ECLI:NL:GHSHE:2022:3308

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
200.274.728_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen moeder en minderjarige dochter

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om een omgangsregeling met haar dochter, [minderjarige 2]. De rechtbank had eerder, op 10 januari 2020, het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling afgewezen. De moeder stelt dat de omgangsregeling ten onrechte is stopgezet en dat het in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met haar. De vader daarentegen verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en stelt dat zij niet constructief meewerkt aan hulpverlening en dat er zorgen zijn over de psychologische situatie van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2022 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft aangegeven dat er op dit moment weinig mogelijkheden zijn voor het vastleggen van een omgangsregeling, gezien de eerdere ervaringen en de zorgen over de communicatie van de moeder met de kinderen. Het hof overweegt dat het vastleggen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2]. De moeder heeft in het verleden meerdere malen berichten gestuurd die als verontrustend zijn ervaren door de kinderen, wat de zorgen van het hof versterkt.

Uiteindelijk besluit het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt afgewezen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en H.J. Witkamp op 29 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 september 2022 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.274.728/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/323278 FA RK 16-6628
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.E.J. de Hart te Waalwijk,
als vervolg op de door het hof gegeven beschikking van 29 april 2021.

12.De beschikking d.d. 29 april 2021

Bij die beschikking heeft het hof partijen verwezen voor onderzoek en behandeling naar [instantie] te [plaats] (hierna: [instantie] ), een en ander via tussenkomst van de huisartsen van partijen. Dit met het oog op herstel van de ernstig geschonden ouderlijke betrekkingen en de persoonlijke aandelen van ieder van de ouders daarbij, die zien op hun dochter [minderjarige 2] . Het hof heeft [instantie] verzocht een onderzoek in te stellen en te behandelen conform hetgeen onder rechtsoverweging 10.3. van de beschikking van 29 april 2021 is overwogen en hiervan tijdig vóór 3 september 2021 rapport uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen.

13.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

13.1.
Na voormelde tussenbeschikking van 29 april 2021 zijn de volgende stukken ter kennis van het hof gebracht:
  • de brief van [instantie] van 30 juli 2021;
  • het journaalbericht van de advocaat van de vader van 15 september 2021 met als bijlage een door de vader opgestelde brief (reactie op de brief van [instantie] );
  • het journaalbericht van de advocaat van de moeder van 16 september 2021 (reactie op de brief van [instantie] );
  • de brief van de minderjarige [minderjarige 1] , ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021;
  • de brief van de advocaat van de vader van 31 augustus 2022 met als bijlage producties 12 t/m 17.
13.2.
Bij brief van 23 september 2021 heeft het hof partijen bericht over het voornemen om op 4 november 2021 uitspraak in deze zaak te doen. Het hof heeft partijen daarbij tevens op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat in deze zaak een rechterswisseling heeft plaatsgevonden. Met het oog op het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, heeft het hof partijen verzocht zich hierover uit te laten en aan te geven of partijen al dan niet een nadere mondelinge behandeling wensen ten overstaan van de raadsheren door wie de beschikking zal worden gegeven.
Hierop heeft de advocaat van de vader bij journaalbericht van 23 september 2021 het hof bericht geen nadere mondelinge behandeling te wensen en heeft zij het hof verzocht om de zaak schriftelijk af te doen. De advocaat van de moeder heeft bij journaalbericht van 1 oktober 2021 het hof om een nieuwe mondelinge behandeling verzocht.
13.3.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Y.A.E. Vlassenroot namens de moeder;
  • de vader;
  • de Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] , hierna te noemen: de raad.
13.4.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
13.5.
Mr. De Hart is met bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling verschenen.
13.6.
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de advocaat van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming, de door de advocaat van de vader bij brief van 31 augustus 2022 als productie 12 overgelegde USB-stick met daarop een geluidsfragment waarop de moeder te horen is, niet hebben ontvangen. Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben de advocaat van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming het geluidsfragment beluisterd in het bijzijn van de vader en de griffier.

