kosten opvragen medische informatie € 61,84
Post I
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor bezoeken aan de psycholoog en aan de huisarts toewijsbaar zijn als materiële schade op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek, nu deze naar het oordeel van het hof in redelijkheid zijn gemaakt en redelijk van hoogte zijn. De reiskosten voor het brengen en halen naar en van school door de ouders van de benadeelde partij komen naar het oordeel van het hof op grond van artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek, eveneens voor vergoeding in aanmerking.
De door de benadeelde gevorderde reiskosten in verband met het doen van aangifte en het bezoek aan de advocaat zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij dient in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Post II en III
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden ter zake van de begeleidingskosten en de kosten voor het opvragen van de medische gegevens. Deze vordering is niet inhoudelijk door de verdachte betwist en naar het oordeel van het hof is deze vordering voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat post II tot een bedrag van
€ 305,00 en post III tot een bedrag van € 61,84 toewijsbaar is.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft door het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte psychische klachten opgelopen. Zo is zij bij een psycholoog onder behandeling geweest voor een PTSS. Het bewezenverklaarde heeft aldus een grote impact op het leven van de nog jonge benadeelde partij gehad. Zij durfde een half jaar lang niet meer alleen naar buiten en is nog lang angstig geweest. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de verdachte veroorzaakte immateriële schade van de benadeelde partij valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Door het handelen van de verdachte is psychisch letsel bij de benadeelde partij ontstaan. Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook een aantasting in persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof acht naar billijkheid een bedrag van
€ 500,00 toewijsbaar. Voor het overige wijst het hof de vordering af.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 wat betreft de materiële schade, zijnde de dag van het indienen van de vordering, en vanaf 2 oktober wat betreft de immateriële schade, zijnde de dag waarop voornoemd feit heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden, nu de advocaat van de benadeelde partij dienaangaande niets heeft gevorderd, begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 910,00, bestaande uit € 410,00 aan vergoeding voor materiële schade en € 500,00 aan vergoeding voor immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
25 januari 2021 voor wat betreft de vergoeding voor materiële schade en 2 oktober 2020 voor wat betreft de vergoeding voor immateriële schade, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 131 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.