ECLI:NL:GHSHE:2022:3315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
20-001879-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor mishandeling en belediging met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar gedeeltelijk veroordeeld voor eenvoudige belediging. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal een zwaardere straf eiste. De verdachte had zich op 1 juni 2020 in Roermond schuldig gemaakt aan het beledigen van de aangeefster door haar te beschimpen met woorden als 'junk' en 'hoer', en door naar haar te spugen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling, omdat hij de aangeefster had geduwd en getrapt, wat resulteerde in een gebroken enkel. Het hof oordeelde dat de verdachte geen succesvol beroep op noodweer kon doen, omdat zijn acties niet proportioneel waren ten opzichte van de situatie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en kende de benadeelde partij een schadevergoeding toe van € 1.582,82, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001879-21
Uitspraak : 23 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer
03-256858-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, partieel vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als “eenvoudige belediging”, veroordeeld tot een geldboete van € 150,00, subsidiair 3 dagen hechtenis. De benadeelde partij [slachtoffer] is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.582,82, bestaande uit € 582,82 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde mishandeling vanwege een gerechtvaardigd beroep op noodweer en het onder 2 tenlastegelegde onderdeel van de tenlastelegging voor zover dat ziet op spugen. Subsidiair is betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde een beroep op noodweerexces toekomt. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is primair de niet-ontvankelijkheid bepleit. Subsidiair is bepleit dat de vordering moet worden afgewezen vanwege medeschuld. Meer subsidiair is betoogd dat de vordering wordt gematigd overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 juni 2020, in de gemeente Roermond, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te duwen en/of slaan en/of trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 1 juni 2020, in de gemeente Roermond, opzettelijk [slachtoffer] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar meermalen, althans eenmaal de woorden toe te voegen: "junk, hoer" en/of door naar haar te spugen, althans woorden en/of handelingen van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 juni 2020, in de gemeente Roermond, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te duwen en trappen;
2.
hij op 1 juni 2020, in de gemeente Roermond, opzettelijk [slachtoffer] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "junk, hoer" en door naar haar te spugen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] [2] :
Op 1 juni 2020 stond ik aan de kassa in het winkelcentrum Donderberg te Roermond. Ik zag dat er een voor mij onbekende man aan de kassa stond. Ik heb aan deze meneer gevraagd of het met een beetje respect kon en zijn reactie was: "Hou je bek, junk, hoer!". Ik zag dat de man boos en opgefokt was en ben bewust even binnen in het winkelcentrum gebleven. Zo rond 14.30 uur ben ik het winkelcentrum uitgelopen. Ik liep daar met twee boodschappentassen naar buiten en zag dat de boze man in zijn donker kleurige auto voorbij reed. Ik zag dat hij zijn auto links voor mij parkeerde ter hoogte van de pinautomaat van de Rabobank. Hij stapte uit. Ik zag dat de man boos naar mij toegelopen kwam en mij in mijn gezicht spuugde. Ik voelde de spuugdruppels in mijn gezicht en voelde mij beledigd door de man. Nadat hij mij in mijn gezicht had gespuugd zei hij junk en hoer.
Op het moment dat ik ter hoogte van het zebrapad was voelde ik dat ik onderuit geschopt werd. Ik voelde dat ik tegen mijn rechter enkel geschopt werd en op mijn rechter zij viel.
Mijn rechter enkel, ellenboog, pols, schouder en heup deden ontzettend veel pijn. Ook mijn linker scheenbeen deed pijn. Ik heb een dikke enkel en veel pijn aan de rechter kant van mijn lichaam. Omstanders hebben het kenteken genoteerd van de auto van de man,
[kenteken] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] [3] :
Op 1 juni 2020, omstreeks 14.30 uur, was ik met de fiets vanuit huis vertrokken om boodschappen te gaan doen in het winkelcentrum bij de Donderberg in Roermond. Bij het winkelcentrum zag ik een kleine zwarte auto. De auto stond ter hoogte van de pinautomaten stil. Ik zag dat er een voor mij onbekende man uitkwam. Ik zag en hoorde dat deze man boos was. Ik zag dat hij in de richting van een vrouw begon te schreeuwen. Ik hoorde dat de man riep: "Junk hoer, kanker hoer". Vervolgens zag ik dat de man in de richting van de vrouw liep en vervolgens de vrouw trapte. Ik kan me nog herinneren dat de vrouw door de harde trap hard op de grond viel.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 juli 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [4] :
V: Er is aan de hand van een binnengekomen melding aangifte gedaan van mishandeling. Weet jij dan waar het over zou kunnen gaan?
