[de werkgever] heeft ter onderbouwing van beide grondslagen dezelfde stellingen aangevoerd en [de werknemer] heeft tegen beide grondslagen hetzelfde verweer gevoerd. Het hof constateert dat in dit geval de feitelijke onderbouwing (en het verweer daartegen) van beide grondslagen zeer dicht tegen elkaar aanligt, omdat het gaat om communicatie en samenwerking. Een gebrek aan communicatie en samenwerking kan leiden tot een verstoring in de arbeidsverhoudingen (de g-grond). Een gebrek aan communicatie en samenwerking kan ook leiden tot het oordeel dat sprake is van disfunctioneren omdat het in de onderhavige functie een noodzakelijke competentie betreft (zie overweging 5.13 van de tussenbeschikking).
Verder overweegt het hof met betrekking tot de arbeidsomstandigheden het volgende. In artikel 7:669 lid 3 BW is een opsomming gegeven van ‘de redelijke gronden’ als bedoeld in lid 1 van dat artikel. In sub d van lid 3 is bepaald dat de ongeschiktheid tot het verrichten van de arbeid niet het gevolg mag zijn van onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer. Dit is niet opgenomen bij sub g, de verstoorde arbeidsverhouding. Dat betekent echter niet dat een onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden bij die grond geen rol speelt.
8.8.4.[de werkgever] heeft een IFMS traject in gang gezet om de samenwerkingsproblemen op te lossen en specifiek voor [de werknemer] is coaching geregeld. Het IFMS traject was een manier om een veranderproces op gang te brengen. Uiteindelijk is gebleken dat [de werknemer] als enige niet kon meekomen in dat veranderproces. Zij kwam daarin alleen te staan. Het hof zal onderzoeken of enkele door [de werknemer] aangevoerde redenen, een verklaring kunnen zijn voor het feit dat zij alleen kwam te staan in dat veranderproces en/of [de werkgever] daarin op een onjuiste wijze heeft gehandeld. Het gaat er in de kern om of [de werknemer] op onevenredige ‘achterstand’ stond in dat veranderproces en of zij in wezen geen eerlijke kans heeft gehad. Het gaat daarbij om
- een klacht van [getuige 12] , [getuige 10] en [getuige 15] waarvan [de werknemer] niet op de hoogte was;
- het als enige krijgen van coaching;
- een onveilige omgeving en de werkdruk.
8.8.4.1. [getuige 12] , [getuige 10] en [getuige 15] hebben verklaard over concrete voorbeelden van hun samenwerkingsproblemen met [de werknemer] . Zoals hiervoor al is vermeld, is tijdens de getuigenverhoren naar voren gekomen dat [getuige 12] , [getuige 10] en [getuige 15] in februari 2014 gezamenlijk bij [getuige 13] hun beklag hebben gedaan over [de werknemer] . Nadat [getuige 13] in een e-mail had proberen samen te vatten wat het probleem was en had gevraagd om [de werknemer] daarmee te confronteren, heeft [getuige 15] daarop gereageerd met een e-mail die voor [de werknemer] tot het getuigenverhoor van [getuige 13] onbekend was. [de werknemer] is pas tijdens de getuigenverhoren op de hoogte geraakt van die e-mail die schokkend en, naar het oordeel van het hof, ronduit stuitend is. Het hof begrijpt dat [de werknemer] zich (naar aanleiding van deze nieuwe informatie) onder andere op het standpunt stelt dat zij op een stiekeme manier ‘eruit is gewerkt’ door [getuige 12] , [getuige 10] , [getuige 15] en [getuige 13] , omdat zij destijds niet op de hoogte was van de klachten over haar en doordat wel ‘over haar, maar niet mét haar’ is gesproken. Uit de verklaringen komt naar voren dat destijds geen confrontatiegesprek heeft plaatsgevonden. Dat betekent echter niet dat [de werknemer] nooit op haar gedrag is aangesproken. Kennelijk drong de boodschap niet tot [de werknemer] door. [de werknemer] heeft immers verklaard dat zij niets heeft gemerkt, terwijl wel met haar is gesproken. [getuige 13] heeft daarover verklaard dat hij klagende collega’s vroeg of zij daarover al zelf hadden gesproken met [de werknemer] , waarop hij wisselende reacties kreeg. Ook heeft hij verklaard dat hij zelf meermaals met [de werknemer] heeft gesproken. Ook heeft hij verklaard dat haar reactie hem frappeerde omdat zij dan zei: ‘Zeg dan wat ik moet doen’.
