3.8.1.Na kennisneming van het handgemeen tussen [de werknemer] en [collega] heeft [de werkgever] , na hierover met [de werknemer] te hebben gesproken, [de werknemer] op 25 februari 2021 op staande voet ontslagen en de dringende reden daarvoor meteen die dag zowel mondeling als schriftelijk aan [de werknemer] meegedeeld. Daarmee is in beginsel voldaan aan de in artikel 7:677 lid 1 BW opgenomen eis van onverwijlde opzegging wegens een dringende reden en van onverwijlde mededeling van die dringende reden.
3.8.2.De ontslagbrief van 25 februari 2021 vermeldt onder meer het volgende (productie 4 inleidend verzoekschrift):
“(…) Hierbij bevestig ik na ons telefonisch contact dat ik u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslag.
Dit is u ook al meegedeeld door [bedrijf] . [getuige] heeft bij u aangegeven dat de reden voor dit ontslag een onenigheid binnen onze productie met [de werknemer] en een mede-teamlid wat uiteindelijk uitgemond is in een handgemeen, waarbij desbetreffende collega gewond is geraakt. Dit is onaanvaardbaar gedrag. Wij onderschrijven het standpunt van [getuige] .
Deze feiten vormen een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.
Uw persoonlijke omstandigheden, zoals onder meer de gevolgen die het ontslag voor u zal hebben, hebben wij afgewogen tegen de aard en de ernst van de dringende redenen. Die afweging heeft tot de slotsom geleid dat een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband gerechtvaardigd is (…)”
Naar het oordeel van het hof heeft [de werkgever] met deze brief glashelder aangegeven wat voor haar de dringende reden was om tot ontslag op staande voet over te gaan: [de werknemer] wordt verweten bij een handgemeen met een collega betrokken te zijn geweest, waardoor die collega gewond is geraakt. Dat [de werknemer] dit niet zou hebben kunnen begrijpen op grond van deze brief is gesteld noch gebleken. Er kan ook geen misverstand over zijn om welk incident het ging: het incident met de collega bij [bedrijf] op 25 februari 2021. Van andere incidenten is immers, althans dat blijkt uit niets, geen sprake geweest. Bovendien heeft [de werknemer] tijdens de mondelinge behandeling van het hof ook bevestigd dat er op 25 februari 2021 een incident met [collega] heeft plaats gevonden.
3.8.3.[de werknemer] heeft betoogd dat op grond van de tekst van de ontslagbrief alleen niet kan worden vastgesteld dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. De brief vermeldt volgens hem daarvoor te weinig relevante feiten en omstandigheden.
Voor zover [de werknemer] mocht hebben willen betogen dat de door [de werkgever] verwoorde reden voor het ontslag hoe dan ook onvoldoende zou zijn om een dringende reden aan te nemen verwerpt het hof dit betoog. Het gaat erom dat het [de werknemer] onmiddellijk duidelijk was waarom hij werd ontslagen. Daaraan voldoet de mededeling van [de werkgever] ; het gaat om het gedrag van [de werknemer] in verband met het handgemeen dat hij met een collega heeft gehad. Er was die dag maar één handgemeen dus er kan geen misverstand over bestaan waarop [de werkgever] doelde. Het is dan niet nodig om in een ontslagbrief hierover meer details op te nemen.
Het is wel aan [de werkgever] om vervolgens in een procedure aan te geven welk concreet gedrag [de werknemer] wordt verweten en waarom dit een dringende reden vormt.
3.8.5.Vervolgens is de vraag of [de werkgever] er in geslaagd is haar stellingen op dit punt te bewijzen. Volgens de kantonrechter was dat het geval, wat [de werknemer] in hoger beroep bestrijdt.
3.8.5.1. Het hof overweegt hierbij allereerst dat de rechter in beginsel vrij is in de waardering van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van getuigen, de schriftelijke verklaring van [getuige] en de verklaring ter terechtzitting van de heer [commercieel manager] van [de werkgever] . Het stond de kantonrechter vrij om meer waarde te hechten aan de verklaring van de getuige [getuige] dan aan die van [de werknemer] . Het hof deelt dit oordeel van de kantonrechter. Ter onderbouwing van deze beslissing wijst het hof of het feit dat [getuige] geen partij bij deze procedure is, geen belang heeft bij de uitkomst daarvan en niet betrokken was bij het handgemeen in kwestie, terwijl [de werknemer] juist wel betrokken was bij het handgemeen en belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. [de werknemer] verklaringen moeten daarom met de nodige behoedzaamheid worden bezien.
3.5.8.2. [getuige] heeft, als getuige gehoord, onder meer verklaard dat hij de videobeelden van het voorval heeft bekeken. Hij zag dat [de werknemer] zijn auto net voorbij de parkeerplaats van het bedrijf op de openbare weg parkeerde. Vervolgens zag hij dat [collega] kwam aanrijden. [getuige] zag de heer [de werknemer] uit zijn auto stappen en op de auto van [collega] aflopen. [de werknemer] , aldus de getuige, heeft toen [collega] een aantal klappen gegeven, waarbij [collega] in het gezicht werd geraakt. Daarna stapte [de werknemer] in zijn auto en reed weg, aldus de getuige. Tijdens het gesprek dat [getuige] met [collega] had na het voorval zag hij dat [collega] een schaafwond had onder zijn linkeroog.