14.De verdere beoordeling

14.1.
Aan het hof ligt voor de beslissing op het verzoek van de moeder in hoger beroep een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige 2] .
14.2.
Bij voormelde brief van 30 juli 2021 heeft [instantie] het hof als volgt bericht:
“Verloop van de verwijzing
In de periode mei - juli 2021 heeft de heer [de vader] meerdere malen contact gezocht met [instantie] . De heer [de vader] wilde zich aanmelden voor behandeling mits zijn ex-partner ook aangemeld zou zijn. Wij hebben met hem afgesproken dat we contact zouden opnemen wanneer dit aan de orde zou zijn.
Tot op heden hebben wij geen informatieverzoek over het behandelaanbod van [instantie] als ook verwijzing voor behandeling van de huisarts van mevrouw [de moeder] ontvangen. Daarnaast hebben we vanuit [instantie] in de afgelopen periode meerdere malen telefonisch alsook via de mail contact geprobeerd te leggen met de advocaat van mevrouw [de moeder] om navraag te doen over de stand van zaken m.b.t. de afspraken uit beschikking. In de beschikking stond aangegeven dat mr. Vlassenroot onder voorbehoud akkoord ging met de verwijzing i.v.m. de afwezigheid van mevrouw tijdens de zitting. Helaas hebben wij tot op heden geen reactie van mr. Vlassenroot op onze vragen m.b.t. de voornemens van mevrouw de verwijzing door te zetten.
Inmiddels is de tijd tot aan de PRO FORMA datum van 3 september 2021 zo beperkt dat een
eventuele aanmelding en inhoudelijke rapportage naar het Hof (waaronder intake, risicotaxatie eventuele psychodiagnostiek en behandelplan) niet meer haalbaar is. Dit betekent dat wij er vanuit gaan dat deze casus niet door [instantie] zal worden opgepakt. Mocht u anders beslissen dan vernemen wij dit graag van u.”
14.3.
De moeder heeft in reactie op de brief van [instantie] het hof – samengevat – het volgende bericht. Het is niet juist dat door [instantie] meerdere keren zou zijn getracht contact te leggen. Pas op 22 juli 2021 is voor het eerst contact opgenomen. De advocaat van de moeder was toen op vakantie. Vervolgens is nog een keer naar het kantoor van de advocaat van de moeder gebeld op 30 juli 2021 waarna de reactie van [instantie] aan het hof is toegezonden. Los van het vorenstaande is de moeder niet bereid haar medewerking te verlenen aan een onderzoek door [instantie] . Diverse instanties zijn betrokken geweest bij de situatie die speelt. De moeder heeft moeten ervaren dat deze instanties, vooral de GI, niet objectief waren en partij kozen voor de vader. Om die reden heeft de moeder elk vertrouwen verloren in deze instanties waardoor zij niet bereid is om daarmee nog in contact te treden. De moeder handhaaft haar standpunt dat de omgangsregeling ten onrechte is stopgezet. Het is evident dat dit is gebeurd door toedoen van de GI waarmee de moeder in conflict was gekomen. Er is geen sprake van een contra-indicatie, maar slechts van een verschil van mening tussen de GI en de moeder op basis waarvan de GI de omgangsregeling ten onrechte heeft stopgezet. De moeder verzoekt het hof een omgangsregeling vast te stellen zodat het contact tussen haar en de kinderen kan worden hersteld. Het is zonder meer in het belang van de kinderen dat zij contact hebben met hun moeder. Haar uitingen op onder meer social media en whatsapp-berichten zijn geplaatst nadat haar omgangsregeling met de kinderen is stopgezet. Ze zag geen andere uitweg dan op deze wijze het onrecht kenbaar te maken. Het is een uiting van haar boosheid omdat de kinderen haar onthouden worden. Die publicaties kunnen dan ook geen reden vormen op basis waarvan de omgangsregeling moet worden geweigerd. Er geen sprake meer van een conflict tussen de moeder en de vader. Ook de GI is niet meer betrokken. Er resteert slechts de erfenis van een onjuiste beslissing.
14.4.
De vader heeft in reactie op de brief van [instantie] het hof – samengevat – het volgende bericht. De vader verzoekt het hof het verzoek van de moeder om een omgangsregeling te bepalen af te wijzen. Sinds 2014 zijn er vele vormen van hulpverlening ingezet. Tot op heden is dat zonder resultaat gebleven. Telkens is de uitkomst dat de moeder niet constructief of in zijn geheel niet meewerkt of trajecten bewust frustreert. De moeder wil nergens aan meewerken zolang men niet doet wat zij zegt. Anders dan de moeder beweert, is het niet waar dat de zij de kinderen niet mag zien. Zij mag de kinderen zien, maar dan begeleid. Onbegeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] kan niet zolang niet inzichtelijk is wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn en wat de psychologische situatie van de moeder is. Uit een printscreen van 11 september 2021 blijkt dat de moeder bekend is met de verwijzing van partijen naar [instantie] , maar dat zij geenszins van plan is hieraan mee te werken. De redenen die zij daarvoor geeft, zijn dubieus en uitermate verontrustend. Dit is geen incident. Haar hele website en facebook staan vol met zorgwekkende berichten en aantijgingen. Ook belast ze dagelijks de kinderen hiermee, onder andere via Whatsapp.
