In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2022, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, [minderjarige 1], was vastgesteld op € 429,- per maand met ingang van 1 augustus 2021 en € 437,- per maand met ingang van 1 januari 2022. De man verzocht het hof om de kinderalimentatie te verlagen naar € 86,- per maand, of een ander door het hof te bepalen bedrag, en voerde grieven aan over de draagkracht van de vrouw en de zorgkorting.
De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld. Het hof concludeerde dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders voldoende is om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien. De behoefte van [minderjarige 1] werd vastgesteld op € 552,- per maand in 2022.
Het hof heeft de kinderalimentatie voor de periode van 1 augustus 2021 tot 18 oktober 2021 vastgesteld op € 367,- per maand, voor de periode van 18 oktober 2021 tot 1 januari 2022 op € 429,- per maand, voor de periode van 1 januari 2022 tot 1 september 2022 op € 437,- per maand, en voor de periode van 1 september 2022 op € 374,- per maand. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.