ECLI:NL:GHSHE:2022:3444

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.295.094_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuurdersverplichting tot vergoeding van schade door gebreken in het huurrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van [appellant] tegen Stichting Woonwenz, de verhuurder. De kern van het geschil betreft de verhuurdersverplichting tot vergoeding van schade die is ontstaan door gebreken in het huurobject, in dit geval een woning. De bewindvoerder stelt dat de verhuurder aansprakelijk is voor schade aan het keukenblok, de houten vloer en de buitenbestrating, veroorzaakt door een ondeugdelijk riool(systeem). De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de bewindvoerder afgewezen, waarop het hoger beroep volgde.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft herhaaldelijk wateroverlast gemeld aan de verhuurder, die in opdracht van de verhuurder verstoppingen in het riool heeft laten verhelpen. De bewindvoerder stelt dat de verhuurder tekortschiet in zijn onderhoudsverplichtingen en dat de schade het gevolg is van een gebrek dat aan de verhuurder kan worden toegerekend. De verhuurder betwist dit en stelt dat de verstoppingen zijn veroorzaakt door onjuist gebruik door [appellant].

Het hof overweegt dat de bewindvoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de verhuurder aansprakelijk is voor de schade. Het hof concludeert dat [appellant] zelf niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat de bewindvoerder de formele procespartij is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders en huurders in het kader van onderhoud en schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.094/01
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van

1.BB&S B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna: de bewindvoerder
2.
[appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant],
appellanten,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten te Tegelen,
tegen
Stichting Woonwenz,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna: Woonwenz,
advocaat: mr. W.A. Kempe te Best,
op het bij dagvaardingsexploot van 28 mei 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 maart 2021 tussen (H.M.A. Walter als rechtsvoorganger van) de bewindvoerder (voor de overzichtelijkheid worden beide bewindvoerders hierna aangeduid als: de bewindvoerder) als eiser en Woonwenz als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak 8732623\CV EXPL 20-4336)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van de bewindvoerder met producties;
- de rolaantekening dat tegen Woonwenz verstek is verleend, dat later is gezuiverd;
  • de memorie van grieven van de bewindvoerder met producties;
  • de memorie van antwoord van Woonwenz.
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
In dit geding gaat het kort gezegd om de verhuurdersverplichting tot vergoeding van door een gebrek veroorzaakte schade.
Feiten
3.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
Woonwenz is een toegelaten instelling in het kader van de Woningwet.
Met ingang van 22 juni 2006 huurt [appellant] de woning [adres] te [plaats] (hierna: de woning) van (een rechtsvoorganger van) Woonwenz (voor de overzichtelijkheid worden beide verhuurders hierna aangeduid als: de verhuurder).
Bij beschikking van 24 augustus 2018 in zaak 7019577 BM VERZ 18-2721 heeft de kantonrechter kort gezegd alle goederen van [appellant] met ingang van 1 september 2018 onder bewind gesteld met benoeming van Walter tot bewindvoerder.
Op 12 april 2019 heeft [appellant] bij de verhuurder geklaagd over wateroverlast in de woning door een verstopping. In opdracht van de verhuurder heeft een (als haar hulppersoon te duiden) bedrijf de verstopping in het riool(systeem) opgeheven. De daarvan opgemaakte werkbon vermeldt als oorzaak:
“Vet / zeep / haar”(conclusie van antwoord productie 2).
[appellant] heeft aan de verhuurder een nieuwe waterschade door een verstopping gemeld op 28 november 2019. In opdracht van de verhuurder is ook deze verstopping in het riool(systeem) opgeheven. De daarvan opgemaakte werkbon vermeldt als oorzaak:
“Vet / zeep / haar”(conclusie van antwoord productie 3).
Bij beschikking van 12 februari 2021 in zaak 8994502 BM21-749 heeft de kantonrechter samengevat met ingang van 1 maart 2021 Walter als bewindvoerder over [appellant]’s goederen ontslagen en de huidige bewindvoerder benoemd tot opvolgende bewindvoerder.
Ingestelde vorderingen
3.3
In dit met de dagvaarding van 20 augustus 2020 ingeleide geding heeft de kantonrechter kort gezegd bij het beroepen vonnis afgewezen de vordering van de bewindvoerder om te verklaren voor recht dat sprake is van een aan de verhuurder verwijtbaar gebrek waardoor de verhuurder aansprakelijk is voor de schade aan het keukenblok, de houten vloer en de opengehaalde buitenbestrating en dat de verhuurder:
- primair en subsidiair: moet vergoeden een schadebedrag dat vast te stellen is op
€ 2.320,12 incl. BTW althans op een door een onafhankelijke expert vast te stellen
bedrag;
- meer subsidiair: moet zorgdragen voor deugdelijk en vakkundig herstel;
en heeft de kantonrechter de bewindvoerder veroordeeld in de op € 360,-- begrote proceskosten.
