ECLI:NL:GHSHE:2022:3690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.294.672_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van een overeengekomen relatiebeding in een geschil tussen aandeelhouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, draait het om de uitleg en toepassing van een relatiebeding dat is overeengekomen tussen aandeelhouders van verschillende vennootschappen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.L. Tacx, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vorderingen van de appellanten werden afgewezen. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een vaststellingsovereenkomst die in 2019 werd gesloten, waarin partijen afspraken over de verkoop van aandelen en de voorwaarden waaronder zij elkaar niet zouden benaderen of bedienen in de periode na de aandelenoverdracht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de appellant is enig aandeelhouder en bestuurder van een vennootschap die samenwerkt met andere vennootschappen binnen een groep. Na een conflict tussen de aandeelhouders zijn er geschillen ontstaan over de naleving van het relatiebeding. De appellanten stellen dat de geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde 2], het relatiebeding hebben overtreden door contact te onderhouden met relaties van de vennootschappen, wat volgens hen leidt tot verbeurde boetes.

Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de uitleg van het relatiebeding in de context van de samenwerking en de gemaakte afspraken moet worden gezien. Het hof oordeelt dat niet alle gestelde overtredingen van het relatiebeding zijn aangetoond en dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de meeste van hun claims. Het hof laat de appellanten echter toe om bewijs te leveren voor een specifieke overtreding met betrekking tot contact met een bepaalde relatie. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.294.672/01
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant] ,
2.
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [X] ,
3.
[Y] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [Y] Holding,
4.
[Y] Totaal Schilderwerken B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [Y] Totaal Schilderwerken,
5.
[Y] Totaal Vastgoedonderhoud B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [Y] Totaal Vastgoedonderhoud,
6.
[de B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [de B.V.] ,
7.
Hurema Administratie B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: Hurema Administratie,
appelanten,
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: mr. P.J.L. Tacx te Someren,
tegen

1.[de vennootschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [de vennootschap] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te Helmond,
hierna: [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,
op het bij dagvaardingsexploot van 26 april 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 14 april 2021 tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak C/01/358699 HA ZA 20-344)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 5 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellanten] met een productie;
  • de memorie van grieven tevens wijziging van eis van [appellanten] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden] met producties;
  • de akte tot uitlaten van [appellanten] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden]
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
Korte aanduiding van (de aard van) het geschil
2.3
In dit geding gaat het kort gezegd om uitleg en toepassing van een overeengekomen relatiebeding.

3.De feiten

Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
3.1
[appellant] is enig aandeelhouder en bestuurder van [X] , die op haar beurt enig aandeelhoudster en bestuurster is van [Y] Holding. [geïntimeerde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de vennootschap] .
3.2
[appellant] en [geïntimeerde 2] hebben als (indirect) aandeelhouders en bestuurders van de voornoemde vennootschappen samengewerkt binnen de zogenoemde [Y] Totaal Groep, waartoe ook [Y] Totaal Schilderwerken, [Y] Totaal Vastgoedonderhoud, [de B.V.] en Hurema Administratie behoren. De [Y] Totaal Groep gebruikt een relatienetwerksysteem dat Bouwworks is genaamd.
3.3
In het kader van de samenwerking binnen de [Y] Totaal Groep zijn in 2018 geschillen gerezen. [appellant] en [geïntimeerde 2] hebben de samenwerking willen beëindigen, maar konden het aanvankelijk niet eens worden over de afwikkeling ervan. Tijdens de mondelinge behandeling van een kort geding hebben [appellanten] en [geïntimeerden] op 3 april 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten en het daarvan opgemaakte en door partijen (mee)ondertekende proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang, dat:
“(…) partijen verklaren overeen te komen als volgt:
1. [de vennootschap] levert aan [Y] Holding (...) haar aandelen in [Y] Totaal schilderwerken, [de B.V.] en Hurema Administratie (...). (...) De koopprijs bedraagt in totaal € 525.000,--. (...)
(...)