A: Ja 1000%. Ik ging boodschappen doen, het was 1 juni, 2020. Ik stond in de rij. Mensen kropen voor en daar sprak ik hun op aan. Na die situatie begon een vrouw bij de kassa te roepen dat ik geen respect had voor die mensen. Op dat moment riep ik: "jij Junkie".
V: Waar was jij op 1 juni 2020?
A: Bij het winkelcentrum bij de winkel [winkel] .
V: Was jij die dag in Roermond?
A: Ja.
O: In de melding die wordt uitgegeven wordt een kenteken van een personenauto genoemd. De verdachte dan wel dader zou hierin weggereden zijn. Het kenteken wat genoemd wordt betreft de combinatie [kenteken] .
V: Wat kun jij hierover verklaren?
A: Dat zal mijn auto zijn.
O: De aangeefster verklaarde dat de verdachte de woorden; "Hou je bek, junk, hoer!" zou hebben geroepen naar haar.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Ik riep: Hou je kop. Junk. Dat klopt.
O: De aangeefster verklaarde dat op het moment dat zij naar buiten loopt bij het winkelcentrum de verdachte in zijn auto aan komt rijden, zijn voertuig stilzet ter hoogte van de daar gelegen pinautomaat en uitstapt.
V: Wat kun je hierover verklaren?
A: Ik reed weg en bij het zebrapad en trof haar daar.
4.
De eigen waarneming van het gerechtshof ten aanzien van de camerabeelden zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn afgespeeld:
Het betreft beelden van het parkeerterrein bij het winkelcentrum Donderberg te Roermond. Boven in beeld is een zebrapad te zien. Er komt een donkerkleurige auto vanuit boven in beeld rijden. De auto rijdt over het zebrapad en parkeert rechts in beeld (vanuit rijrichting auto gezien aan de linkerkant van de straat op het parkeerterrein). Een vrouw - hierna aan te duiden als: aangeefster [slachtoffer] - loopt vanuit rechtsboven in beeld in de richting van het zebrapad. De vrouw heeft boodschappentassen vast. De vrouw steekt het zebrapad over en passeert de auto aan de achterkant. Er stapt een man - hierna aan te duiden als: de verdachte - uit de bestuurderskant van de auto en hij loopt met een stevige pas naar boven in beeld rechtstreeks op aangeefster [slachtoffer] af. Als hij zich op korte afstand van aangeefster [slachtoffer] bevindt, maakt de verdachte met zijn bovenlichaam en hoofd een krachtige voorwaartse beweging in haar richting. Deze beweging past bij het spugen in de richting van aangeefster [slachtoffer] . De aangeefster maakt daarna een beweging (ze draait haar hoofd af van de verdachte) die past bij het door iets geraakt worden. De verdachte loopt daarna weer in de richting van de auto. Vervolgens maakt aangeefster [slachtoffer] een slaande beweging met de boodschappentas tegen de achterkant van de auto van de verdachte. Daarop loopt de verdachte met stevige pas in de richting van aangeefster [slachtoffer] , die zich nog steeds op het zebrapand bevindt. De verdachte duwt haar naar achteren. Hij maakt een zwaaiende beweging met zijn arm. Vervolgens maakt de verdachte een trappende beweging in de richting van aangeefster [slachtoffer] . Aangeefster [slachtoffer] wordt er als het ware “onderuit geschoffeld”. Zij valt hierdoor op de grond en blijft liggen.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken omdat aan hem een beroep toekomt op noodweer. Daartoe is aangevoerd dat de aangeefster met een boodschappentas tegen zijn auto sloeg en hem ook in de halsstreek heeft geraakt met haar boodschappentas. Het gaat hier om een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf en goed, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde spugen is eveneens vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de voorwaartse beweging met het bovenlichaam door de verdachte, die te zien is op de camerabeelden, moet worden uitgelegd als non-verbale communicatie omdat de verdachte en aangeefster [slachtoffer] verwikkeld waren in een hevige discussie en de verdachte ook ferme armgebaren maakte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien.