3.4
In beroep formuleren de bewindvoerder en [appellant] vier grieven en concluderen de bewindvoerder en [appellant] in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de vorderingen uit de eerste aanleg alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de verhuurder in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.
3.5
De verhuurder weerspreekt de grieven, beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van [appellant] en concludeert in hoofdlijn dat het hof het beroep zal verwerpen, het beroepen vonnis zal bekrachtigen en de bewindvoerder en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van het beroep.
Ontvankelijkheid
3.6
Het hof overweegt dat (niet alleen de bewindvoerder maar) ook [appellant] in beroep komt. Uitgangspunt is echter dat het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen tijdens het bewind niet toekomen aan [appellant] als rechthebbende, maar aan de bewindvoerder die [appellant] in en buiten rechte vertegenwoordigt en die ten behoeve van [appellant] in een geding als dit als formele procespartij optreedt en in beroep kan komen. [appellant] zelf is dan ook niet-ontvankelijk in het beroep.
Partijdebat, grieven en in beroep voorliggende vorderingen

Grieven 1, 2 en 3
3.7
De grieven 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze betreffen de daarmee aan het hof voorliggende vordering van de bewindvoerder om te verklaren voor recht dat sprake is van een aan de verhuurder verwijtbaar gebrek waardoor de verhuurder aansprakelijk is voor de schade aan het keukenblok, de houten vloer en de opengehaalde buitenbestrating en dat de verhuurder:
- primair en subsidiair: moet vergoeden een schadebedrag dat vast te stellen is op
€ 2.320,12 incl. BTW althans op een door een onafhankelijke expert vast te stellen
bedrag;
- meer subsidiair: moet zorgdragen voor deugdelijk en vakkundig herstel.
3.8
De bewindvoerder houdt de verhuurder met name als verhuurder op grond van artikel 7:208 BW aansprakelijk voor de door het ondeugdelijke riool(systeem) van de woning veroorzaakte schade en legt daaraan in de kern het volgende ten grondslag.
Hoewel zich bij regulier gebruik tenminste tweemaal verstoppingen bij de woning hebben voorgedaan en tenminste eenmaal bij een naastgelegen woning, terwijl ook andere buren klagen over verstoppingen, heeft de verhuurder desverzocht geen informatie verstrekt over de exacte oorzaak van de verstoppingen of over de uitgevoerde herstellingen. Als het riool(systeem) van de woning in 2006 volgens de toepasselijke voorschriften is aangelegd, kan na zo’n 15 jaren normaal gebruik incidenteel een probleem ontstaan, maar hoeven de regelmatig opgetreden verstoppingen en het verrichte herstelwerk nog niet te worden verwacht. Die herstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden in (niet het voor [appellant] als huurder bereikbare binnenriool maar) aan de voor [appellant] onbereikbare grond- of verzamelleiding. De verhuurder heeft [appellant] ook nooit aangesproken op onjuist gebruik van de riolering of voor de kosten van uitgevoerd herstel. De verhuurder wordt aansprakelijk geacht voor de ontstane schade aan het keukenblok, aan de houten vloer en de (bij herstelwerkzaamheden opengebroken maar niet herstelde) buitenbestrating van [appellant].
3.9
De verhuurder werpt in hoofdlijn het volgende tegen.
Het riool(systeem) van de in 2006 gebouwde woning heeft steeds aan de toepasselijke voorschriften voldaan en voldoet daaraan nog steeds. Onderhoud van het riool(systeem) vindt plaats na gebleken mankementen en die zijn er nog niet geweest. De tijdelijke wateroverlast maakt niet dat sprake is van een gebrek aan de woning. [appellant] heeft de woning ook gewoon kunnen blijven gebruiken. Voor zover toch sprake mocht zijn van een gebrek, is de verhuurder bovendien niet schadeplichtig.
Verder zijn de voor het eerst op 12 april 2019 gemelde verstopping in de afvoerleiding en die van 28 november 2019 veroorzaakt door vet, zeep en/of haar, wat aan [appellant] zelf is toe te rekenen.
Alle stukken over de oorzaken van de verstoppingen zijn ingebracht.