3. (…)
Voor [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] gelden geen concurrentiebedingen. Wel gelden directe en indirecte relatiebedingen voor hen voor de duur van twee jaar vanaf het moment van levering van de aandelen voor [Y] Totaal Schilderwerken, Hurema Administratie, [de B.V.] en [Y] Totaal Vastgoed Onderhoud. Dit betekent dat [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] direct noch indirect relaties van genoemde vennootschappen tijdens de genoemde periode zullen benaderen en/of bedienen. [appellant] zal voor de levering van de aandelen een relatielijst aanleveren van de bestaande relaties van de vennootschappen, die blijken uit de systemen van de vennootschappen over de afgelopen vijf jaar. (...) Bij overtreding van het relatie(…)beding verbeurt de overtreder een direct opeisbare boete van
€ 50.000,-- per overtreding en van € 1.000,-- per dag dat de overtreding voortduurt aan de genoemde vennootschappen.
(…)
9. Met inachtneming van deze overeenkomst verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting.
10. Partijen doen over en weer afstand van de vorderingen tot ontbinding en/of
vernietiging van deze overeenkomst.
(...)”
3.4
Bij notariële akte van 21 augustus 2019 heeft [de vennootschap] aan [Y] Holding haar aandelen in [Y] Totaal Schilderwerken, [de B.V.] en Hurema Administratie geleverd.
3.5
[geïntimeerde 2] is op 1 oktober 2019 bij [XY] Vastgoedonderhoud B.V. (hierna: [XY] ) in dienst getreden als operationeel directeur.

4.De vorderingen en uitspraken in eerste aanleg

4.1
In dit met de dagvaarding van 14 mei 2020 ingeleide geding hebben [appellanten] gevorderd dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad kort gezegd:
I.
primair:
a. voor recht zal verklaren dat de resterende koopprijs van € 200.000,= als bedoeld in de notariële akten van 21 augustus 2019 door verrekening met de door [de vennootschap] verbeurde boetes is voldaan;
b. [geïntimeerden] hoofdelijk althans [geïntimeerde 2] zal veroordelen tot betaling aan
[appellanten] van € 1.801.000,=, met wettelijke rente;
subsidiair:
[geïntimeerden] hoofdelijk althans [geïntimeerde 2] zal veroordelen, tot betaling aan
[appellanten] van € 2.001.000,=, met wettelijke rente;
II. [de vennootschap] zal veroordelen tot doorhaling van het pandrecht zoals bedoeld in de notariële akte d.d. 21 augustus 2019;
III. [de vennootschap] zal veroordelen tot teruggave althans afgifte van de originele bankgarantie verstrekt door [Y] Holding;
IV. zal bepalen dat [de vennootschap] een direct opeisbare dwangsom van € 2.500,= verbeurt voor elke dag dat zij in gebreke blijft om aan veroordeling II en/of III te voldoen,
V. [geïntimeerden] zal veroordelen in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
4.2
De rechtbank heeft bij het tussenvonnis van 5 augustus 2020 een mondelinge behandeling gelast, die op 25 februari 2021 is gehouden.
4.3
Bij het beroepen vonnis van 14 april 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de op
€ 12.129,= begrote proceskosten, met nakosten.

5.De beoordeling in beroep

5.1
In beroep formuleren [appellanten] vier grieven en concluderen [appellanten] na eiswijziging in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad:
[geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 2.051.000,= aan verbeurde boetes, met wettelijke rente;
[geïntimeerden] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties, met nakosten en hoofdelijk de wettelijke rente.
5.2
[geïntimeerden] weerspreken de grieven en concluderen in hoofdlijn dat het hof het beroep zal verwerpen en [appellanten] zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties, met wettelijke rente en nakosten.
5.3
Nu [geïntimeerden] aangeven tegen de eisvermindering in beroep geen bezwaar te hebben en ook het hof daar geen probleem in ziet, wordt de eiswijziging toegestaan. Mede gezien de grieven die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, zal het hof dan ook (alleen) beslissen op de in beroep voorliggende vorderingen A en B.
5.4
De rechtbank heeft onbestreden en terecht vastgesteld dat een relatiebeding geldt voor de duur van twee jaar vanaf het moment van de aandelenlevering op 21 augustus 2019, dus tot en met 21 augustus 2021.
