ECLI:NL:GHSHE:2022:3473

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.310.826_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling ex artikel 1:265g BW in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om de wijziging van een zorgregeling die eerder was vastgesteld voor haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2013 en 2016. De rechtbank had op 30 september 2020 een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de vader en de moeder verbleven. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen is en dat de uitbreiding van de zorgregeling de strijd tussen de ouders niet vermindert. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen de bezwaren van de moeder en stellen dat de wijziging van de zorgregeling noodzakelijk is voor de stabiliteit van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 2022 zijn de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI heeft betoogd dat de wijziging van de zorgregeling in het belang van de kinderen is en dat de ouders zich meer moeten richten op hun eigen opvoedsituatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de zorgen van de moeder niet voldoende zijn onderbouwd om de wijziging van de zorgregeling te verwerpen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in een aanhoudende strijd verwikkeld zijn, wat de kinderen belast. De moeder heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de wijziging van de zorgregeling af te wijzen, afgewezen. De beslissing van het hof is op 13 oktober 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 oktober 2022
Zaaknummer: 200.310.826/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/378739 / JE RK 22-121
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.A. van Tuijn.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 15 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat de nieuwe regeling enkel voor de duur van de ondertoezichtstelling geldt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2022, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel die verzoeken af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] :
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van 8 juni 2022 van de zijde van de moeder, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 februari 2022;
  • het V8-formulier van 30 juni 2022 van de zijde van de moeder, met bijlage.
  • het V8-formulier van 8 augustus 2022 van de zijde van de moeder, met bijlage (19).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 7 oktober 2011 tot 1 februari 2021.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over beide kinderen uit.
Beide kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.De vader heeft nog een zoon uit een eerdere relatie, te weten [zoon] , geboren op [geboortedatum] 1996.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 24 mei 2023.
3.3.
Bij beschikking van 30 september 2020 is - voor zover van belang - een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat de vader contact heeft met de kinderen:
- wekelijks van woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend voor school, waarbij de vader de kinderen op school ophaalt en terugbrengt;
- een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school, waarbij de vader de kinderen op school ophaalt, tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de vader de kinderen bij de moeder terugbrengt;
- gedurende de vakanties en feestdagen conform de regeling zoals verwoord in het door de vader bij brief van 10 juli 2020 overgelegde overzicht, met dien verstande dat in afwijking van dat overzicht ten aanzien van de voorjaarsvakantie en in aanvulling daarop ten aanzien van Koningsdag en Hemelvaart hetgeen geldt als is overwogen onder punt 2.9.8. van deze beschikking.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2020, een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat:
- in de even weken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van vrijdagmiddag na school tot vrijdagochtend voor school bij de vader verblijven;
- in de oneven weken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van vrijdagmiddag na school tot vrijdagochtend voor school bij de moeder verblijven;
- de vakanties worden gedeeld bij helfte, zoals neergelegd in het overzicht : “verzoek nieuwe omgangsregeling”.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Wijziging regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.6.
