Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
1.Het procesverloop
- de dagvaarding in hoger beroep van 18 mei 2021;
- de rolbeslissing van 8 juni 2021,
- de akte van [appellante] en de antwoordakte van [geïntimeerden] ,
- de memorie van grieven in principaal hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en vermeerdering van eis, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
- de akte van [geïntimeerden] , met producties en de antwoordakte van [appellante] .
2.De partijen
[X]B.V. ( [appellante] ) is bedoeld. Het hof stelt vast dat in eerste aanleg en in hoger beroep [appellante] de procespartij is en zal de processtukken van de eerste aanleg verbeterd lezen (vergelijk HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881).
3.De feiten in hoger beroep
- [persoon A] (hierna: [persoon A] ) namens [appellante] ,
- [geïntimeerde 1] ,
- [geïntimeerde 2] ,
- de architect,
- [persoon B] (hierna:(schoon)vader van [geïntimeerden] ) en
- de heer en mevrouw [naam] (hierna:) de vorige eigenaren/toenmalige bewoners van de woning).
overwegende:
Aannemer stelt aan het bouwteam zijn specifieke ervaring en deskundigheid op het gebied van de uitvoering van bouwwerken en de daaraan verbonden kosten ter beschikking, voor zover zulks in het kader van de voorbereiding van het project in redelijkheid wenselijk is teneinde te komen tot een voor opdrachtgever aanvaardbaar ontwerp. Daartoe wordt gerekend:
Opdrachtgever en aannemer voeren overleg over de door aannemer gedane prijsaanbieding, teneinde tot overeenstemming te komen over de aanneemsom. Gedurende deze onderhandelingen zullen partijen rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.
Opdrachtgever zal zich gedurende de looptijd van deze overeenkomst onthouden van het maken van contractuele afspraken met andere aannemers over het op te dragen werk, maar is vrij om advies in te winnen bij derden, niet zijnde aannemers.
Partijen zullen in onderling overleg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid streven naar het tot stand komen van een overeenkomst tussen partijen krachtens welke opdrachtgever aan aannemer de uitvoering van het werk opdraagt en aannemer deze opdracht aanvaardt.
Indien het overleg bedoeld onder lid 1, ondanks de daartoe door partijen verrichte inspanningen onverhoopt niet zou blijken te kunnen leiden tot een overeenkomst, als bedoeld onder lid 1, zal opdrachtgever vrij zijn te handelen naar eigen goeddunken, mits hij, indien hij de onderhandelingen met aannemer wenst te beëindigen, deze schriftelijk, met redenen omkleed, mededeling doet van de beëindiging van de onderhandelingen en hem daarbij onvoorwaardelijk van eventuele inmiddels gedane prijsaanbiedingen, c.q. onderdelen daarvan, ontslaat.
4.Het geschil in eerste aanleg en hoger beroep
5.De beoordeling
Als aannemer vraag je eerst hoeveel geld beschikbaar is.” en dat is – bij een overeenkomst met consumenten zoals [geïntimeerden] – inderdaad het juiste uitgangspunt. Dat betekent dat [appellante] het bedrag van € 200.000,00 had moeten begrijpen als het maximaal beschikbare bedrag of – als zij het niet zo had begrepen – daarnaar expliciet had moeten vragen. [appellante] stelt ook niet dat [geïntimeerden] uiteindelijk meer voor de verbouwing zou kunnen betalen of hebben betaald. Uitgangspunt voor het hof is daarom dat [geïntimeerden] € 200.000,00 beschikbaar hadden en dat [appellante] daarvan op de hoogte was (of tenminste had moeten zijn).
specifieke ervaring en deskundigheid op het gebied van de uitvoering van bouwwerken en de daaraan verbonden kosten ter beschikking[stelt]
, voor zover zulks in het kader van de voorbereiding van het project in redelijkheid wenselijk is teneinde te komen tot een voor opdrachtgever aanvaardbaar ontwerp”. Redelijkerwijs hebben partijen over en weer daaruit moeten begrijpen dat uit de overeenkomst een waarschuwingsplicht voortvloeit voor [appellante] , mochten de plannen van de opdrachtgever veel duurder (dreigen te) zijn dan het daarvoor beschikbare bedrag. Uit de stellingen van [appellante] volgt niet dat het sluiten van de schriftelijke overeenkomst een wijziging van de rechtsverhouding tussen partijen inhield. Dat betekent dat [appellante] vanaf december 2019 is ingeschakeld – kennelijk eerst op basis van een mondelinge overeenkomst en later op basis van de schriftelijke overeenkomst – voor haar deskundigheid op het gebied van de kosten van verbouwingen. Daaruit volgt dat – ook al voor het sluiten van de schriftelijke bouwteamovereenkomst – [appellante] [geïntimeerden] had kunnen en moeten waarschuwen voor de hoge kosten van de wensen van [geïntimeerden] . Dat heeft [appellante] niet gedaan: niet nadat zij in januari 2020 de bouwtekeningen ontving en ook niet nadat zij in februari en maart van dat jaar aanvullende wensen van [geïntimeerden] ontving.
naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid[te]
streven” naar het tot stand brengen van een aannemingsovereenkomst (artikel 18 lid 1 van de overeenkomst) en daarbij rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [appellante] (artikel 17 van de overeenkomst) gaat niet zo ver dat [geïntimeerden] ook in de situatie dat zij als gevolg van de calculatie van [appellante] het vertrouwen in [appellante] verloren hadden, gehouden zouden zijn om met [appellante] een aannemingsovereenkomst te sluiten. [appellante] mocht daar niet meer op vertrouwen.
kopieën van de offertes van onderaannemers” zijn meegegeven, maar in grief 5 spreekt [appellante] alleen over “de calculatie” en blijkt uit haar betoog niet dat het hier om andere stukken gaat dan de calculatie die [appellante] bij e-mail van 24 april 2019 aan [geïntimeerden] heeft toegezonden. [appellante] legt niet uit hoe teruggave van digitale stukken zinvol zou kunnen zijn.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.