In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om een omgangsregeling met haar dochter, [minderjarige 2]. De rechtbank had eerder, op 10 januari 2020, het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling afgewezen. De moeder stelt dat de omgangsregeling ten onrechte is stopgezet en dat het in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met haar. De vader daarentegen verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en stelt dat zij niet constructief meewerkt aan hulpverlening en dat er zorgen zijn over de psychologische situatie van de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2022 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft aangegeven dat er op dit moment weinig mogelijkheden zijn voor het vastleggen van een omgangsregeling, gezien de eerdere ervaringen en de zorgen over de communicatie van de moeder met de kinderen. Het hof overweegt dat het vastleggen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2]. De moeder heeft in het verleden meerdere malen berichten gestuurd die als verontrustend zijn ervaren door de kinderen, wat de zorgen van het hof versterkt.
Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt afgewezen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en H.J. Witkamp op 29 september 2022.