De eerste grief van de moeder richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de beschikking van 30 september 2020, voor wat betreft de zorgregeling, te wijzigen in een regeling, waarbij de kinderen de ene week bij de vader verblijven, de andere week bij de moeder en de vakanties bij helfte worden verdeeld. Zij stelt zich op het standpunt dat de fiftyfifty regeling die door de rechtbank is vastgesteld niet in het belang is van de kinderen en dat deze regeling de strijd tussen partijen niet zal verminderen. De strijd tussen partijen bestaat immers al sinds het uiteengaan van partijen en de uitbreiding van de zorgregeling heeft eerder ook niet tot verbetering van de situatie tussen partijen geleid. Daarnaast zijn de werkzaamheden op de boerderij bij de vader dusdanig omvangrijk dat deze niet te combineren zijn met de zorg voor twee kinderen, zeker gelet op het feit dat deze kinderen nog kwetsbaar zijn en extra zorg nodig hebben. Verder betwijfelt de moeder of uit het moreel beraad is gekomen dat een fifty-fifty regeling in het belang van de kinderen is. De GI heeft tijdens de zitting aangevoerd dat [hulpverlening] regelmatig bij de vader thuis en op de boerderij is geweest, de situatie heeft geïnspecteerd en dat [hulpverlening] heeft aangegeven dat een fifty-fifty regeling prima mogelijk is. Dit wordt nadrukkelijk door de moeder betwist. [hulpverlening] is bij de vader geweest om de omgang te begeleiden, maar zij hebben slechts eenmalig een rondgang gemaakt op de boerderij. Deze aangekondigde inspectie zegt niets over de situatie bij de vader, aldus de moeder. Uit het dossier van [hulpverlening] blijkt dat de vader veel dwars ligt en het vaak met allerlei dingen niet eens is. Kennelijk hoopt men nu, door aan de wens van de vader tegemoet te komen, de medewerking van de vader alsnog te krijgen. Het kan volgens de moeder niet zo zijn dat de vader een regeling afdwingt die niet in het belang van de kinderen is. De moeder heeft een reële zorg, gebaseerd op haar eigen ervaringen uit het verleden en zij is van mening dat de GI deze zorgen dient weg te nemen door aan te geven wat er met de vader besproken is. Door de inhoud van deze gesprekken niet met haar te delen, kunnen de zorgen van de moeder niet worden weggenomen en ook is het voor de moeder niet mogelijk om naar behoren verweer te voeren. Het feit dat de zorgregeling in de vakantie goed is verlopen, is volgens de moeder geen goede maatstaf. In de zomervakantie hoeven de kinderen immers niet naar school en er zijn geen sociale activiteiten. De moeder acht het van groot belang dat de sociale activiteiten zoveel mogelijk doorgaan, maar de ervaring leert dat de vader zich hier niet voor inzet. De moeder voert verder aan dat zij na de vorige zitting bekend is geworden met een zorgmelding die door de GI is ontvangen. De GI had deze zorgmelding in ieder geval moeten melden tijdens de vorige zitting en beter nog, had deze moeten onderzoeken. Ten slotte merkt de moeder op dat wanneer de vader en de GI de huidige regeling willen houden, de vader ook zelf regelzaken voor zijn rekening zal moeten nemen, zoals contacten met medici en/of instanties.
3.7.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De strijd tussen de ouders speelt om het minste of geringste op. De kinderen staan hier tussenin en worden hierdoor ernstig belast. Hier is het afgelopen jaar gedurende de ondertoezichtstelling op ingespeeld door te werken met een parallel ouderschapsplan, helaas zonder het gewenste effect. Daarom heeft de GI een moreel beraad gehouden met onder meer gedragswetenschappers, een expert complexe scheiding en meerdere jeugdbeschermers. Uit dit moreel beraad is gekomen dat de door de GI verzochte regeling in het belang is van de kinderen. Het doel van de wijziging van de zorgregeling is dat de ouders zich meer gaan richten op de eigen opvoedsituatie en daardoor niet meer met elkaar in de aanhoudende strijd blijven. Hierdoor komt er rust in de situatie voor de kinderen en zijn de ouders ook meer emotioneel beschikbaar voor de kinderen. Met de gewijzigde regeling zijn er bovendien minder overdrachtsmomenten en deze regeling biedt de ouders ook meer ruimte om afspraken met de kinderen te plannen in hun eigen tijd. Deze zorgregeling leidt volgens de GI dus wel degelijk tot minder strijd en een verbetering van de situatie. De GI betwist dat de werkzaamheden op de boerderij bij de vader niet te combineren zouden zijn met de zorg voor twee kinderen en merkt hierover op dat de vader heeft aangegeven dat hij zijn netwerk kan betrekken indien dit nodig is en dat hij tevens mensen in loondienst kan en zal aannemen, mocht dat voor de uitvoering van de zorgregeling noodzakelijk zijn. De uitkomsten van het moreel beraad zijn ter zitting van de rechtbank door de GI naar waarheid toegelicht en deze uitkomsten