Met vordering A verlangen [appellanten] betaling van € 2.051.000,= aan verbeurde boetes en zij leggen daaraan in de kern ten grondslag dat [geïntimeerde 2] in die periode bij herhaling het in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst bedoelde beding (hierna: het relatiebeding) heeft overtreden. Meer in het bijzonder wijzen [appellanten] op de navolgende concrete overtredingen van het relatiebeding:
[geïntimeerde 2] is ook na 21 augustus 2019 als lid van de Raad van Toezicht betrokken gebleven bij de Stichting Schildersvakopleiding;
[geïntimeerde 2] heeft met E-Quest ( [persoon A] ), [Projectontwikkeling] ( [persoon B] en [persoon C] ) en Woningbouw Volksbelang ( [persoon D] en [persoon E] ) gesproken op de op 1 oktober 2019 gehouden vastgoeddag van het Vastgoedplatform Peel Helmond;
bij brief van 9 oktober 2009 is [geïntimeerde 2] door directe concurrent [XY] als haar nieuwe operationeel directeur gepresenteerd bij vijftien relaties (onder wie Woningbouwvereniging Volksbelang) en ingezet;
via de in september of oktober 2019 benaderde [persoon F] van Bureau Heikant heeft [geïntimeerde 2] getracht Wonen Limburg als klant te werven voor [XY] ;
[geïntimeerde 2] heeft in oktober 2019 een bezoek gebracht aan D+Calculaties;
[geïntimeerde 2] heeft Woningbouwvereniging Volksbelang, althans haar directeur [persoon D] , benaderd om op 1 december 2019 samen een amateurvoetbalwedstrijd bij te wonen;
[geïntimeerde 2] heeft met 16 (concreet benoemde) relaties, althans hun medewerkers, via het zakelijke netwerkplatform Linkedin contact onderhouden;
[geïntimeerde 2] heeft contact gezocht met [D] Verf voor een laagdiktemeting.
5.5.
[geïntimeerden] werpen in hoofdlijn tegen dat [appellanten] een 34 pagina’s tellende lijst met relaties (namen, adressen e.d.) uit Bouwwork hebben uitgedraaid en hanteren, die echter niet de in het relatiebeding bedoelde relatielijst vormt. Volgens [geïntimeerden] is [geïntimeerde 2] in de bewuste periode nog wel relaties tegen het lijf gelopen, maar heeft hij hen toen niet actief benaderd of bediend. [geïntimeerden] menen dat dat het relatiebeding niet werd overtreden, terwijl eventuele overtredingen geen relevantie hebben en niet tot ondervonden nadeel hebben geleid. Ook dient volgens [geïntimeerden] rechterlijke matiging van eventuele boetes plaats te vinden.
5.6.
Het hof overweegt dat de kern van het geschil hierin bestaat dat partijen twisten over de vraag of [geïntimeerde 2] in de bewuste periode herhaaldelijk het relatiebeding heeft overtreden. Aan hun standpunten liggen verschillende interpretaties van dit beding ten grondslag. In dit verband spelen met name twee vragen: (a) wat dient in het kader van dit beding te worden verstaan onder een ‘relatie’ en (b) onder welke omstandigheden is sprake van direct of indirect benaderen en/of bedienen?
5.7.1.
Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband neemt het hof met name de navolgende omstandigheden in acht:
  • [appellant] en [geïntimeerde 2] hebben direct of indirect, via hun vennootschappen, sinds 2000 samengewerkt in een onderneming die zich richt op schilders- en isolatiewerken, reinigingswerkzaamheden aan gebouwen en werkzaamheden ter conservering van openbaar straatmeubilair.
  • Als gevolg van een persoonlijk voorval in 2018 zijn [appellant] en [geïntimeerde 2] met elkaar gebrouilleerd geraakt, wat heeft geleid tot een zakelijk conflict en uiteindelijk de wens om uit elkaar te gaan.
  • De ontvlechting van de zakelijke relatie is gepaard gegaan met een aantal procedures in kort geding, waaronder het kort geding bij gelegenheid waarvan op 3 april 2019 de aangehaalde vaststellingsovereenkomst is gesloten.
  • In de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen – zakelijk weergegeven – dat [appellant] [geïntimeerde 2] zal uitkopen doordat [geïntimeerde 2] een aandelenpakket aan [appellant] zal leveren tegen betaling door [appellant] van een bedrag van € 525.000,=.
  • Voorts is in de vaststellingsovereenkomst expliciet vastgelegd dat [geïntimeerde 2] niet gebonden is aan een concurrentiebeding, maar zich wel zal onthouden van het direct of indirect benaderen en/of bedienen van relaties op een nader door [appellant] aan te leveren lijst.