14.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het navolgende verklaard.
De raad ziet op dit moment niet veel mogelijkheden voor het vastleggen van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] . Er is sprake van een casus waarin heel veel is geprobeerd. De advocaat van de moeder geeft aan dat de omgangsregeling indertijd op verkeerde gronden is gestopt en dat dit ertoe heeft geleid dat de moeder in een vrije val terecht is gekomen. Het is goed voorstelbaar dat het voor de moeder heel lastig is om nog adequaat en verantwoord te handelen. De raad betwijfelt of de omgang goed zal verlopen wanneer er zomaar, zonder enige vorm van begeleiding, een omgangsregeling wordt vastgelegd. Het is ook de vraag of [minderjarige 2] daarvoor de draagkracht heeft. Zij heeft al veel meegemaakt en heeft samen met haar zus en broer al het nodige geprobeerd om contact te hebben met de moeder. Als [minderjarige 2] op termijn omgang wil hebben met de moeder, dan kan zij dat met de vader bespreken of rechtstreeks met de moeder. De raad heeft de verwachting dat de vader [minderjarige 2] hierin zal steunen. De raad ziet een vader die zijn ouderlijke verantwoordelijkheid neemt en zijn kinderen niet wegneemt bij de moeder. Hij stimuleert de kinderen om contact te hebben met hun moeder.
14.6.
Het hof overweegt als volgt.
14.6.1.
Ingevolge art. 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge lid 2 stelt de rechter op verzoek van de ouders of één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Volgens het bepaalde in lid 3 ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd - slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
14.6.2.
Hoewel het goed voorstelbaar is dat de moeder omgang wil met [minderjarige 2] , acht het hof het vastleggen van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] . Hiertoe overweegt het hof het navolgende.
14.6.3.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is gebleken dat de moeder [minderjarige 2] (alsook haar twee andere kinderen [jongmeerderjarige] en [minderjarige 1] ), veelvuldig belast door het sturen van berichten met voor hen zeer verontrustende uitingen, waarin de moeder ook vader, de familie van vader en oma moederszijde betrekt.
De manier waarop de moeder met [minderjarige 2] communiceert, laat zien dat zij zich onvoldoende bewust is van de leeftijd en ontwikkelingsfase van [minderjarige 2] . Zij toont geen inzicht in haar belevingswereld en behoeftes. Evenmin toont de moeder inzicht in de draagkracht van [minderjarige 2] om met de inhoud, vorm en frequentie van haar berichten om te gaan. Zij lijkt niet in te zien welke invloed die berichten op [minderjarige 2] hebben en welk beeld van haar dit bij [minderjarige 2] oproept. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat het op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] om een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] vast te leggen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat veel pogingen zijn gedaan om tot een vorm van (begeleide) omgang te komen maar dat de moeder daaraan niet haar medewerking heeft willen verlenen. De moeder heeft verklaard dat haar gedrag wordt ingegeven door de omstandigheid dat geen sprake is van een omgangsregeling en bij het bestaan van een onbegeleide omgang er geen problemen meer zullen zijn. Die enkele verklaring acht het hof, mede in het licht bezien van de in het verleden ondernomen pogingen om een omgangsregeling te bewerkstelligen die in het belang van [minderjarige 2] kan worden geacht, van onvoldoende gewicht en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat dat de vader de kinderen stimuleert om een vorm van contact te hebben met de moeder. Het hof vertrouwt erop dat de vader daarmee zal doorgaan.
14.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking van 10 januari 2020 ook ten aanzien van de omgangsregeling dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan.

15.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 10 januari 2020, zij het op andere gronden, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling heeft afgewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en H.J. Witkamp en is op 29 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.