Dat [getuige 13] geen confrontatiegesprek met [de werknemer] heeft gevoerd, acht het hof gelet op de toonzetting van de e-mail van [getuige 15] geen onjuiste beslissing. Anderzijds kon [getuige 13] de klachten van [getuige 12] , [getuige 10] en [getuige 15] niet negeren, zodat het hof het verklaarbaar en logisch acht, dat [getuige 13] het IFMS traject in gang heeft gezet. Dan konden de problemen in dat traject besproken worden.
Uit de verklaring van [getuige 13] blijkt dat [getuige 12] , [getuige 10] en [getuige 15] niet de enigen waren die bij hem klaagden over [de werknemer] . Hij heeft zelf (aanvankelijk dus spontaan) genoemd: [getuige 10] , [getuige 5] en [getuige 17] . Ook heeft hij verklaard dat het samenvattend zo was dat de klachten op twee zaken betrekking hadden: 1) weinig communicatie en 2) solistisch gedrag. Uit de verklaring van [getuige 13] volgt dat het IFMS traject niet uitsluitend en alleen in gang is gezet omdat er klachten waren over [de werknemer] , maar wel dat de klachten over [de werknemer] onderdeel zouden moeten worden van het IFMS traject. Dat is ook gebeurd. [de werknemer] verwijt [de werkgever] dat ook in een later stadium geen confrontatiegesprek is gearrangeerd tussen haar en [getuige 12] en [getuige 10] . Zij verwijst daartoe naar een verslag van [getuige 15] naar aanleiding van een vraag van [getuige 22] om een kijk te geven op de stand van zaken in januari 2016. [getuige 15] heeft toen geopperd om een confrontatiegesprek te laten plaatsvinden. Het hof is van oordeel dat op dat moment het IFMS traject liep, zodat niet valt in te zien waarom de problemen niet in dat IFMS traject besproken konden worden. Daar was dat traject (onder andere) voor bedoeld. Dat [getuige 15] een confrontatie voorstelde, wil niet zeggen dat hij daarin gevolgd moest worden. Het betrof (slechts) een mening van één van de leden van de vakgroep. [de werkgever] had [getuige 22] ingehuurd om hierin een koers te bepalen. Een tussentijds confrontatiegesprek zou het traject ook kunnen verstoren. Bovendien wilde [getuige 20] juist af van de eilandjes. Hij vond dat de hele vakgroep verantwoordelijkheid moest nemen en dat was de insteek van het IFMS traject.
Het hof komt tot de conclusie dat meerdere artsen-microbioloog bij [getuige 13] over [de werknemer] hebben geklaagd. Het hof acht onvoldoende relevant dat [de werknemer] daarover destijds niet steeds door [getuige 13] op de hoogte is gesteld. De klachten konden en zijn in het IFMS traject aan de orde geweest.
8.8.4.2. [de werknemer] heeft in haar beroepschrift en in haar memorie na enquête aangevoerd dat [de werknemer] ineens een extra verantwoordelijkheid heeft gekregen om de samenwerking te verbeteren. Volgens [de werknemer] heeft [getuige 13] ten onrechte een uitlating van [getuige 12] in de eerste IFMS bijeenkomst ( dat hij ‘emotioneel afscheid van [de werknemer] had genomen’) aangegrepen om haar als enige een coachingstraject te laten ondergaan en zij meent dat [getuige 13] had moeten ingrijpen. [de werknemer] doet het voorkomen alsof de betreffende uitlating van [getuige 12] de aanleiding en enige reden is geweest om haar te laten coachen. Dat is niet het geval geweest.
De uitlating van [getuige 12] is gedaan tijdens een door het ziekenhuis georganiseerde IFMS bijeenkomst. Tijdens die bijeenkomst is niet ingegrepen op die uitlating. Voor zover [de werknemer] meent dat [getuige 13] dat had moeten doen, volgt het hof haar daarin niet. [getuige 22] had de leiding tijdens de IFMS bijeenkomst. Dat er harde woorden vallen tijdens zo’n bijeenkomst lijkt onvermijdelijk, maar deze woorden waren zéér heftig (dat hij emotioneel afscheid had genomen van [de werknemer] ). Zo’n opmerking komt niet uit de lucht vallen en zal niet gebaseerd zijn op een enkele onenigheid. Hoewel hiervoor is overwogen dat [de werknemer] er niet uitsprong in haar wijze van communiceren tijdens vergaderingen, laat dat onverlet dat [getuige 12] , [getuige 10] en [getuige 15] samenwerkingsproblemen hadden met [de werknemer] en dat ook anderen bij [getuige 13] over haar hadden geklaagd. In dit verband is van belang dat [de werknemer] niet heeft niet aangevoerd dat ook over andere artsen-microbioloog zulke heftige uitlatingen zijn gedaan. Het betrof alleen haar.
