 1] gelegen op [adres 2] . Ik ben daar verkoopster. Ik was op zaterdag 9 november 2019, omstreeks 16.45 uur aan de telefoon in de [winkel 1] . [getuige 2] is de bedrijfsleider van de [winkel 1] . Ik zag aan [getuige 2] haar gezicht en aan de klant waar [getuige 2] bij stond, dat er iets niet klopte.Ik zag dat de man waar [getuige 2] bij stond iets in zijn rechterjaszak stopte. Ik zag dat hij dit met zijn rechterhand deed. Ik kon niet zien wat hij precies in zijn zak stopte. Ik weet wel zeker dat het een geur was. Ik zag dit door de vorm van het voorwerp dat hij in zijn jas stopte. Buiten de winkel hoorde ik dat [getuige 2] zei: “Geef die geuren terug”. De man gaf toen een geur terug van Versace, hij haalde die uit zijn rechterjaszak. Ik hoorde dat [getuige 2] zei: "Je hebt er nog meer." Dit gebeurde op [locatie 2] in Veldhoven nog binnen in het winkelcentrum. Gedurende het gesprek liepen we naar buiten het [locatie 4] in. Ik hoorde dat er een soort van conflict ontstond. Ik vond dat hij ook dreigend werd naar ons toe. Ik hoorde namelijk dat hij zei: "Ik heb niks en als jullie met mij mee blijven lopen dan doe ik jullie iets aan en dan komt het niet goed met jullie" of woorden van gelijke strekking. Ik voelde me daardoor bedreigd. Het was dat [getuige 2] meeliep anders was ik al afgehaakt.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2019, p. 278:

Op zaterdag 9 november 2019 omstreeks 20.25 uur was ik, verbalisant [verbalisant 7] , belast met ondersteuningswerkzaamheden. Ik was in uniform gekleed en reed in een opvallend politie surveillancevoertuig.
Op bovengenoemde dag datum en tijdstip zag ik op de [locatie 3] te Eindhoven een zwarte Mercedes B voorzien van het kenteken [kenteken 2] rijden. Ik zag dat er meerdere personen in het voertuig zaten. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig direct uit de auto stapte. Ik herkende de bestuurder direct als de mij ambtshalve bekende [medeverdachte] . Ik zag dat [verdachte] een donkerblauwe gewatteerde jas en een blauwe spijkerbroek droeg. Ik zag dat hij grijze sportschoenen met roze veters droeg. Ik zag dat hij voldeed aan het signalement dat genoemd werd bij de diefstal. Dit signalement had ik reeds eerder vastgelegd in een ander proces-verbaal van bevindingen, hierop werd [verdachte] door mij aangehouden. Nadat ik [verdachte] medegedeeld had dat hij was aangehouden terzake bovengenoemde winkeldiefstal en dat hij niet tot antwoorden verplicht was hoorde ik dat hij het volgende tegen mij zei: "Gaat dit echt over dat flesje parfum ik heb dat terug gegeven ik vind het een beetje flauw," of woorden van gelijke strekking.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2019, p. 283:

