3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
i. [de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1987, is op 1 december 2016 bij [B.V.] BV in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van deskundig inventariseerder asbest (DIA)/ adviseur tegen een loon van € 3.331,25 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
ii. [B.V.] BV hield zich onder andere bezig met bodemonderzoek, bodemsanering, asbestinventarisatie, bouwkundige opnames en het begeleiden van bouwprojecten. [B.V.] BV had de beschikking over het "Certificaat voor de Procescertificaten, Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering', hierna te noemen het certificaat.
Om te bezien of de werkzaamheden door een DIA conform de normen verband houdende met een dergelijk certificaat worden uitgevoerd vinden er controles (audits) plaats.
iii. Op 24 juni 2021 was voor [de werknemer] een asbestinventarisatie gepland ter plaatse van de woning aan de [adres] te [plaats 1] . De opdracht is door de heer [auditor] als auditor beoordeeld. Er is asbest geconstateerd en [de werknemer] heeft daarvan foto's gemaakt, monsters genomen en deze in zakjes gestopt en die met ducttape verpakt. De heer [auditor] is niet aanwezig geweest bij de werkzaamheden van [de werknemer] in de kruipruimte.
Na het verlaten van de woning heeft de heer [auditor] gevraagd om de monsters te bekijken omdat hij eraan twijfelde dat [de werknemer] daadwerkelijk vier materiaalmonsters in de kruipruimte had genomen. [de werknemer] heeft dit geweigerd, naar eigen zeggen omdat hij en de heer [auditor] geen beschermende kleding droegen.
iv. De heer [auditor] heeft de door hem geconstateerde afwijkingen in de afwijkingsformulieren verwerkt. In het afwijkingsformulier met afwijkingsnummer [nummer] (betreffende het geen medewerking verlenen aan beoordelingen van de certificerende instelling) is de soort afwijking benoemd als “CAT I – Onvoorwaardelijke intrekking” (onderdeel productie 11 bij het verzoek in eerste aanleg). In andere afwijkingsformulieren is sprake van “CAT II -voorwaardelijke schorsingen”, waarbij de afwijkingen voor 22 juli 2021 moesten worden opgelost en “CAT III -een formele waarschuwing“, waarbij de afwijking voor 4 september 2021 moest worden opgelost.
v. Op 25 juni 2021 heeft een gesprek tussen [de werknemer] en de heren Bessems en Kessels van [B.V.] plaatsgevonden. In dit gesprek is [de werknemer] op staande voet ontslagen.
Het ontslag op staande voet is per brief van 25 juni 2021 schriftelijk bevestigd. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:
"( .. ) Naar aanleiding van het gesprek van hedenochtend ten kantore van [B.V.] in [plaats 2] bevestig ik hierbij dat wij jou per direct hebben ontslagen.
Dit naar aanleiding van de audit van de asbestinventarisatie ter plaatse van de [adres] te [plaats 1] d.d. 24 juni jl. waaraan je volgens de auditor van [bedrijf] geen medewerking verleende.
De auditor twijfelde ernstig aan het feit of er wel monsters conform de norm en op de bewuste plek in de kruipruimte waren genomen. Om deze twijfel weg te nemen, is jou na afloop ter plaatse verzocht om de betreffende asbestmonsters onder geconditioneerde omstandigheden te laten zien. Hier weigerde je aan mee te werken waardoor het vermoeden van fraude door de auditor werd bevestigd.
Vervolgens ben je ondanks het verzoek om mee te werken weggereden.
Dit is voor [bedrijf] reden om de zwaarst mogelijke sanctie uit te schrijven naar [B.V.] BV, te weten intrekking van het bedrijfscertificaat!
Voor ons is dit aanleiding om dit als fraude te zien, de enige passende maatregel met betrekking tot dit uitermate laakbaar en verwijtbaar handelen is ontslag op staande voet. (..)"
vi. De advocaat van [de werknemer] heeft bij brief van 28 juni 2021 geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en -in de bewoordingen in die brief- dit buitengerechtelijk vernietigd.
vii. Op 13 juli 2021 is [B.V.] BV in staat van faillissement verklaard. De curator heeft - voor zoveel nodig - met verwijzing naar artikel 40 van de Faillissementswet de arbeidsovereenkomst opgezegd in zijn brief van 14 juli 2021.
viii. Op 14 december 2021 is het faillissement van [B.V.] BV opgeheven bij gebrek aan baten.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [de werknemer] bij verzoekschrift van 22 juli 2021 vernietiging van het op 25 juni 2021 gegeven ontslag op staande voet verzocht en doorbetaling van het loon en emolumenten met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente).
3.2.2.Aan dit verzoek heeft [de werknemer] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de in de ontslagbrief opgegeven dringende reden ‘fraude’ is geweest en dat daarvan geen sprake is geweest (niet bewezen) en dat ook overigens geen sprake is geweest van een dringende reden in de zin van art 7:678 BW. Hierbij is expliciet aangegeven dat het louter en alleen niet meewerken aan een (wegens gezondheids- en veiligheidsredenen) onredelijk ‘bevel’ van [auditor] geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Verder is aangevoerd dat er onvoldoende redenen waren voor ontslag op staande voet, onder meer vanwege de bestuursrechtelijke mogelijkheden als aan de curator q.q. als werkgever toekomend met betrekking tot de getroffen maatregelen door de auditor, en dat er geen hoor en wederhoor is toegepast voorafgaand aan het ontslag.
3.2.3.De curator q.q. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep (nog) van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Bij wijze van zelfstandig (tegen)verzoek heeft de curator q.q. verzocht om [de werknemer] te veroordelen tot betaling van de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW ad € 4.317,30, met veroordeling van [de werknemer] in de kosten en de nakosten. [de werknemer] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd