ECLI:NL:GHSHE:2022:3291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
20-002295-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne met gebruik van versnijdingsmiddelen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van een feit als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte had op 27 mei 2021 in Breda, samen met anderen, stoffen voorhanden gehad waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van een strafbaar feit. De verdachte had een huurauto gebruikt en was naar Nederland gereden om een hoeveelheid van ongeveer 100 kilogram van een materiaal dat paracetamol en cafeïne bevatte, op te halen. Dit mengsel wordt vaak gebruikt als versnijdingsmiddel voor heroïne.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar de raadsman van de verdachte heeft verzocht om vrijspraak. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder het verweer dat de politie onrechtmatig had gehandeld bij de controle en doorzoeking van de auto van de verdachte. Het hof oordeelde dat de controlebevoegdheden rechtmatig waren uitgeoefend en dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het tenlastegelegde en de straf zoals door de rechtbank opgelegd bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002295-21
Uitspraak : 2 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch, van 22 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-993289-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderden, stoffen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’. De rechtbank heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De inbeslaggenomen telefoons zijn verbeurdverklaard. Tot slot heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging;
  • subsidiair op verschillende gronden vrijspraak bepleit;
  • meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2021 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) immers heeft/hebbende/is hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
- in Frankrijk een auto gehuurd en/of geleend en/of gebruikt en/of voorhanden gehad en/of
- ( vervolgens) met die (/een) auto van Frankrijk naar een locatie in Nederland is gereden
- ( vervolgens) op die (/een) locatie in Nederland 100 kilo van een materiaal bevattende (bruine) cafeïne en/of paracetamol, zijnde een bekend versnijdingsmiddel voor heroïne en/of cocaïne, gekocht en/of opgehaald en (vervolgens) voorhanden gehad
- ( vervolgens) (die) 100 kilo van een materiaal bevattende (bruine) cafeïne en/of paracetamol, zijnde een bekend versnijdingsmiddel voor heroïne en/of cocaïne, vervoerd;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging/bewijsuitsluiting
De raadsman van de verdachte heeft, zoals nader verwoord in de pleitnota, bepleit dat de politie de haar toekomende controlebevoegdheden van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994) uitsluitend heeft gebruikt ten behoeve van de opsporing, zodat is gehandeld in strijd met het verbod van
détournement de pouvoir. Volgens de raadsman bestond er geen enkele objectieve aanleiding om de verdachte aan een verkeerscontrole te onderwerpen. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij aanwending van die controlebevoegdheden tegenover de verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen. Op grond van een subjectief vermoeden hebben verbalisanten de verdachte op een dwaalspoor gezet en zonder ondubbelzinnige toestemming een situatie gecreëerd waarbij is overgegaan tot het betreden en doorzoeken van de auto en inbeslagname van de zich in zijn auto bevindende dozen en telefoons. Uit niets blijkt dat de verdachte op enig moment is gewezen op zijn positie als mogelijke verdachte. De doorzoeking van de auto is het directe gevolg van het oneigenlijk gebruikmaken van opsporingsbevoegdheden. De doorzoeking van de auto en de inbeslagname van de goederen zijn daarmee niet rechtmatig geweest zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek.
Deze vormverzuimen dienen volgens de raadsman primair te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, subsidiair tot bewijsuitsluiting van het bewijs dat als gevolg daarvan is verkregen, wat ertoe zou moeten leiden dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Overwegingen van het hof
Het hof stelt voorop dat uit bestendige rechtspraak volgt dat het uitoefenen van controlebevoegdheden als bedoeld in art. 160, eerste en vierde lid, WVW 1994 verband dient te houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften (vgl. HR 26 november 1957, NJ 1958/351). Indien daadwerkelijk inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden van art. 160, eerste en vierde lid, WVW 1994 zijn uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften.
Zolang een dergelijke controlebevoegdheid, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar,
medeis uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in het eerste en het vierde lid van art. 160 WVW 1994 is die uitoefening dus in beginsel rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Die omstandigheid brengt immers nog niet mee dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel – te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen – dan waarvoor deze is verleend. Voorts geldt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl.
HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9670 en HR 1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454).
Het hof stelt op grond van het dossier – in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2021, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 79-82) – het volgende vast.
Op 27 mei 2021 omstreeks 20.51 uur bevonden verbalisanten zich op de autosnelweg A16 en waren zij belast met de uitvoering van een internationale drugsactie “ [naam] ” op de hoofdinfrastructuur van Zuidwest-Nederland, met name in het gebied tussen de Moerdijkbrug en de grens met België bij Hazeldonk. Zij zagen een Frans huurvoertuig rijden, merk Fiat Tipo. Op het moment dat de verbalisanten de Fiat passeerden, zagen zij dat er één manspersoon met een donkere huidskleur en kort zwart haar in het voertuig zat. Het viel de verbalisanten op dat de man de verbalisanten niet aankeek en veelvuldig naar beneden of naar rechts keek. Hierdoor kregen de verbalisanten de indruk dat de man hen opzettelijk niet wilde aankijken, terwijl de verbalisanten enkele honderden meters naast de man bleven rijden op de linkerrijstrook.
De verbalisanten hebben de verdachte vervolgens een volgteken gegeven teneinde ‘de bestuurder en het voertuig’ te controleren, waaraan de verdachte voldeed. De verbalisanten hebben aan de verdachte, als bestuurder van de auto, de inzage in diens rijbewijs en in de kentekenpapieren van het voertuig gevorderd (dossierpagina 79). De verdachte overhandigde vervolgens zijn rijbewijs aan de verbalisanten en gaf aan dat hij niet over de kentekenpapieren van de auto beschikte.