Op maandag 11 november 2019 werd door mij, verbalisant [verbalisant 8] , de camerabeelden bekeken die naar aanleiding van een diefstal met bedreiging waren gevorderd. Ik zag op de beelden de [locatie 5] te Veldhoven ter hoogte van de winkel [winkel 2] was gefilmd. Ik ben ter plaatse bekend en weet dat naast [winkel 2] een filiaal van [winkel 1] is gevestigd.
Op de camerabeelden zag ik dat er 2 mannen aan kwamen lopen. Ik zag dat deze mannen naast elkaar liepen en dat een (1) van die mannen een gele tas bij zich had. Deze man had een dik postuur. Ik zag dat de man die naast hem liep iets aan de man met de gele tas gaf. Ik zag dat de man met de gele tas hetgeen hem werd overhandigd op de grond liet vallen en dit opraapte. Ik zag dat de man met de gele tas voor de winkel [winkel 1] bleef staan en dat de andere man de winkel [winkel 1] binnenliep. De man met de gele tas bleef even voor de [winkel 1] staan en liep daarna naar de trappen waardoor de man voor mij beter zichtbaar werd. Ik herkende de man met de gele tas direct als de mij bekende [verdachte] . Ik herkende [verdachte] aan zijn gelaatstrekken en zijn dik gezicht. Ik heb [verdachte] nooit ontmoet doch zijn foto heeft vaak op de briefing gestaan waarbij de aandacht voor hem werd gevraagd. Ik zag dat [verdachte] bij de rechterzijde van de trappen bleef staan en richting de [winkel 1] bleef kijken. Ik zag dat [verdachte] af en toe om zich heen keek en daarna weer in de richting van de [winkel 1] keek. Ik zag na enige tijd dat er een man en 2 vrouwen uit de [winkel 1] kwamen lopen. Ik zag dat naast de man een vrouw liep met blond haar en dat deze vrouw aan het bellen was. De man was dezelfde man die eerder iets aan [verdachte] had gegeven. Ik zag dat de man en de vrouwen ook richting de trappen liepen en dat [verdachte] naar hen bleef kijken. Toen de man en de vrouwen de trappen aan de linkerzijde voorbij liepen zag ik dat [verdachte] in dezelfde richting als hen liep. Ik zag dat de man die bij de vrouw met het blonde haar liep de later aangehouden [medeverdachte] betrof. Ik herkende hem aan zijn kleur van zijn haar, zijn haardracht en zijn gelaatstrekken. Het is mij ambtshalve bekend dat [verdachte] de zoon is van [medeverdachte] .
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 10 november 2019, p. 284-286:
V: Vraag verbalisantenA: Antwoord verdachte [verdachte]
V: Waar ben je op zaterdag 09-11-2019, omstreeks 16.30 uur geweest?
A: Ja ik was daar, in het [locatie 4] in Veldoven bij een parfumeriezaak.
V: Wat wilde je daar gaan doen?
A: Ik wilde voor iets lekkers gaan kijken.
V: Je zegt dat je een tester hebt meegenomen, hoe is dat dan precies gegaan?
A : Ja. Ik ben daar binnen gegaan bij de [winkel 1] . Ik had die tester in mijn handen. En ik zag
niemand en toen deed ik die in mijn zak. Zo is dat gegaan.
V : En wat heb je dan weggegooid?
A : Ja een dopje heb ik weggegooid.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik was degene met de gele tas in het winkelcentrum

Ten aanzien van feit 3 primair:

Proces-verbaal van bevindingen + bijlagen, p. 305 en 307-313:

Op donderdag 28 november 2019 bekeek ik, verbalisant [verbalisant 9] , de camerabeelden van de winkel [benadeelde 4] .

- om 17.15 uur staan er twee personen voor de winkel. Ik zie dat de oudere van de twee de winkel in loopt en direct gevolgd wordt door de andere forse man met een grote gele boodschappentas in zijn handen, (zie bijlage 1 en bijlage 2)
- ik herken deze personen als zijnde dezelfde personen die later op de middag betrokken zijn bij de winkeldiefstal in de [winkel 1] aan [adres 2] .
- de oudere man is mij ambtshalve bekend als zijnde [medeverdachte] geboren op [geboortedag 2] 1962. De jongere forse man is mij ambtshalve bekend als zijnde zijn zoon, [verdachte] geboren op [geboortedag 1] 1988.
- om 17.17 uur zijn beide mannen weer in beeld. [verdachte] staat bij de schappen naar spullen te kijken en [medeverdachte] loopt/schuifelt langzaam richting de uitgang van de winkel, (zie bijlage 3 en bijlage 4)
- ik zie dat hij nog even wacht en ik zie dat hij onder zijn jas een vierkant doosje vast heeft, ik zie dat hij vervolgens de winkel uit loopt direct gevolgd door zijn zoon [verdachte] .
- dan verdwijnt hij deels uit beeld maar ze je op de grond in de schaduw van het licht een arm een doosje van de balie afpakken waarna hij weg loopt en de winkel uit loopt. Ik bekeek de camerabeelden van de [locatie 5] zelf. Ik zie hierop dat [medeverdachte] en [verdachte] de winkel uit lopen.
- ik zie dat [medeverdachte] het doosje nog onder zijn jas vast heeft, (zie bijlage 5)
- ik zie dat hij dit doosje in de gele tas stopt van zijn zoon [verdachte] . (zie bijlage 6 en bijlage 7)
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Dat was op dezelfde dag als bij [winkel 1] . Het klopt dat ik bij [benadeelde 4] ben geweest.
Ten aanzien van feit 4 primair:
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2019 (uitkijken camerabeelden) + bijlagen, p. 334-341:
Op 23 september 2019 is door mij, verbalisant [verbalisant 5] , de digitale opslag bekeken, welke door aangever [aangever] namens benadeelde [winkel 3] supermarkt bij de aangifte onder proces-verbaalnummer PL2100-2019179266 waren aangeleverd op USB. Ik zag dat de film twee mannen toonden die in een winkel stonden. Ik zag dat het kennelijk de winkel [winkel 3] was gezien de opschriften op onder andere de winkelrekken. Ik zag dat twee mannen contact hadden met elkaar bij een winkelrek. Ik zag dat de persoon 1 iets, mogelijk een sleutel, uit zijn rechter broekzak haalde en deze aan persoon 2 gaf.
Ik zag dat persoon 2 wegliep in de richting van de kassa. Persoon 1 ging bij een mountainbike in de winkel staan, hij keek in de richting van de kassa en entree. Persoon 2 liep bij de kassa naar buiten, Persoon 1 loopt met de fiets in de hand door de winkel. Persoon 1 staat met fiets in de hand achter een winkelrek te wachten. Persoon 2 gaat buiten de winkel voor de schuifdeur van de ingang staan zodat deze open gaat. Vervolgens loopt persoon 1 met de fiets in de hand via de geopende schuifdeur van de ingang naar buiten liep en verdwijnt links uit beeld.
Vier collega's hebben de personen op de beelden herkend als [medeverdachte] en [verdachte] .
Ten aanzien van feit 5:

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2019, p. 393-396:

I.v.m. een onderzoek betreffende diefstal vanuit de juwelier, gepleegd op vrijdag 31 mei 2019 te Eindhoven, bij de [winkel 4] gevestigd op [adres 3] , keek ik de bewakingsbeelden uit betreffende dit strafbare feit.
Video 1:
Op 17:18:25 uur liep de 2e manspersoon naar boven in beeld naar de rechter wand toe. Hij bleef daar even staan met zijn armen achter zijn rug. Hij liep weer terug en liep om 17:18:30 weer uit beeld. Om 17:18:40 kwam hij bij de balie staan rechts naast de dikkere persoon die nog steeds aan het praten was met de medewerker achter de balie. Ik zag dat de 2e persoon zijn rechterhand voor zijn lichaam hield en ik zag dat hij iets in zijn rechterhand had, dat stopte hij toen weg in zijn rechter zak. Om 17:18:43 zag je dat hij zijn witte shirt iets omhoog bracht om zo hetgeen wat hij in zijn hand had in zijn rechter broek zak te stoppen. Om 17:18:45 ging deze persoon ook met zijn ellebogen op de balie leunen. Beide mannen bleven zo op de balie hangen. Als er iets gezegd werd deed de dikkere persoon dat.
17:20:11 verdwijnen de beide heren linksonder uit beeld.
Video 2:
Om 17:18:35 nu stond de manspersoon iets dichter bij de etalage aan. Ik zag dat hij naar de etalage keek, weer terug naar de richting van de medewerker en dan weer naar de etalage. Toen verdween zijn rechterhand uit het zicht. Om 17:18:37 zag ik dat deze manspersoon zijn hand terug trok. Ik zag dat de linker torso die op de verhoging stond nu geen sieraad meer tentoongesteld had. Om 17:18:39 deze manspersoon stapte nu direct naar de toonbank en houdt hij zijn rechterhand ter hoogte van zijn kruis. Ik zie dat deze persoon dan half achter de vollere manspersoon ook op de toonbank gaat leunen.
De drie mannen praten nog wat en gaan uiteindelijk nog rechtop staan. De medewerker blijft zitten.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Het klopt dat ik daar in de winkel ben geweest.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte stelt niet te hebben geweten dat het telkens de intentie van zijn vader, medeverdachte [medeverdachte] , was om te gaan stelen en dat het niet op verdachtes weg ligt om telkens aan zijn vader te vragen of dat wat hij uit een winkel meenam, ook daadwerkelijk had afgerekend.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt, op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden, vast dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de bewezenverklaarde winkeldiefstallen op essentiële punten overeenkomsten vertonen. Er is naar het oordeel van het hof telkens sprake van een gezamenlijke uitvoering, waarbij medeverdachte [medeverdachte] (de vader van verdachte) telkens de wegnemingshandelingen verricht en de verdachte de gestolen waar in een door hem meegenomen tas doet (met betrekking tot feit 2 primair en feit 3 primair), of ervoor zorgt dat de medeverdachte met de gestolen fiets kan wegkomen (met betrekking tot feit 4 primair), dan wel de winkelier heeft afgeleid zodat de medeverdachte ongemerkt een gouden ketting kon wegnemen (met betrekking tot feit 5 primair). De onderlinge taakverdeling komt bij de verschillende diefstallen aldus in belangrijke mate overeen. Er is daarbij sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Het hof neemt hierbij in aanmerking het aantal winkeldiefstallen in een relatief korte periode en het feit dat de onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde feiten op dezelfde dag zeer kort na elkaar hebben plaatsgevonden. Deze feiten en omstandigheden duiden op een patroon van het gezamenlijk in vereniging plegen van vermogensdelicten.
Dat de verdachte niet wist dat medeverdachte [medeverdachte] (samen met hem) wilde gaan stelen, acht het hof ongeloofwaardig. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij wist dat zijn vader vaker winkeldiefstallen pleegde en dat zijn vader weinig geld te besteden had, terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat zij samen winkels bezochten waar luxegoederen werden verkocht en dat er ook luxegoederen uit die winkels werden meegenomen.
De overige in hoger beroep gevoerde bewijsverweren vinden reeds hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank. Het hof ziet geen reden om aan de inhoud en betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde verklaringen te twijfelen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een ladingdiefstal en het medeplegen van vier winkeldiefstallen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden. Dergelijk handelen veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast, ergernis en een gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers. De verdachte heeft zich van dat alles kennelijk niets aangetrokken. Hij heeft slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft in het kader van de straftoemeting acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich diverse veroordelingen ter zake van vermogensdelicten, ook tot gevangenisstraffen. Die veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte onder meer naar voren gebracht dat hij is opgegroeid onder moeilijke omstandigheden, dat hij recent in Helmond is komen wonen, dat hij onder bewind staat, schulden heeft, te kampen heeft met ernstige rugklachten, deelneemt aan een re-integratietraject via de gemeente en binnen dat kader een cursus tot vrachtwagenchauffeur wil gaan volgen en twee kinderen heeft.