Het schoonhouden en ontstoppen van het binnenriool tot het aansluitpunt op het gemeenteriool, komt als kleine herstelling voor rekening van [appellant] als huurder. Dat de verhuurder tot tweemaal toe het binnenriool heeft doen ontstoppen zonder [appellant] daarvoor aan te spreken, maakt dit niet anders.
Dat [appellant] zelf geen adequate inboedelverzekering heeft afgesloten, maakt niet dat schade nu op de verhuurder kan worden afgewenteld. Tot slot weerspreekt de verhuurder de gestelde schadeomvang en de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad.
3.1
Het hof overweegt dat voor zover de vordering van de bewindvoerder ziet op schade doordat bij de herstelwerkzaamheden opengebroken buitenbestrating niet werd hersteld, deze reeds niet toewijsbaar is omdat partijen het eens zijn dat de verhuurder die herstellingen hangende de eerst aanleg (inmiddels alsnog) voor eigen rekening heeft laten uitvoeren.
Dat de verhuurder de bestrating voor haar rekening heeft laten herstellen, mag op zich niet opgevat worden als een erkenning van aansprakelijkheid. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de verhuurder tot twee maal toe voor haar rekening het riool heeft laten ontstoppen.
3.11
De bewindvoerder grondt de vordering vooral op artikel 7:208 BW dat bepaalt dat:
“(…) de verhuurder tot vergoeding van de door een gebrek veroorzaakte schade [hof: is] verplicht, indien het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen, alsmede indien het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of had behoren te kennen, of toen aan de huurder heeft te kennen gegeven dat de zaak het gebrek niet had.”
Daarbij bepaalt artikel 7:204 lid 2 BW:
“Een gebrek is een staat of eigenschap
van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.”
3.12
Kort gezegd is het enkele intreden van een gebrek niet genoeg om de verhuurder op grond van artikel 7:208 BW te verplichten tot vergoeding van daardoor veroorzaakte schade. Artikel 7:208 BW verplicht de verhuurder om de schade te vergoeden die is veroorzaakt door een aan de verhuurder toe te rekenen gebrek. de bewindvoerder stelt in dit verband dat de verhuurder:
“5. (…)
verwijtbaar heeft gehandeld doordat de riolering niet op de juiste wijze is aangelegd en/of onderhouden (…) [hof: en] dat het gebrek niet op de juiste wijze is hersteld nu er in korte tijd eenzelfde verstopping, en derhalve eenzelfde gebrek heeft voorgedaan. (…)”(conclusie van repliek).
Hiermee verwijt de bewindvoerder aan de verhuurder dus dat de verstoppingen zijn veroorzaakt doordat het riool(systeem) al bij het aangaan van de huurovereenkomst in 2006 gebrekkig was dan wel doordat nadien het onderhoud van het riool(systeem) is verwaarloosd of ondeugdelijk herstel aan het riool(systeem) heeft plaatsgevonden.
3.13.1
Voor het verwijt dat het riool(systeem) al bij het aangaan van de huurovereenkomst in 2006 gebrekkig was, concretiseert de bewindvoerder vooral dat zich bij de woning tweemaal verstoppingen hebben voorgedaan en dat zich bij een naastgelegen woning eenmaal een verstopping heeft voorgedaan. De (te) abstracte bewering dat zich met name bij de woning en naastgelegen woningen vaker en met grote regelmaat verstoppingen hebben voorgedaan, onderbouwt en verduidelijkt de bewindvoerder niet (voldoende) met concrete feiten.
Mede gezien de omstandigheid dat het riool(systeem) van de woning sinds 2006 zonder door [appellant] bij de verhuurder gemelde problemen heeft gefunctioneerd, biedt de wel door de bewindvoerder gegeven concretisering geen (voldoende) aanknopingspunten voor een al in 2006 aanwezige gebrekkigheid van het riool(systeem) van de woning.
Voor zover de bewindvoerder inroept dat ook andere buurtbewoners ervaren verstoppingen aan [appellant] hebben gemeld, hebben die niet of nauwelijks relevantie voor het riool(systeem) van de door [appellant] gehuurde woning, reeds omdat de bedoelde buurtbewoners in een heel ander bouwblok wonen.
Anders dan de bewindvoerder wenst, onderschrijft het hof bovendien het oordeel van de kantonrechter:
“(…)
Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verstoppingen in de riolering na verloop van tijd kunnen ontstaan door en als gevolg van uitsluitend regulier gebruik van de riolering en het plaatselijk ophopen/neerslaan van vaste substantie in het afvalwater.”