volgen tevens uit het verslag dat is overgelegd (productie 9 bij beroepschrift). De GI kan in het kader van de privacyregelgeving niet delen wat met de vader is besproken. Het enige dat de GI kan zeggen, is dat er geen zorgen zijn gesignaleerd in de thuissituatie bij de vader noch over de haalbaarheid van de regeling. De vader is prima in staat om langdurig voor zijn kinderen te zorgen. Dit volgt onder meer uit het feit dat de verzorging en opvoeding tijdens de vakanties goed is verlopen, maar ook uit het verslag van [hulpverlening] . [hulpverlening] is ruim anderhalf jaar lang om de week bij de vader geweest en kan wel degelijk een goed beeld schetsen over de veiligheid en de haalbaarheid van vader. De GI is het met de moeder eens dat het wenselijk is dat de hobby’s van de kinderen met de nieuwe regeling doorgang kunnen vinden. Met de nieuwe zorgregeling is dit volgens de GI ook gewoon mogelijk. Ook beaamt de GI dat met de nieuwe regeling beide ouders verantwoordelijk zijn voor hun contacten met instanties en hulpverlening over de kinderen. Wel is het van belang dat beide ouders met elkaar blijven communiceren wanneer er afspraken worden gemaakt over de kinderen.
3.8.
De vader erkent dat partijen al jaren een strijd voeren met elkaar, welke voornamelijk ziet op de kinderen. Hierbij zijn al enkele jaren hulpverlenende instanties betrokken die partijen en de kinderen ondersteunen bij het contact tussen de ouders onderling en het contact tussen de ouders en de kinderen. De vader betreurt het ten zeerste dat zoveel hulpverlenende instanties betrokken zijn bij het gezin. Aangezien het contact met zijn oudste zoon en diens moeder altijd goed is verlopen, vertrouwde de vader erop dat partijen ook in goed overleg tot eerlijke afspraken zouden kunnen komen, maar helaas is de zorg over de kinderen mede gelet op de vele valse beschuldigingen door de moeder tot grote ontevredenheid van de vader niet tussen partijen gelijk verdeeld geweest. Desondanks heeft de vader zich altijd opengesteld voor hulp van buitenaf en hebben deze instanties ook kunnen zien dat de vader dagelijks zorg draagt voor de veiligheid en de belangen van de kinderen. De meewerkende houding van de vader wordt niet altijd teruggezien bij de moeder. De kinderen worden thans immer gehaald en gebracht door de vader, omdat de afspraken door de moeder niet altijd werden nagekomen. Sinds de vader het halen en brengen voor zijn rekening neemt, is de politie niet meer betrokken geweest bij de overdracht. Wel zijn de kinderen nog enkele malen niet volgens de afspraak door de moeder aan [zoon] meegegeven, toen de vader in het ziekenhuis was opgenomen en op de verjaardag van [zoon] , terwijl dit wel in overleg met elkaar en de GI was afgesproken. Verder wordt de vader slechts beknopt of in enkele gevallen helemaal niet door de moeder geïnformeerd over de kinderen. De vader is in staat om de kinderen een langdurige en veilige omgeving te bieden en hij heeft zich immer aan de gemaakte afspraken gehouden. De ongelijke zorgverdeling zorgt alleen maar voor meer strijd en spanning bij partijen en kinderen. De vader heeft een melkveebedrijf en hij zal niet ontkennen dat een eigen onderneming een grote verantwoordelijkheid inhoudt, maar het bedrijf zal niet in de weg staan aan het contact met de kinderen. Op de momenten dat de kinderen bij de vader verblijven, neemt de oudste zoon van de vader het merendeel van de taken over, zodat de vader zich volledig kan focussen op de kinderen. Af en toe neemt hij de kinderen zelfs mee bij zijn werkzaamheden, hetgeen ook ten goede komt aan de ontwikkeling van de kinderen. Ook doen de kinderen voldoende sociale activiteiten op bij de vader en kunnen de sportbeoefeningen ook bij een fiftyfifty regeling doorgang vinden.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat lange tijd vergeefs is geprobeerd om constructief ouderschap voor elkaar te krijgen en dat vervolgens door de GI is ingezet op parallel ouderschap. Vanwege de korte periode dat deze weg is ingezet, mede gelet op de ziekenhuisopname van de vader, is het nu nog niet mogelijk om te zeggen of parallel ouderschap zal slagen. Het is wel duidelijk dat de moeder nu nog teveel bezig is met de opvoedsituatie bij de vader, terwijl de raad geen aanleiding ziet om zorgen te hebben over de situatie bij de vader. Het is belangrijk dat beide ouders zich gaan concentreren op de eigen situatie.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan een dergelijke beslissing worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de door de GI verzochte wijziging van de zorgregeling in het belang van de kinderen noodzakelijk is. In hoger beroep heeft de moeder niet zodanige nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot een andersluidende beslissing. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.3.
