5.12.De in hoger beroep gewijzigde eis berust op een achttal concreet door [appellanten] gestelde overtredingen van het relatiebeding (zie hiervoor, r.o. 5.4). Het hof zal deze hieronder achtereenvolgens bespreken.
a.
Stichting Schildersvakopleiding:
Uit hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd volgt niet voldoende dat zij zakelijke contacten met de Stichting onderhoudt of heeft onderhouden met het oog op het direct verkrijgen, realiseren en/of behouden van omzet. De Stichting voldoet op zichzelf niet aan het relatiebegrip, zodat de betrokkenheid van [geïntimeerde 2] hierbij, voor zover die heeft voortgeduurd na het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, geen overtreding oplevert van het relatiebeding.
Vastgoedplatform Peel Helmond:
De klacht van [appellanten] betreft een bezoek van [geïntimeerde 2] aan een congres. Het relatiebeding sluit een dergelijk bezoek niet uit. Dat [geïntimeerde 2] daar (mogelijk) heeft gesproken met vertegenwoordigers van partijen die op de relatielijst van [appellanten] voorkomen, betekent nog niet dat sprake is geweest van benaderen en/of bedienen in de zin die het hof daaraan geeft. Feiten of omstandigheden die zulks wel aannemelijk maken zijn door [appellanten] niet aangevoerd, zodat de klacht op dit punt niet voldoende is onderbouwd.
Brief d.d. 9 oktober 2019 van [XY] :
Dit betreft een algemene introductie door de nieuwe werkgever van [geïntimeerde 2] waarin
[geïntimeerde 2] bij de bestaande relaties van [XY] wordt voorgesteld als haar nieuwe
operationele directeur. Het hof is van oordeel dat dit niet zonder meer kan worden
gekwalificeerd als benaderen in de hiervoor gegeven betekenis, omdat een dergelijke
introductie niet ongebruikelijk is bij de aanstelling van een nieuwe directeur en [appellanten]
door af te zien van een concurrentiebeding hebben aanvaard dat [geïntimeerde 2] als
zodanig bij een concurrent in dienst mocht treden. Hoewel de rechtbank (ook) deze door
[appellanten] beweerde overtreding in het licht van de gemotiveerde weerspreking
(terecht) onvoldoende onderbouwd heeft geacht, volstaan [appellanten] nu met slechts een
herhaling van hun standpunt uit de eerste aanleg en concretiseren en staven [appellanten]
dat verder niet (voldoende) met de benodigde relevante feiten.
Bureau Heikant september/oktober 2019:
Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde 2] in september/oktober 2019 contact gehad met [persoon F] van het Bureau Heikant, welk contact erop was gericht om Wonen Limburg, een relatrie van [appellanten] terug te krijgen als klant van [XY] . [geïntimeerden] betwisten dit bij conclusie en memorie van antwoord. [appellanten] hebben hun standpunt onderbouwd door te wijzen op een e-mail die als onderdeel 25 bij prod. 2 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht (een verklaring van [persoon G] ). [geïntimeerden] ontkennen niet dat dit contact heeft plaatsgevonden, maar voeren aan dat [geïntimeerde 2] [persoon F] (noodzakelijkerwijze) heeft gesproken als adviseur van [XY] . Daarmee is naar het oordeel van het hof echter vooralsnog niet afdoende weerlegd dat het contact heeft plaatsgevonden om een relatie van [appellanten] over te halen om met [XY] in zee te gaan. De reden voor het contact wordt door [geïntimeerden] niet gegeven. Mocht hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd juist blijken te zijn, dan levert dit naar het oordeel van het hof een overtreding op van het relatiebeding. Gegeven de betwisting door [geïntimeerden] is het aan [appellanten] om op dit punt bewijs te leveren, waartoe het hof haar zal toelaten.
Bezoek aan D+calculaties oktober 2019:
[appellanten] hebben niets aangevoerd met betrekking tot de reden van het bezoek dat aan D+calculaties zou zijn gebracht. In dat geval kan niet worden geoordeeld dat sprake is geweest van benaderen in de betekenis die het hof daaraan geeft. De klacht van [appellanten] is op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd, en een overtreding kan daarom op dit punt niet worden vastgesteld.
Bezoek Volksbelang 1 december 2019:
[appellanten] onderbouwen hun standpunt dat sprake is van een overtreding door te stellen dat [geïntimeerde 2] [persoon D] heeft uitgenodigd voor het bijwonen van een sportwedstrijd en dat die uitnodiging een netwerkfunctie had, was bedoeld om contacten te onderhouden. [geïntimeerden] hebben dit bij conclusie van antwoord betwist door aan te voeren dat [geïntimeerde 2] bij gelegenheid van een voetbalwedstrijd tussen Helmondia en Handel contact heeft gehad met [persoon D] die daar niet was op zijn uitnodiging, maar op uitnodiging van een werknemer van [XY] die bestuurslid was van Helmondia. [geïntimeerde 2] was er als supporter van V.V. Handel. Het contact heeft volgens [geïntimeerden] niet op hun initiatief plaatsgevonden en had ook geen zakelijke strekking.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] in het licht van het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer haar stellingname onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Hetgeen zij op dit punt bij memorie van grieven aanvoert is suggestief en onvoldoende. Het hof is dan ook van oordeel dat dit contact niet kan gelden als ‘benaderen’ in de zin van het relatiebeding.
LinkedIn-contacten:
Uit het verweer van [geïntimeerden] , dat door [appellanten] niet wordt weerlegd, volgt dat de genoemde contacten telkens reacties betreffen op berichten die [geïntimeerden] via een LinkedIn account hebben ontvangen. Bovendien betreft het grotendeels reacties zonder bijzondere, specifiek zakelijke inhoud. Het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van benaderen in de zin die het hof daaraan geeft (met zakelijke bijbedoelingen).
[D] Verf:
Volgens eigen stellingname van [appellanten] zelf gaat het al om een contact over het uitvoeren van een laagdiktemeting. Dat betreft een belang van [XY] en door af te zien van een concurrentiebeding hebben [appellanten] nu eenmaal aanvaard dat [geïntimeerden] in de uitvoering van werkzaamheden binnen de branche contact kunnen hebben met toeleveranciers of (onder)aannemers waar ook zij, [appellanten] zaken mee doen. Omdat niet is gesteld of gebleken (en ook geenszins aannemelijk is) dat [appellanten] door dit contact in enig opzicht zijn geschaad, levert dit naar het oordeel van het hof binnen de in r.o. 5.10 geschetste context ook geen benaderen op in de zin die het hof daar aan geeft.