  • [appellant] heeft vervolgens eenzijdig een lijst van 34 pagina’s opgesteld en het standpunt ingenomen dat de daarin opgenomen (rechts)personen hebben te gelden als de in de vaststellingsovereenkomst bedoelde relaties.
  • Tijdens dit hele proces en na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst zijn voortdurende discussies ontstaan over de vraag of gemaakte afspraken over en weer al dan niet deugdelijk werden nagekomen, waarbij nog twee kort gedingprocedures zijn gevoerd, geëindigd in een vonnis van 25 juli 2019 (zaak C/01/347106/KG ZA 19-319) en met een vaststellingsovereenkomst op 28 januari 2020 (zaak C/01/354400/KG ZA 20-7).
5.7.2.
Op grond van deze omstandigheden komt het hof tot de slotsom dat de persoonlijke verhoudingen tussen [appellant] en [geïntimeerde 2] dusdanig zijn verslechterd, dat zij elkaar het licht in de ogen niet meer gunnen en daarom standpunten innemen over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst die elk van hen het beste uitkomt, maar die geen recht doen aan wat zij redelijkerwijs als de bedoeling van de gemaakte afspraken hadden kunnen en moeten begrijpen.
5.8.1.
De uitleg van het begrip ‘relaties’ en het begrip ‘benaderen en/of bedienen’ dient plaats te vinden binnen de zakelijke context van het scheiden der wegen tussen beide partijen, [appellanten] en [geïntimeerden] In dit verband is in een gesloten vaststellingsovereenkomst een aandelentransactie overeengekomen, waarbij [de vennootschap] aan [Y] Holding een aandelenpakket heeft verkocht tegen betaling van een aanzienlijke som, [appellanten] expliciet hebben afgezien van een concurrentiebeding door [geïntimeerden] en [geïntimeerden] hebben ingestemd met een relatiebeding, dat niet is geformuleerd als een absoluut contactverbod. In de gegeven context van de vaststellingsovereenkomst brengt een redelijke uitleg daarvan als grote lijn met zich mee dat [appellanten] hebben toegelaten dat [geïntimeerden] werkzaam zouden blijven in de schilders- en onderhoudsbranche waarin zij zelf ook actief zijn. De consequentie hiervan is dat [appellanten] zich er redelijkerwijs bewust van moeten zijn geweest dat [geïntimeerde 2] in de uitoefening van toekomstige werkzaamheden tegen personen of partijen aan zou kunnen lopen waar zij, [appellanten] ook zaken mee doen of hebben gedaan.
5.8.2.
Aan de andere kant geldt dat [geïntimeerden] zich door het aangaan van het relatiebeding hebben gebonden aan een afspraak om [appellanten] niet voor de voeten te lopen wanneer zij opnieuw werkzaamheden gaat verrichten in de schilders- en onderhoudsbranche.
5.8.3.
De consequentie hiervan is dat [appellanten] zich er niet op kunnen beroepen dat elk contact dat zij met enige partij in het verleden hebben gehad als een relevante relatie kan gelden, net zo min als dat zij zich er redelijkerwijs op kunnen beroepen dat elk contact van [geïntimeerden] met een (rechts)persoon op de achteraf eenzijdig door haar geproduceerde lijst een relevante overtreding van het relatiebeding oplevert. Omdat deze lijst achteraf en eenzijdig door [appellanten] is vastgesteld en niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerden] bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst op de – naar het oordeel van het hof: buitensporige – omvang van die lijst zijn gewezen, kunnen [appellanten] aan de instemming van [geïntimeerden] met de vaststellingsovereenkomst niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat [geïntimeerden] alle op die lijst geplaatste (rechts)personen als relatie in de zin van het beding hebben aanvaard.
5.9.
Het voorgaande brengt het hof dan tot het oordeel dat het begrip ‘relatie’ in de vaststellingsovereenkomst aldus moet worden begrepen dat daaronder vallen die (rechts)personen waarmee [appellanten] vanuit hun commerciële activiteiten (voor het verkrijgen, realiseren en behouden van omzet relevante) direct zakelijke contacten hebben of hebben gehad.
5.10.