De heftige opmerking van [getuige 12] moest [de werkgever] dus serieus nemen en zij heeft dat ook gedaan. In die zin is dus (anders dan [de werknemer] heeft aangevoerd) wél ingegrepen naar aanleiding van deze opmerking. [getuige 13] heeft na deze bijeenkomst aan [getuige 22] gevraagd om verder te onderzoeken hoe de communicatie tussen de artsen-microbioloog van cluster Noord zou kunnen worden verbeterd. Daarover heeft [getuige 22] voorgesprekken gevoerd, waarna op 18 december 2014 een IFMS bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst is gebleken dat de spanning niet verdween. Integendeel, zo blijkt uit het verslag van [getuige 22] van 21 januari 2015. Uit dat verslag blijkt dat het [de werknemer] niet lukte om haar aandeel te zien in de verstoorde verstandhouding. [getuige 22] heeft daarom geadviseerd om met het hele team de verstandhouding te verbeteren waarin [de werknemer] een extra verantwoordelijkheid zou moeten krijgen en de opdracht om aan zichzelf te werken door middel van coaching en training.
Kortom, er was een heel goede reden om voor [de werknemer] coaching te regelen. En er was ook een heel goede reden om niet iedereen coaching aan te bieden. Immers, toen was duidelijk dat 1) [de werknemer] de enige was over wie zo’n heftige opmerking met betrekking tot de samenwerking was gemaakt, en 2) dat (juist) [de werknemer] (en niet de andere leden van de vakgroep) niet in staat was om vanuit de positie van de ander te kijken naar het probleem.
Het hof acht in dit verband nog van belang dat [de werkgever] al in een eerder stadium (in 2010) om dezelfde reden had aangedrongen op coaching. [de werknemer] heeft toen geen gehoor gegeven aan de door [de werkgever] uitdrukkelijk gegeven opdracht om zich te laten coachen. Volgens [de werknemer] heeft [de werkgever] geen opvolging gegeven aan het coachingstraject, maar uit de stukken blijkt dat [de werknemer] eenvoudigweg geen gehoor heeft gegeven aan een duidelijk instructie van [de werkgever] . In feite is dat echter niet relevant. Waar het om gaat is dat precies dit probleem al langer speelde en ook dat dit voor [de werknemer] duidelijk was, althans had moeten zijn. In ieder geval had [de werkgever] goede redenen om alleen voor [de werknemer] coaching te regelen.
8.8.4.3. [de werknemer] had de opdracht om de samenwerking met haar collega’s te verbeteren. In de periode waarin [de werknemer] daarvoor coaching kreeg (2015 en begin 2016), heeft [de werknemer] de werkdruk als heel hoog ervaren. Ondanks meerdere waarschuwingen van professionals heeft [de werkgever] weinig gedaan om daarin wijziging te brengen. In een tijd dat [de werknemer] de werkdruk als erg hoog heeft ervaren moest zij zich ‘bewijzen’ in het werk en tijdens de IFMS bijeenkomsten. De bijeenkomsten in april 2016 heeft [de werknemer] als onveilig ervaren. Hiervoor is overwogen dat het hof het aannemelijk acht dat de door [de werknemer] ervaren werkdruk belemmerend is geweest in het veranderproces, maar dat niet is komen vast te staan dat dit de reden is geweest om niet mee te kunnen komen in het veranderproces.
8.8.4.4. [de werknemer] heeft nog vele argumenten aangevoerd waarom het IFMS traject niet op goede wijze is verlopen. Dat zou een reden kunnen zijn waarom zij op onevenredige ‘achterstand’ stond in dat veranderproces of in wezen geen eerlijke kans heeft gehad (zie 8.8.4). Zoals hiervoor al is overwogen, kan het hof dat echter niet in de beoordeling betrekken.