Het hof stelt bovendien vast dat de inhoud van de door [getuige] afgelegde getuigenverklaring strookt met de schriftelijke getuigenverklaring die hij op 19 mei 2021 heeft afgelegd en die door [de werkgever] in het geding is gebracht. [getuige] vermeldt daarin ook expliciet dat van wederzijds geweld geen sprake was.
3.5.8.3. [de werknemer] heeft, gehoord als getuige, onder meer verklaard dat hij, zittend in zijn auto, op het terrein van [bedrijf] door [collega] is uitgedaagd om te komen vechten, dat hij daarop heeft aangegeven dat dat vechten buiten de poort moest plaatsvinden, dat hij buiten de poort is gereden en dat zijn collega achter hem aan kwam rijden. Vervolgens is [de werknemer] , zo verklaarde hij, uitgestapt en naar de collega gelopen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de werknemer] verklaard dat hij zijn auto net buiten de poort van het bedrijf heeft geparkeerd, maar dat er nog wel ruimte voor [collega] was om weg te rijden. Vervolgens is [de werknemer] uit zijn auto gestapt en op de auto van [collega] afgelopen,. [collega] zat nog in de auto en deed het raampje open. Volgens [de werknemer] heeft [collega] hem toen, terwijl hij in de auto zat, door het openstaande raampje een klap op zijn rechter kaak gegeven. [de werknemer] heeft toen door het open raam teruggeslagen. Dit laatste heeft [de werknemer] eveneens als getuige verklaard.
3.5.8.4. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat zowel in de verklaring van [getuige] als in die van [de werknemer] terugkomt dat [de werknemer] buiten de poort op [collega] is gaan wachten, dat hij uit zijn auto is gestapt en op [collega] , die nog in zijn auto zat, is afgelopen. Ook staat vast dat [de werknemer] [collega] heeft geslagen. In zoverre komen de beide verklaringen, zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, wel degelijk overeen.
3.5.8.5. Anders dan [de werknemer] heeft de getuige [getuige] niet verklaard dat [collega] [de werknemer] heeft geslagen. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van [getuige] op dit punt te twijfelen. De verklaring past op dit punt ook in het beeld dat [de werknemer] [collega] opwacht, naar de in zijn auto zittende [collega] toeloopt en zegt “kom maar vechten dan”. De intentie van [de werknemer] was, mede gelet op zijn eigen verklaring, gericht op vechten met [collega] en het geven van een (eerste) klap aan [collega] past daarbij.
Dat de videobeelden niet meer voorhanden zijn doet hier niet aan af.
3.5.8.6. Wat hiermee vast staat, en dus ook naar het oordeel van het hof door [de werkgever] is bewezen, is dat [de werknemer] na werktijd zelf de confrontatie met [collega] heeft opgezocht, in plaats van, zoals hem al tijdens die nachtdienst door en leidinggevende was aangeraden, na werktijd gewoon naar huis te gaan. Hij heeft [collega] opgewacht, is naar [collega] toegelopen en heeft hem geslagen, waardoor [collega] een schaafwond heeft opgelopen. Deze feiten rechtvaardigen naar het oordeel van het hof zonder meer de conclusie dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. [de werkgever] hoeft als werkgeefster niet te tolereren dat een werknemer zich schuldig maakt aan mishandeling van een collega en van een disproportionele reactie van [de werkgever] op het gedrag van [de werknemer] is naar het oordeel van het hof geen sprake. Van belang is hierbij verder dat, zoals de heer [commercieel manager] ter terechtzitting bij het hof heeft meegedeeld, [de werkgever] zich wel rekenschap heeft gegeven van de persoonlijke omstandigheden van [de werknemer] (waaronder het gegeven dat [de werknemer] na het overlijden van zijn partner alleen voor zijn kinderen moet zorgen en dat hij altijd hard en goed heeft gewerkt), maar dat, zo begrijpt het hof, bij de afweging van die belangen de ernst van het verweten gedrag van [de werknemer] zwaarder heeft gewogen. Het hof acht deze afweging, in het licht van wat hiervoor is overwogen en van de relevante feiten en omstandigheden, alleszins begrijpelijk.
Evenmin doet aan het voorgaande af dat het handgemeen net buiten het bedrijfsterrein van [bedrijf] en kort na werktijd plaats vond. Het handgemeen, waaraan een tijdens de voorafgaande nachtdienst een woordenwisseling tussen [de werknemer] en [collega] is vooraf gegaan, vond plaats in de context van en stond in direct verband met de werkomgeving waarin zowel [collega] als [de werknemer] werkten en met elkaar in contact traden. Daar komt bij dat [bedrijf] , als inlener/opdrachtgever, aan [de werkgever] als werkgeefster van [de werknemer] heeft laten weten dat [de werknemer] naar aanleiding van het voorval niet meer welkom was bij [bedrijf] . Ook daaruit volgt het verband tussen het voorval en de in het kader van de arbeidsovereenkomst getroffen sanctie van ontslag op staande voet.