Het hof is gebleken dat de zorgen van de moeder niet zozeer zien op de veiligheid van de kinderen als zij bij de vader verblijven, maar dat zij met name zorgen heeft over het schoolverzuim van de kinderen en de deelname van de kinderen aan sociale activiteiten als zij bij de vader verblijven. Aangezien het schoolverzuim door de vader wordt weersproken en de GI heeft aangegeven dat bij hen niets bekend is over schoolverzuim van de kinderen, gaat het hof aan deze stelling van de moeder voorbij. Voor wat betreft de sociale activiteiten van de kinderen stelt het hof vast dat de ouders hierover andere opvattingen hebben en dat dit leidt tot strijd. Zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de vader [minderjarige 1] niet naar het therapeutisch paardrijden brengt als hij bij hem verblijft, terwijl het volgens de moeder juist in het belang is van de ontwikkeling van [minderjarige 1] dat hij iedere week naar het paardrijden gaat. Het hof benadrukt dat het aan de ouders is om het belang van de kinderen voorop te stellen en verzoekt de GI om in dit soort situaties – indien nodig - meer sturend te zijn.
3.10.4.
Het hof concludeert dat niet zozeer de verdeling van de zorg, maar dat vooral de uitvoering van de regeling strijd oplevert tussen de ouders. Het hof ziet hierin onvoldoende reden om op dit moment te komen tot een wijziging van de zorgregeling, mede gelet op het feit dat de ouders pas een korte periode uitvoering geven aan deze regeling.
De duur van de gewijzigde regeling
3.11.
De tweede grief van de moeder richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat voortaan de gewijzigde regeling zal gelden. De moeder stelt dat de wijziging van de zorgregeling op grond van artikel 1:265g, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts kan worden verzocht en uitgesproken voor de duur van de ondertoezichtstelling en niet oneindig.
3.12.
De GI en de vader hebben tegen deze grief verweer gevoerd.
3.13.
Het hof overweegt dat uit het derde lid van artikel 1:265g BW volgt dat de vastgestelde regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, geldt als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, tweede lid, onder a BW. Volgens de bedoeling van de wetgever en in overeenstemming met de tekst en systematiek van de wet, blijft een zorgregeling die op de voet van artikel 1:265g BW (1:263b BW oud) is vastgesteld van kracht, ook wanneer de ondertoezichtstelling is beëindigd. Het hof verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL9542). Uit het voorgaande volgt dat met de bekrachtiging van de zorgregeling, deze regeling ook na verloop van de ondertoezichtstelling van kracht blijft en niet, zoals de ondertoezichtstelling, gebonden is aan een termijn, zodat ook deze grief van de moeder faalt.
Conclusie
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, en het verzoek van de moeder in hoger beroep om het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans te bepalen dat de nieuwe regeling enkel voor de duur van de ondertoezichtstelling geldt, afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 15 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis, M.A. Ossentjuk en is op 13 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van de griffier.