In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschap van goederen na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2021, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 556,- per maand. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij zij een verklaring voor recht verzoekt dat een bedrag van € 132.856,64, dat zij onder uitsluitingsclausule heeft verkregen uit de nalatenschap van haar vader, niet tot de gemeenschap behoort.
Het hof heeft vastgesteld dat de man zich niet verzet tegen de echtscheiding, maar wel tegen de vastgestelde partneralimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw met haar huidige inkomen volledig in haar eigen huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien, waardoor zij geen behoefte meer heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man. De verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een vergoedingsrecht van € 132.856,64 jegens de gemeenschap, en dat dit bedrag niet tot de gemeenschap van goederen behoort. Tevens is bepaald dat de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden gesplitst dient te worden.
De uitspraak van het hof heeft geleid tot de vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de partneralimentatie en de verdeling van de nalatenschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.