Het hof stelt op basis van het dossier en de hierboven vermelde bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte is, nadat hij het winkelcentrum heeft verlaten, weggereden in zijn auto. Nadat hij zag dat aangeefster [slachtoffer] het winkelcentrum uit liep, heeft hij zijn auto aan de linkerkant van de weg geparkeerd, vlak na het zebrapad waarover aangeefster liep. De verdachte is vervolgens uitgestapt en op aangeefster [slachtoffer] afgelopen. Op korte afstand van haar maakt hij met zijn bovenlichaam een krachtige voorwaartse beweging in haar richting. Op grond van hetgeen het hof heeft waargenomen op de camerabeelden, concludeert het hof dat de verdachte met deze beweging heeft gespuugd in de richting van aangeefster [slachtoffer] , zoals zij ook heeft verklaard in haar aangifte. De beweging die aangeefster zichtbaar maakt nadat de verdachte die “spugende beweging” heeft gemaakt, past daar ook veel beter bij dan bij het scenario dat de beweging van de verdachte de door de verdediging bedoelde ‘non-verbale’ communicatie betrof. Dat laatste acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Nadat de verdachte heeft gespuugd, loopt hij weer in de richting van zijn auto. Op dat moment maakt aangeefster [slachtoffer] een slaande beweging met haar boodschappentas tegen de achterkant van de auto. De verdachte loopt dan weer met stevige pas terug naar aangeefster. Vervolgens duwt de verdachte aangeefster [slachtoffer] naar achteren en maakt hij een trappende beweging in haar richting, waardoor zij ten val komt. De getuige [getuige] heeft de trappende beweging – door de verdachte “een veeg” genoemd – beschreven als een harde trap.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door op aangeefster af te gaan en naar haar te spugen, zonder dat daar enige noodzaak of rechtvaardiging voor heeft bestaan, een gedraging verricht die was gericht op provocatie van het latere slachtoffer en op escalatie van het conflict. De verdachte was uit op een confrontatie en heeft zelf de aanval ingezet. Zo al zou moeten worden aangenomen dat de aangeefster vlak daarvoor lelijke dingen zou hebben geroepen tegen de verdachte, hetgeen overigens niet is komen vast te staan, vormt dat nog geen rechtvaardiging voor het handelen van de verdachte. Het handelen van de aangeefster dat volgde op het spugen door de verdachte, te weten het slaan tegen de auto van de verdachte met een tas, merkt het hof aan als een reactie die is uitgelokt door de wederrechtelijke aanranding door de verdachte, te weten het spugen. De verdachte is, nadat aangeefster op de auto sloeg, niet vertrokken maar weer op aangeefster afgegaan en heeft haar geduwd en even later getrapt. Die handelingen van de verdachte kunnen niet worden aangemerkt als een passende en geboden reactie op het slaan met een tas tegen de auto. Die gedragingen waren niet noodzakelijk om het slaan tegen de auto te doen stoppen en stonden daarmee evenmin in een passende verhouding. Indien en voor zover zou moeten worden aangenomen dat de aangeefster met een boodschappentas ook in de richting van de verdachte heeft gezwaaid en hem daarbij heeft geraakt – hetgeen door de verdediging wordt gesteld, maar het hof niet heeft kunnen waarnemen op de camerabeelden – dan levert dit nog geen noodweer op, nu dit gebeurde nadat de verdachte de aangeefster begon te duwen als reactie op het slaan met de tas tegen de auto. Dit handelen van de aangeefster, het beweerdelijke slaan met de tas tegen de verdachte, dient dan naar het oordeel van het hof veel meer te worden aangemerkt als een noodzakelijke verdediging tegen de wederrechtelijke aanranding door de verdachte en niet als een aanval van haar kant.
Het bovenstaande komt er op neer dat het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel is dat de verdachte geen succesvol beroep op noodweer toekomt. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde acht het hof, gelet op zijn waarneming ten aanzien van de camerabeelden in combinatie met de verklaring van aangeefster, bewezen dat de verdachte aangeefster niet alleen in haar tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door ‘junk’ en ‘hoer’ naar haar te roepen, maar ook door een feitelijkheid, te weten spugen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde toebrengen van “zwaar lichamelijk letsel” overweegt het hof nog als volgt. Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (onder meer) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt ten aanzien van botfracturen dat als sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, in de regel geldt dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Hoewel in dit geval sprake is van een enkelfractuur, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat operatief ingrijpen noodzakelijk was. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat sprake was van letsel dat zodanig medisch ingrijpen noodzakelijk maakte dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in vorenbedoelde zin.
