In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een vordering van [appellant] tegen zijn broer [geïntimeerde] uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en betreft een geschil over de verkoop van een woning en de bijbehorende afspraken tussen de broers. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van [appellant] tot terugbetaling van een lening van € 34.000,-- toegewezen, maar de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering opnieuw aan de orde gesteld, maar [geïntimeerde] voerde verjaring aan als verweer.
Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking is aangevangen in november 2011, toen [appellant] en [geïntimeerde] het niet eens waren over de verkoopprijs van de woning en [appellant] zijn bouwwerkzaamheden aan de mantelzorgwoning staakte. Het hof concludeert dat de vordering van [appellant] in november 2016 is verjaard, omdat er geen stuitingshandelingen zijn verricht. Hierdoor kan de vordering niet meer worden toegewezen.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in civiele zaken en de noodzaak voor partijen om tijdig actie te ondernemen om hun rechten veilig te stellen.