Ook de vraag wat dient te worden verstaan onder het ‘direct of indirecte benaderen en/of bedienen’ beoordeelt het hof binnen de geschetste context, dus strikt zakelijk, met inachtneming van de omstandigheid dat geen concurrentiebeding is overeengekomen en het relatiebeding niet als een absoluut contactverbod is geformuleerd, maar tot doel had om te voorkomen dat [geïntimeerden] [appellanten] in de branche op hinderlijke wijze voor de voeten zou gaan lopen. Vanuit die context en in het licht van wat daaronder algemene gebruikelijk pleegt te worden verstaan, houdt ‘benaderen’ naar het oordeel van het hof dan in: het zelf iemand met zakelijke (bij)bedoelingen contacteren (bijvoorbeeld door met dergelijke (bij)bedoelingen naar iemand toe te gaan of iemand aan te spreken), terwijl ‘bedienen’ hier inhoudt: iemand in zakelijk opzicht gerieven, service verlenen of helpen.
5.11.
Wanneer [appellanten] stellen dat [geïntimeerden] relaties hebben benaderd en/of bediend in strijd met het relatiebeding, dienen zij dat te onderbouwen door per gestelde overtreding feiten en/of omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat sprake is van een relevante relatie en van benaderen of bedienen alles zoals hiervoor door het hof is begrepen.
5.12.
De in hoger beroep gewijzigde eis berust op een achttal concreet door [appellanten] gestelde overtredingen van het relatiebeding (zie hiervoor, r.o. 5.4). Het hof zal deze hieronder achtereenvolgens bespreken.
a.
Stichting Schildersvakopleiding:
Uit hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd volgt niet voldoende dat zij zakelijke contacten met de Stichting onderhoudt of heeft onderhouden met het oog op het direct verkrijgen, realiseren en/of behouden van omzet. De Stichting voldoet op zichzelf niet aan het relatiebegrip, zodat de betrokkenheid van [geïntimeerde 2] hierbij, voor zover die heeft voortgeduurd na het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, geen overtreding oplevert van het relatiebeding.
Vastgoedplatform Peel Helmond:
De klacht van [appellanten] betreft een bezoek van [geïntimeerde 2] aan een congres. Het relatiebeding sluit een dergelijk bezoek niet uit. Dat [geïntimeerde 2] daar (mogelijk) heeft gesproken met vertegenwoordigers van partijen die op de relatielijst van [appellanten] voorkomen, betekent nog niet dat sprake is geweest van benaderen en/of bedienen in de zin die het hof daaraan geeft. Feiten of omstandigheden die zulks wel aannemelijk maken zijn door [appellanten] niet aangevoerd, zodat de klacht op dit punt niet voldoende is onderbouwd.
Brief d.d. 9 oktober 2019 van [XY] :
Dit betreft een algemene introductie door de nieuwe werkgever van [geïntimeerde 2] waarin
[geïntimeerde 2] bij de bestaande relaties van [XY] wordt voorgesteld als haar nieuwe
operationele directeur. Het hof is van oordeel dat dit niet zonder meer kan worden
gekwalificeerd als benaderen in de hiervoor gegeven betekenis, omdat een dergelijke
introductie niet ongebruikelijk is bij de aanstelling van een nieuwe directeur en [appellanten]
door af te zien van een concurrentiebeding hebben aanvaard dat [geïntimeerde 2] als
zodanig bij een concurrent in dienst mocht treden. Hoewel de rechtbank (ook) deze door
[appellanten] beweerde overtreding in het licht van de gemotiveerde weerspreking
(terecht) onvoldoende onderbouwd heeft geacht, volstaan [appellanten] nu met slechts een
herhaling van hun standpunt uit de eerste aanleg en concretiseren en staven [appellanten]
dat verder niet (voldoende) met de benodigde relevante feiten.
Bureau Heikant september/oktober 2019:
Volgens [appellanten] heeft [geïntimeerde 2] in september/oktober 2019 contact gehad met [persoon F] van het Bureau Heikant, welk contact erop was gericht om Wonen Limburg, een relatrie van [appellanten] terug te krijgen als klant van [XY] . [geïntimeerden] betwisten dit bij conclusie en memorie van antwoord. [appellanten] hebben hun standpunt onderbouwd door te wijzen op een e-mail die als onderdeel 25 bij prod. 2 bij inleidende dagvaarding in het geding is gebracht (een verklaring van [persoon G] ). [geïntimeerden] ontkennen niet dat dit contact heeft plaatsgevonden, maar voeren aan dat [geïntimeerde 2] [persoon F] (noodzakelijkerwijze) heeft gesproken als adviseur van [XY] . Daarmee is naar het oordeel van het hof echter vooralsnog niet afdoende weerlegd dat het contact heeft plaatsgevonden om een relatie van [appellanten] over te halen om met [XY] in zee te gaan. De reden voor het contact wordt door [geïntimeerden] niet gegeven. Mocht hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd juist blijken te zijn, dan levert dit naar het oordeel van het hof een overtreding op van het relatiebeding. Gegeven de betwisting door [geïntimeerden] is het aan [appellanten] om op dit punt bewijs te leveren, waartoe het hof haar zal toelaten.
