In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [x] Sloopwerken B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De voorzieningenrechter had [x] Sloopwerken veroordeeld tot herstel van schade aan de oprit en muren van [geïntimeerde], die het gevolg was van sloopwerkzaamheden die door [x] Sloopwerken waren uitgevoerd. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg als uitgangspunt genomen, met enkele aanvullingen. De procedure in hoger beroep is gestart na een dagvaarding op 17 augustus 2022, en de mondelinge behandeling vond plaats op 14 september 2022.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vraag of de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 maart 2022 geschorst moest worden. [x] Sloopwerken heeft aangevoerd dat het niet mogelijk is om aan de veroordelingen binnen de gestelde termijn te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen urgentie is voor het herstel van de oprit en dat de belangen van [x] Sloopwerken zwaarder wegen dan die van [geïntimeerde] in dit opzicht. Daarom heeft het hof besloten de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen.
Wat betreft de dwangsom heeft het hof geoordeeld dat [x] Sloopwerken tijdelijk niet in staat is om aan de veroordeling tot herstel van de muren te voldoen, omdat dit afhankelijk is van de instemming van [naam] en de beschikbaarheid van een bouwbedrijf. Het hof heeft de dwangsom opgeschort tot 1 februari 2023, afhankelijk van de toestemming van [naam]. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de proceskosten aan de zijde van [x] Sloopwerken toegewezen.