ECLI:NL:GHSHE:2022:3472

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.311.957_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van grootouders tegen uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak hebben de grootouders van een minderjarige in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige was verleend. De grootouders, die zich als belanghebbenden beschouwen, hebben verzocht om de beschikking te vernietigen en een netwerkplaatsing bij hen te verlenen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juli 2022, waarbij de grootouders, de moeder en vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering aanwezig waren. De rechtbank had eerder op 22 maart 2022 de uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd, wat de grootouders niet konden accepteren. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de grootouders niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij de minderjarige niet langer dan een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd. De grootouders hebben aangevoerd dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM, maar het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank tot uithuisplaatsing geen inbreuk maakt op hun rechten. Uiteindelijk heeft het hof de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 oktober 2022
Zaaknummer : 200.311.957/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/301618 / JE RK 22-189
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootvader] ,
en
[de grootmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders (vaderzijde),
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder);
- [vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2022, hebben de grootouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover die ziet op de verleende machtiging uithuisplaatsing, en opnieuw rechtdoende een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor een netwerkplaatsing van de minderjarige bij de grootouders voor de duur van twaalf maanden, althans de resterende termijn van de ondertoezichtstelling, en de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
2.2.
De moeder heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de grootvader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder.
2.3.1.
De grootmoeder en de vader zijn, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. De raad is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft op 28 juni 2022 een brief verzonden aan [minderjarige] om hem in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken. Namens de GI is aangeven dat [minderjarige] niet van deze brief op de hoogte is gesteld, omdat de GI het niet in zijn belang acht dat hij hiermee wordt belast.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 maart 2022;
  • het V8-formulier van 11 augustus 2022 van de zijde van de grootouders, met als bijlage de schriftelijke verklaring van [minderjarige] in eerste aanleg;
  • de ter zitting door de GI overgelegde pleitnotities;
  • de ter zitting door de advocaat van de grootvader overgelegde beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van respectievelijk 29 juni 2022 en van
13 juli 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Bij beschikking van 28 maart 2006 van de kantonrechter in de rechtbank Venlo zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 april 2018 onder toezicht van de GI en hij heeft de afgelopen jaren al dan niet vrijwillig verbleven bij verschillende jeugdzorginstellingen, waaronder [instelling 1] in [plaats 1] , [instelling 2] in [plaats 2] en [instelling 3] in [plaats 3] . Bij beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 26 maart 2021 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd voor de duur van één jaar voor een verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank zowel de ondertoezichtstelling als de aan de GI verleende machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 9 april 2023.
3.5.
De grootouders kunnen zich met de beslissing ten aanzien van de verleende machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
3.6.
De eerste grief van de grootouders richt zich tegen het oordeel van de rechtbank om hen niet als belanghebbenden aan te merken, maar slechts als informant. Deze grief ziet dan ook op de ontvankelijkheid in het hoger beroep. De grootouders stellen zich primair op het standpunt dat zij op grond van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) belanghebbenden zijn, omdat op het moment dat de rechtbank over de zaak oordeelde [minderjarige] feitelijk al meer dan een jaar als behorende tot hun gezin werd verzorgd en opgevoed. Subsidiair zijn grootouders van mening dat uit artikel
8 EVRM voortvloeit dat zij belanghebbenden zijn, omdat zij door de beslissing van de rechtbank tot uithuisplaatsing van [minderjarige] rechtstreeks worden geraakt in hun recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De grootouders voeren aan dat zij al meerdere jaren een aanzienlijk deel van de feitelijke verzorging en opvoeding van de minderjarige voor hun rekening nemen. Daarnaast verbleef [minderjarige] al ruimschoots voor de bestreden beschikking feitelijk bij de grootouders en verbleef hij tijdens de uithuisplaatsing bij [instelling 3] ook meerdere dagen per week bij de grootouders. Gelet op deze omstandigheden is sprake van family life tussen de grootouders en [minderjarige] . De beslissing van de rechtbank tot uithuisplaatsing heeft tot gevolg dat [minderjarige] gedwongen uit zijn huidige woonomgeving bij de grootouders wordt weggehaald, waar hij al langere tijd verblijft. Het is dan ook evident dat het recht op family life van de grootouders door de beslissing aangaande de uithuisplaatsing rechtstreeks wordt aangetast. Ten slotte verwijzen de grootouders naar artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat een minderjarige die in het kader van een ondertoezichtstelling ten minste een jaar bij een ander dan zijn ouders verblijft, niet blootgesteld mag worden aan verplaatsingen zonder voorafgaande rechterlijke toetsing. De grootouders zijn van mening dat van een dergelijke situatie sprake is, zodat zij ook op deze grondslag als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
3.7.
De GI is van mening dat de grootouders niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun hoger beroep. Er is inderdaad een goede band tussen de grootouders en [minderjarige] , daar er sprake is van veelvuldig contact en een grote betrokkenheid van grootouders bij [minderjarige] . De grootouders zijn echter formeel geen pleegouders van [minderjarige] en zijn dat ook niet geweest. Ook hebben zij niet voorafgaand aan het verzoek van de GI [minderjarige] ten minste één jaar als behorende tot hun gezin verzorgd en opgevoed. De twee jaar voorafgaand aan het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft [minderjarige] in jeugdzorginstelling [instelling 3] verbleven van waaruit het advies was een tweesporenbeleid uit te zetten. Hij kon na de plaatsing bij [instelling 3] thuisgeplaatst worden omdat op dat moment de situatie bij de ouders goed genoeg werd bevonden. Toen dit al snel misliep en er geen enkele plek was waar [minderjarige] terecht kon, is hij ter overbrugging naar de grootouders gegaan. Dit heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. De grootouders waren op de hoogte van het feit dat [minderjarige] slechts ter overbrugging van de periode naar een plaatsing binnen een instelling bij hen verbleef. De overbruggingsperiode heeft minder dan één jaar geduurd, namelijk zeven maanden gerekend tot aan het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en tien maanden gerekend tot aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank. Verder is de GI van mening dat de rechtbank de mening van de grootvader voldoende heeft meegewogen, hetgeen ook uit de beschikking blijkt.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Voordat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, dient het hof de vraag te beantwoorden of de grootouders als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt en of zij ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
3.8.2.
