ECLI:NL:HR:2010:BL9542
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tijdens en na ondertoezichtstelling in familierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, die onder toezicht stond van de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland (BJZ). De vader had in 2004 een omgangsregeling laten vaststellen, maar na de ondertoezichtstelling van zijn dochter in 2006, die duurde tot 15 juni 2009, werd deze regeling gewijzigd op verzoek van BJZ. De kinderrechter had de wijziging van de omgangsregeling goedgekeurd, en het gerechtshof te Arnhem bevestigde deze beslissing. De vader ging in cassatie tegen de beschikking van het hof, maar de moeder had geen verweerschrift ingediend. BJZ verzocht om het beroep van de vader te verwerpen.
De Hoge Raad oordeelde dat de door de vader aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad benadrukte dat een omgangsregeling die is vastgesteld op de voet van artikel 1:263b van het Burgerlijk Wetboek, van kracht blijft, ook nadat de ondertoezichtstelling is geëindigd. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en de tekst van de wet. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die strekte tot verwerping van het beroep, werd door de Hoge Raad overgenomen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.