3.13.2
Verder verduidelijkt de bewindvoerder niet (voldoende) dat, hoe of waardoor de verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst een gebrek aan het riool(systeem) van de woning kende of had moeten kennen dan wel destijds aan [appellant] te kennen heeft gegeven dat het riool(systeem) geen gebrek had, zodat ook hierom dit verwijt al geen doel treft.
3.14.1
Met betrekking tot de verwijten dat na 2006 tijdens de huurovereenkomst onderhoud is verwaarloosd of ondeugdelijk herstel aan het riool(systeem) heeft plaatsgevonden, overweegt het hof dat als uitvloeisel van de verplichting tot het verschaffen van huurgenot, in het algemeen een onderhoudsverplichting op de verhuurder kan liggen. Met betrekking tot het riool(systeem) van de woning dat sinds 2006 zonder door [appellant] gemelde problemen heeft gefunctioneerd, mag van de verhuurder echter nog niet zonder meer (een verplichting tot) preventief onderhoud worden verlangd. De bewindvoerder benadrukt ook zelf dat bij een riool(systeem) als het onderhavige in beginsel nu nog geen grote problemen hoeven te worden verwacht. Ook in zoverre hoeft voor een relevante aantasting van het huurgenot dan ook nog niet zonder meer te worden gevreesd.
3.14.2
Dat [appellant] na 12 april 2019 op 28 november 2019 een tweede waterschade door een verstopping heeft gemeld, is onvoldoende om hierover anders te (gaan) oordelen. Op grond van die tweede melding kan het hof ook nog niet zonder meer concluderen dat na de eerste melding ondeugdelijk herstel aan het riool(systeem) heeft plaatsgevonden. Mede gezien de omstandigheid dat het riool(systeem) van de woning sindsdien (opnieuw) zonder door [appellant] gemelde problemen heeft gefunctioneerd, biedt deze ruim zeven maanden later ingetreden omstandigheid geen (voldoende) aanknopingspunten voor een aan de verhuurder toerekenbare tekortkoming in enige onderhoudsverplichting met betrekking tot het riool(systeem) van de woning.
3.15
Meer algemeen overweegt het hof dat voor zover de bewindvoerder uitvoerig het verweer van de verhuurder weerspreekt, dat geen (voldoende) onderbouwing vormt van haar eigen stellingen.
3.16
Zoals uit het voorgaande volgt, missen de grieven 1, 2 en 3 doel en is de vordering van de bewindvoerder (zowel primair als subsidiair en meer subsidiair) niet toewijsbaar.

Grief 4
3.17
Gezien het voorgaande heeft de kantonrechter dus terecht de bewindvoerder als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld, zodat het hof de daartegen opgeworpen grief 4 verwerpt. In dit verband neemt het hof ook het navolgende nog in aanmerking.
3.18
De bewindvoerder werpt op dat de verhuurder van meet af aan heeft geweigerd om aansprakelijkheid te erkennen, om mee te werken aan de schadevaststelling door een onafhankelijke derde en om de partijen verdeeld houdende kwesties in onderling overleg op te lossen. Die tegenwerping vormt echter geen grond voor de op basis daarvan door de bewindvoerder verlangde proceskostenveroordeling van de verhuurder. Uitgangspunt is immers dat iedereen het recht toekomt om een geschil in rechte te laten onderzoeken en beoordelen. Bovendien bepaalt artikel 237 lid 1 Rv:
“De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. (…)”
Slotsom
3.19
Alles bij elkaar concludeert het hof dat [appellant] zelf niet-ontvankelijk is in het beroep en reeds op grond van het voorgaande geen sprake kan zijn van de door de bewindvoerder ingeroepen schadevergoedingsplicht van de verhuurder. Reeds hierom kunnen de overige geschilpunten -waaronder de kwesties of sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, van een kleine herstelling die op de voet van artikel 7:217 jo. 7:240 BW voor rekening van [appellant] als huurder komt of de gestelde schade-
verder onbesproken blijven. Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen en de in het ongelijk gestelde de bewindvoerder veroordelen in de proceskosten van het beroep. Wat partijen verder nog aanvoeren en te bewijzen aanbieden, bevat geen (voor bewijs vatbare) feiten die het hof anders kunnen doen oordelen. Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] zelf niet-ontvankelijk in het beroep;
bekrachtigt het beroepen vonnis van 17 maart 2021;
veroordeelt BB&S in de proceskosten van dit hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Woonwenz op € 772,-- aan griffierecht en op € 787,-- aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J.J.M. Saelman en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2022.
griffier rolraadsheer