Op grond van artikel 798, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt
onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
3.8.3.
Artikel 8 lid 1 EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op het respecteren van zijn privé-, familie- en gezinsleven, zijn woning en correspondentie. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.8.5.
Vaststaat dat [minderjarige] voor onderzoek en diagnose bij [instelling 3] heeft verbleven en dat [instelling 3] in januari 2021 heeft geadviseerd een tweesporenbeleid in te zetten, waarbij hij is aangemeld voor een vervolgplek en ter overbrugging is ingezet op een thuisplaatsing bij de ouders, met perspectief op verlenging of definitief thuis wonen. Op
13 mei 2021 is [minderjarige] in overleg met [instelling 3] thuisgeplaatst. Omdat al na enkele weken duidelijk was dat het niet goed ging met [minderjarige] in de thuissituatie omdat hij verviel in oude gedragspatronen en de spanningen opliepen, is in overleg met de ouders besloten dat [minderjarige] tijdelijk bij de grootouders zou gaan wonen. Het hof is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [minderjarige] inmiddels is geplaatst op een crisisplek van [instelling 2] . De rechtbank Limburg heeft bij beschikkingen van respectievelijk 29 juni 2022 en 13 juli 2022 aan de GI op grond van artikel 1:265i BW toestemming heeft verleend om de verblijfplaats van [minderjarige] (met spoed) te wijzigen.
3.8.6.
Niet in geschil is dat [minderjarige] op 7 juni 2021 naar de grootouders is gegaan. Op 24 januari 2022 heeft de GI het verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft op 22 maart 2022 plaatsgevonden en op 30 maart 2022 is door de rechtbank een schriftelijke beslissing genomen ten aanzien van de uithuisplaatsing. Uit het voorgaande volgt dat [minderjarige] ten tijde van de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing minder dan een jaar bij de grootouders verbleef. De grootouders hebben [minderjarige] dus voorafgaand aan het verzoek van de GI in eerste aanleg niet een jaar aaneengesloten als behorende tot hun gezin verzorgd en opgevoed, zodat het beroep op artikel 798 Rv niet slaagt.
3.8.7.
Voor wat betreft de stelling van de grootouders dat zij belanghebbenden zijn op grond van artikel 8 EVRM, overweegt het hof dat weliswaar sprake is van family life tussen de grootouders en [minderjarige] , maar dat dit niet zonder meer met zich brengt dat de grootouders als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt. Het hof verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:622) waaruit volgt dat als appelanten door de beslissing rechtstreeks in hun rechten en verplichtingen worden geraakt, in het bijzonder hun recht op bescherming van het familie en gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM, zij als belanghebbende dienen te worden aangemerkt in de zin van artikel 798 Rv. Het hof is van oordeel dat de beslissing ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige] geen inbreuk maakt op het recht van de grootouders op family life met [minderjarige] . Het hof overweegt hiertoe dat niet is komen vast te staan dat de grootouders feitelijk al meerdere jaren een aanzienlijk deel van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor hun rekening nemen, nu deze stelling gemotiveerd is betwist. Dit geldt ook ten aanzien van de stelling van de grootouders dat [minderjarige] tijdens de uithuisplaatsing bij [instelling 3] en ruimschoots voor de bestreden beschikking ook meerdere dagen per week bij de grootouders verbleef. Daarnaast overweegt het hof dat het - op het moment dat [minderjarige] vanaf 7 juni 2021 bij de grootouders is gaan wonen - van meet af aan duidelijk was dat het ging om een tijdelijke plaatsing. Het tweesporenbeleid was immers gericht op een plaatsing bij de ouders en niet bij de grootouders. De grootouders waren hiervan op de hoogte.
3.8.8.
Ten slotte overweegt het hof dat het beroep van de grootouders op artikel 1:265i BW evenmin slaagt. Hiertoe overweegt het hof dat de grootouders hoger beroep hebben ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de uithuisplaatsing en dat in de bestreden beschikking geen verzoek ex artikel 1:265i BW voorlag. Uit de stukken die tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de grootvader zijn overgelegd, blijkt dat na de bestreden beschikking wel een procedure is gevoerd bij de rechtbank Limburg (onder zaaknummer C/03/306735), waarbij de GI op basis van artikel 1:265i BW - met spoed - heeft verzocht om wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] . De rechtbank heeft na verlening van een voorlopige toestemming op 29 juni 2022, op 13 juli 2022 mondeling die toestemming definitief verleend en deze op 18 juli 2022 op schrift gesteld. [minderjarige] verbleef op dat moment wel langer dan een jaar bij de grootouders, en in die procedure is de grootvader als belanghebbende aangemerkt.
3.8.9.
Gelet op het voorgaande zal het hof de grootouders niet-ontvankelijk verklaren in het door hen ingestelde hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en M.A. Ossentjuk en is op 13 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.