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en zijn justitiële verleden, in verband met een juiste normhandhaving en gelet op de straffen die door dit hof in soortgelijke gevallen worden opgelegd, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van (gekwalificeerde) diefstallen, in aanmerking genomen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof ambtshalve nog als volgt. Namens de verdachte is op 29 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden – 25 oktober 2022 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met bijna 3 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 2 weken.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 weken met aftrek van het voorarrest.
Het hof komt daarmee tot een hogere gevangenisstraf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, om de redenen als hiervoor vermeld.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof tevens bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Aanvullende overweging met betrekking tot alle vorderingen van de benadeelde partijen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van alle benadeelde partijen in hun vordering, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de verdachte onder bewind is gesteld en de bewindvoerder niet tegen de terechtzitting in hoger beroep is opgeroepen. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder levert een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen dienen te worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer van de verdediging berust op de opvatting dat ingeval de goederen (in dit geval: de gelden) van een verdachte onder bewind zijn gesteld en met betrekking tot de verdachte de toepassing van de schuldsanering is uitgesproken, de verdachte niet zelfstandig kan procederen met betrekking tot een tegen hem ingestelde vordering van de benadeelde partij, maar hij in rechte moet worden vertegenwoordigd door de bewindvoerder. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Immers, uit de bewoordingen van artikel 51f, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en uit de op dat artikel betrekking hebbende wetsgeschiedenis volgt dat de bepalingen van bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, in het strafgeding niet van toepassing zijn op een verdachte die onder bewind staat (zie Hoge Raad 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:140).
Het hof verwerpt mitsdien het tot niet-ontvankelijkverklaring strekkende verweer van de verdediging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] )
Namens de benadeelde partij [benadeelde 4] heeft [benadeelde 2] in eerste aanleg ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 155,02, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 123,14 (exclusief BTW) voor een weggenomen stabiliser;
een bedrag van € 31,88 voor het inhuren van personeel om de winkel te bemensen, teneinde zelf aangifte te kunnen doen en de benodigde bescheiden in te kunnen vullen.
De rechtbank heeft deze benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair op de gronden als hiervoor vermeld betreffende de procesbevoegdheid van de verdachte.
Het hof is allereerst, anders dan de rechtbank en de verdediging, van oordeel dat uit de aangifte van [benadeelde 2] genoegzaam volgt dat hij (middellijk) eigenaar is van [benadeelde 4] en uit dien hoofde gerechtigd is om namens deze rechtspersoon een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
Het hof is voorts uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat [benadeelde 4] als gevolg van het bewezenverklaarde van het onder feit 3 primair tenlastegelegde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat de bedragen van € 123,14 (post i. geheel) en € 31,88 (post ii. geheel) voor toewijzing gereed liggen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij integraal, tot een totaalbedrag van € 155,02, zal worden toegewezen. Het hof zal voorts bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019, zijnde de datum van het bewezenverklaarde van het onder feit 3 primair tenlastegelegde waarop de (laatste) schade(post) is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde van onder feit 3 primair tenlastegelegde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) is toegebracht tot een bedrag van € 155,02. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 155,02 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en twee cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ), ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 155,02 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en twee cent)aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [benadeelde 4] (vertegenwoordigd door [benadeelde 2] ) hebben voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 25 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Taalman en Beaujean voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.