Bezoek aan D+calculaties oktober 2019:
[appellanten] hebben niets aangevoerd met betrekking tot de reden van het bezoek dat aan D+calculaties zou zijn gebracht. In dat geval kan niet worden geoordeeld dat sprake is geweest van benaderen in de betekenis die het hof daaraan geeft. De klacht van [appellanten] is op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd, en een overtreding kan daarom op dit punt niet worden vastgesteld.
Bezoek Volksbelang 1 december 2019:
[appellanten] onderbouwen hun standpunt dat sprake is van een overtreding door te stellen dat [geïntimeerde 2] [persoon D] heeft uitgenodigd voor het bijwonen van een sportwedstrijd en dat die uitnodiging een netwerkfunctie had, was bedoeld om contacten te onderhouden. [geïntimeerden] hebben dit bij conclusie van antwoord betwist door aan te voeren dat [geïntimeerde 2] bij gelegenheid van een voetbalwedstrijd tussen Helmondia en Handel contact heeft gehad met [persoon D] die daar niet was op zijn uitnodiging, maar op uitnodiging van een werknemer van [XY] die bestuurslid was van Helmondia. [geïntimeerde 2] was er als supporter van V.V. Handel. Het contact heeft volgens [geïntimeerden] niet op hun initiatief plaatsgevonden en had ook geen zakelijke strekking.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] in het licht van het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer haar stellingname onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Hetgeen zij op dit punt bij memorie van grieven aanvoert is suggestief en onvoldoende. Het hof is dan ook van oordeel dat dit contact niet kan gelden als ‘benaderen’ in de zin van het relatiebeding.
LinkedIn-contacten:
Uit het verweer van [geïntimeerden] , dat door [appellanten] niet wordt weerlegd, volgt dat de genoemde contacten telkens reacties betreffen op berichten die [geïntimeerden] via een LinkedIn account hebben ontvangen. Bovendien betreft het grotendeels reacties zonder bijzondere, specifiek zakelijke inhoud. Het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van benaderen in de zin die het hof daaraan geeft (met zakelijke bijbedoelingen).
[D] Verf:
Volgens eigen stellingname van [appellanten] zelf gaat het al om een contact over het uitvoeren van een laagdiktemeting. Dat betreft een belang van [XY] en door af te zien van een concurrentiebeding hebben [appellanten] nu eenmaal aanvaard dat [geïntimeerden] in de uitvoering van werkzaamheden binnen de branche contact kunnen hebben met toeleveranciers of (onder)aannemers waar ook zij, [appellanten] zaken mee doen. Omdat niet is gesteld of gebleken (en ook geenszins aannemelijk is) dat [appellanten] door dit contact in enig opzicht zijn geschaad, levert dit naar het oordeel van het hof binnen de in r.o. 5.10 geschetste context ook geen benaderen op in de zin die het hof daar aan geeft.
5.13.
De slotsom luidt dat het merendeel van de gesteld overtredingen niet als zodanig kan worden aangemerkt, met uitzondering wellicht van het verwijt dat [appellanten] [geïntimeerden] maken ten aanzien van de contacten met [persoon F] (klachtpunt d.). gelet op haar bewijsaanbod, zal het hof [appellanten] dienaangaande toelaten tot het leveren van bewijs als na te melden. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

6.De uitspraak

Het hof:
laat [appellanten] toe te bewijzen dat [geïntimeerden] , althans [geïntimeerde 2] , contact heeft gehad met [persoon F] van het Bureau Heikant met het oogmerk om Wonen Limburg te bewegen klant te worden van [XY] ;
bepaalt, voor het geval [appellanten] bewijs door getuigen willen leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 8 november 2022 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellanten] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en B. Kloppert en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 oktober 2022.
griffier rolraadsheer