ECLI:NL:HR:2010:BL9542

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02431
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tijdens en na ondertoezichtstelling in familierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, die onder toezicht stond van de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland (BJZ). De vader had in 2004 een omgangsregeling laten vaststellen, maar na de ondertoezichtstelling van zijn dochter in 2006, die duurde tot 15 juni 2009, werd deze regeling gewijzigd op verzoek van BJZ. De kinderrechter had de wijziging van de omgangsregeling goedgekeurd, en het gerechtshof te Arnhem bevestigde deze beslissing. De vader ging in cassatie tegen de beschikking van het hof, maar de moeder had geen verweerschrift ingediend. BJZ verzocht om het beroep van de vader te verwerpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de door de vader aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad benadrukte dat een omgangsregeling die is vastgesteld op de voet van artikel 1:263b van het Burgerlijk Wetboek, van kracht blijft, ook nadat de ondertoezichtstelling is geëindigd. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en de tekst van de wet. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die strekte tot verwerping van het beroep, werd door de Hoge Raad overgenomen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.

Uitspraak

28 mei 2010
Eerste Kamer
09/02431
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
2. STICHTING BUREAU JEUGDZORG GELDERLAND,
gevestigd te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder en BJZ.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 174870/JE RK 08-16754 van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2008,
b. de beschikking in de zaak 200.020.950 van het gerechtshof te Arnhem van 17 maart 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
BJZ heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Tussen de vader en [de dochter], die in 1998 is geboren uit een relatie van de vader met de moeder van [de dochter], is in 2004 een omgangsregeling vastgesteld. [De dochter] is in 2006 onder toezicht gesteld van BJZ.
De ondertoezichtstelling duurde na de laatste verlenging tot 15 juni 2009 en is daarna niet meer verlengd. Op verzoek van BJZ heeft de kinderrechter in 2008 op de voet van art. 1:263b BW de bestaande omgangsregeling gewijzigd. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.
3.2 De door de vader tegen de beschikking van het hof aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gelet op art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3 Opmerking verdient nog dat volgens de bedoeling van de wetgever en in overeenstemming met de tekst en het stelsel van de wet, een en ander zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3.3 tot en met 3.3.7, een omgangsregeling die is vastgesteld op de voet van art. 1:263b BW, van kracht blijft nadat de ondertoezichtstelling is geëindigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 28 mei 2010.