8.8.5.Samengevat komt het erop neer dat er jarenlang grote samenwerkingsproblemen waren binnen de vakgroep. [de werknemer] heeft die problemen niet veroorzaakt, maar zij had, net als andere leden van de vakgroep, daarin wel een aandeel. [de werkgever] heeft geprobeerd die verstoring op te lossen door het IFMS traject. Dat traject heeft niet meteen alle problemen opgelost, maar daarmee is zeker wel een grote stap in de goede richting gezet. Tijdens het IFMS traject bleek dat iedereen in beweging kwam, behalve [de werknemer] . Het lukte [de werknemer] als enige niet om mee te komen in dat veranderproces. Zij kwam daarin alleen te staan. Aanvankelijk was [de werknemer] net als de rest medeveroorzaker en onderdeel van het probleem en nam zij geen uitzonderingspositie in. In een door het ziekenhuis georganiseerde IFMS bijeenkomst werd zo’n heftige uitlating over haar gedaan door [getuige 12] , dat [de werkgever] daar wel iets mee moest doen. Bovendien hadden ook anderen geklaagd over [de werknemer] , had [getuige 13] haar hierop al meermaals aangesproken maar scheen [de werknemer] niet te begrijpen wat er mis was met haar manier van communiceren. Om dezelfde reden had [de werkgever] al eerder aangedrongen op coaching waaraan [de werknemer] geen gehoor had gegeven. Kortom, er waren meerdere redenen waarom [de werknemer] een bijzondere positie kreeg in het IFMS traject en waarom alleen [de werknemer] coaching kreeg. Aan het einde van het IFMS traject bleek dat het [de werknemer] niet lukte om mee te komen in het veranderproces en kwam zij alleen te staan. Haar positie ten opzichte van andere artsen-microbioloog was toen wezenlijk anders, omdat bij [de werknemer] niets veranderde (ondanks coaching) terwijl bij de andere artsen-microbioloog wel een proces op gang was gekomen waarin het lukte om anders te communiceren en samen te werken. De al verstoorde verhouding tussen [de werknemer] en enkele andere leden van de vakgroep bleef dus bestaan en was tegelijkertijd onoplosbaar geworden. Het hof is van oordeel dat dit grotendeels een kwestie is geweest van onvermogen van [de werknemer] om te veranderen, ondanks coaching. Maar hierin heeft ook rol gespeeld dat de werkdruk haar te veel werd en dat de bijeenkomsten in april 2016 onveilig waren voor [de werknemer] .
8.8.7.Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig was dat van [de werkgever] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (sub g). Het hof heeft hiervoor overwogen dat de arbeidsomstandigheden niet volledig buiten beschouwing kunnen blijven bij deze grond, ondanks het ontbreken van deze uitzondering, zoals deze wel is vermeld in sub d. Voor iedere ‘grond’ moet gelden dat er sprake is van een ‘redelijke’ grond. Het hof is echter van oordeel dat de arbeidsomstandigheden in dit geval niet in de weg stonden aan een ontbinding op de g-grond.
Uit het hele dossier is gebleken dat [de werkgever] het (terecht) belangrijk vond dat de hele vakgroep samen kon werken en dat de manier waarop werd samengewerkt structureel zou veranderen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [de werknemer] alleen is komen te staan in het veranderproces en dat haar samenwerkingsprobleem met meerdere collega’s onoplosbaar bleek te zijn geworden. De manier waarop dit voor [de werknemer] is verlopen (onveiligheid en werkdruk) verdient verre van de schoonheidsprijs, maar het hof volgt [de werknemer] niet in haar standpunt dat zij tot zondebok is gemaakt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof van oordeel is dat [de werkgever] terecht heeft ingegrepen en dat het begrijpelijk is dat dit niet op een zachtzinnige manier ging, omdat het eerder (jarenlang) niet was gelukt om ook maar iets te wijzigen. Er waren serieuze redenen om [de werknemer] als enige te laten coachen en er waren ook serieuze redenen om tijdens de IFMS bijeenkomsten specifiek aandacht voor haar te hebben. Dat de focus in die IFMS bijeenkomsten niet minder op haar kwam te liggen, maar juist meer, heeft te maken met het karakter van [de werknemer] (meer taakgericht dan relatiegericht). Het hof kan niet uitsluiten dat de coaching tot een beter resultaat had geleid wanneer voor [de werknemer] de werkdruk minder was geweest. Het hof kan ook niet uitsluiten dat in dat geval de samenwerking wat was verbeterd, maar dat de verstandhouding tot een werkbaar niveau zou zijn gekomen, acht het hof zeer twijfelachtig en zelfs niet aannemelijk. Reden daarvoor is het gebrek aan waarnemings- en inlevingsvermogen op het niveau van relaties.
In de kern gaat het erom dat [de werkgever] in de gegeven omstandigheden er voor mocht kiezen om het belang van de vakgroep te laten prevaleren boven het belang van [de werknemer] , omdat de samenwerkingsproblemen uiteindelijk, na vele jaren, niet met [de werknemer] maar zonder haar, wél oplosbaar bleken te zijn.