Het voorgaande betekent dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Voor het overige worden de verweren van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. De verdachte heeft volgens de raadsman gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande aanval door de aangeefster.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Gelet op hetgeen het hof hiervoor omtrent het beroep op noodweer heeft overwogen, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen. Daaraan voegt het hof nog toe dat zo al sprake zou zijn geweest van een wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer waartegen de verdachte zich had mogen verdedigen, dan acht het hof het niet aannemelijk geworden dat sprake was van een zodanige door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging dat de verdachte daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Het beroep op noodweerexces wordt eveneens verworpen.
Ook voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger bepleit dat bij de eventuele oplegging van een straf rekening zal worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat hij al ruim 10 jaar niet meer in aanraking is geweest met justitie.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde overweegt het hof dat de verdachte door zijn handelen aan het slachtoffer, een voor hem onbekende dame met wie hij een woordenwisseling had in een supermarkt, lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar onderuit te trappen. Dit heeft geleid tot een breuk in de enkel, waardoor het slachtoffer veel pijn heeft gehad, gedurende één week met haar voet omhoog moest zitten en gedurende ruim 6 weken bij het lopen gebruik heeft moeten maken van hulpmiddelen. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten daar nog geruime tijd nadeel van kunnen ondervinden, niet alleen in lichamelijk opzicht maar ook door geestelijke klachten. Daarvan is ook sprake geweest in deze zaak, zoals blijkt uit de schriftelijke toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer.
De verdachte heeft voorts de eer en goede naam van het slachtoffer aangetast door haar uit te schelden en te bespugen. Vooral dat laatste treft het hof als bijzonder beledigend, walgelijk en minachtend. Daarbij heeft nog te gelden dat ten tijde van het bewezenverklaarde, Nederland in de ban was van de corona-epidemie. Het feit dat we ons in Nederland met het coronavirus medio 2020 in een uitzonderlijke situatie bevonden, maakt dat het hof de oriëntatiepunten van de rechtspraak voor belediging niet als uitgangspunt neemt. Een forsere straf is op zijn plaats.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2022 en zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Uit het genoemde uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte al zeer geruime tijd niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Een en ander afwegende acht het hof het passend aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.082,82, bestaande uit een bedrag van
€ 582,82 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes 1 en 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het hof is niet aannemelijk geworden dat de benadeelde zich op dusdanige wijze heeft gedragen dat deze gedraging mede tot de gestelde schade heeft geleid en de vordering tot schadevergoeding om die reden moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor materiële schade is deze door de verdediging niet betwist. De gevorderde vergoeding voor de eigen bijdrage aan de zorgverzekering van € 308,82 en de kosten van huishoudelijke hulp van € 274,00 is afdoende met bewijsstukken onderbouwd en acht het hof toewijsbaar. Het bedrag aan materiële schade van in totaal € 582,82 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Het gaat om een verscheidenheid aan data. Redelijkerwijze zal het hof de rente over de materiële schade toekennen vanaf de datum dat de vordering is ingediend, te weten 28 november 2020.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal, te weten dat het gevorderde bedrag van € 1.500,00 dient te worden verlaagd tot € 1.000,00. Gelet op de omstandigheden van het geval, zoals daarvan blijkt uit de stukken in het dossier, en de bedragen die doorgaans worden vergoed, stelt het hof naar billijkheid een vergoeding van € 1.000,00 vast. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten
1 juni 2020.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.582,82. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening wat betreft de materiële schade en vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening wat betreft de immateriële schade
,omdat het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.582,82 (duizend vijfhonderdtweeëntachtig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 582,82 (vijfhonderdtweeëntachtig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.582,82 (duizend vijfhonderdtweeëntachtig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 582,82 (vijfhonderdtweeëntachtig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
28 november 2020 en van de immateriële schade op 1 juni 2020.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 23 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S. Taalman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond, registratienummer PL2332-20200084530, gesloten op 10 juli 2020 en op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina's 1-30.
2.Dossierpagina’s 3-4.
3.Dossierpagina 20.
4.Dossierpagina’s 24-25.