In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van [appellant] tegen Stichting Woonwenz, de verhuurder. De kern van het geschil betreft de verhuurdersverplichting tot vergoeding van schade die is ontstaan door gebreken in het huurobject, in dit geval een woning. De bewindvoerder stelt dat de verhuurder aansprakelijk is voor schade aan het keukenblok, de houten vloer en de buitenbestrating, veroorzaakt door een ondeugdelijk riool(systeem). De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de bewindvoerder afgewezen, waarop het hoger beroep volgde.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft herhaaldelijk wateroverlast gemeld aan de verhuurder, die in opdracht van de verhuurder verstoppingen in het riool heeft laten verhelpen. De bewindvoerder stelt dat de verhuurder tekortschiet in zijn onderhoudsverplichtingen en dat de schade het gevolg is van een gebrek dat aan de verhuurder kan worden toegerekend. De verhuurder betwist dit en stelt dat de verstoppingen zijn veroorzaakt door onjuist gebruik door [appellant].
Het hof overweegt dat de bewindvoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de verhuurder aansprakelijk is voor de schade. Het hof concludeert dat [appellant] zelf niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat de bewindvoerder de formele procespartij is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders en huurders in het kader van onderhoud en schadevergoeding.