In het optreden van de politie ligt naar het oordeel van het hof besloten dat de verbalisanten uitvoering hebben gegeven aan de hun op grond van art. 160, eerste en vierde lid, WVW 1994 toekomende controlebevoegdheden en dat door middel van inzage in het rijbewijs de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in die bepalingen is gecontroleerd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat voornoemde controlebevoegdheden niet uitsluitend zijn aangewend ten behoeve van opsporingsactiviteiten. Dat de verbalisanten de verkeerscontrole uitvoerden, terwijl zij blijkens het dossier waren belast met een internationale drugsactie, doet daar niet aan af.
Het handelen van de verbalisanten levert naar het oordeel van het hof dan ook geen
détournement de pouvoirop.
Uit voormeld proces-verbaal van bevindingen volgt verder dat verbalisant [verbalisant 1] , terwijl hij met de bestuurder (zijnde de verdachte) in gesprek was, door het bestuurdersportier op de achterbank van de Fiat een paar tasjes en een grote bruine kartonnen doos zag staan (dossierpagina 80). Op de vraag van de verbalisant wat de verdachte allemaal bij zich had, liet hij direct en ongevraagd de twee tasjes geopend aan verbalisant zien. Nadat verbalisant even later aan de verdachte vroeg of hij wellicht kon laten zien wat er in de doos zat, is de verdachte uit de auto gestapt en heeft hij het achterportier en de doos op de achterbank geopend, waarin zakken met daarin de stoffen als vermeld in de tenlastelegging bleken te zitten.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er iets heeft geschort aan de communicatie tussen de verdachte en de verbalisanten. Het hof overweegt daartoe in de eerste plaats dat de verdachte – nadat verbalisant in de Engelse taal aan hem vroeg welke taal hij machtig was – zelf heeft gezegd dat hij Engels sprak (dossierpagina 79). De verdachte heeft hierna tijdens het gesprek in de Engelse taal op meerdere vragen van verbalisanten adequaat gereageerd (zoals toen de verbalisanten hem naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs vroegen, vragen stelden over de huur van de auto en wat hij bij zich had en uiteindelijk op de vraag of hij kon laten zien wat er in de doos zat). Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte de vragen van verbalisanten niet heeft begrepen en/of niet vrijwillig de doos heeft geopend. De enkele omstandigheid dat de verdachte aangaf dat hij niet goed in de Engelse taal kon uitleggen wat zich in de doos bevond en de verbalisanten vervolgens vroegen of hij wellicht (ook, net als bij de tasjes even daarvoor) kon laten zien wat erin zat, maakt dat niet anders.
Voorts is het hof van oordeel dat aan de verdachte niet de in artikel 29, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde mededeling hoefde te worden gedaan voorafgaand aan de door de opsporingsambtenaren gestelde vragen “wat hij allemaal bij zich had” en “of hij wellicht wilde laten zien wat er in de doos zat”, omdat op het moment dat de verbalisant deze vragen aan de verdachte stelde (nog) geen redelijk vermoeden van schuld bestond.
Van een verhoor in de zin van artikel 29, eerste lid, Sv was dan ook geen sprake. Eerst nadat de verbalisanten de inhoud van de doos zagen, rees ten aanzien van de verdachte de verdenking van het aanwezig hebben van verdovende middelen (dossierpagina 80 onderaan) en is de auto op grond van artikel 96b Sv door hen doorzocht. Van enig onrechtmatig handelen door de verbalisanten is dus geen sprake geweest.
Resumerend is het hof niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van enig onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv als gevolg waarvan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard dan wel zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2021 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken
enverwerken van heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten immers heeft/is hij en/of één of meer van zijn mededaders daartoe
- in Frankrijk een auto gehuurd en/of gebruikt en/of voorhanden gehad en
- met die auto van Frankrijk naar een locatie in Nederland gereden
- op die locatie in Nederland 100 kilo van een materiaal bevattende (bruine) cafeïne en paracetamol, zijnde een bekend versnijdingsmiddel voor heroïne opgehaald en voorhanden gehad
- vervolgens die 100 kilo van een materiaal bevattende (bruine) cafeïne en paracetamol, zijnde een bekend versnijdingsmiddel voor heroïne, vervoerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2021, dossierpagina’s 79-82, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 79)
Op donderdag 27 mei 2021 omstreeks 20.51 uur bevonden wij ons in uniform gekleed in een snel interventievoertuig op de rechter rijbaan van de autosnelweg A16 ter hoogte van hectometerpaal 52.1 ter hoogte van verzorgingsplaats Den Hoek. Op voornoemde datum, tijd en locatie zagen wij een grijze Fiat Tipo voorzien van een Frans kenteken voorbijrijden. Toen wij de Fiat links passeerden zagen wij dat er één manspersoon in het voertuig zat. (…) Ik, [verbalisant 1] , gaf hem een volgteken in de Franse taal. Wij zagen dat de bestuurder van de Fiat hieraan voldeed en ons volgde naar de afrit Breda/Prinsenbeek. Bovenaan deze afrit sloegen wij rechtsaf naar de Backer en Ruebweg en stopten bij de bushalte bij de lift naar de voetgangersbrug over de A16. Wij zagen dat de bestuurder van de Fiat zijn voertuig achter dat van ons tot stilstand bracht.
Ik zag dat de man mij, [verbalisant 1] , een Frans rijbewijs overhandigde. Ik zag dat de bestuurder bleek te zijn: [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] ), [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] (P)
(het hof begrijpt: [geboorteplaats] ).
(dossierpagina 80)
Terwijl ik, [verbalisant 1] , met de bestuurder in gesprek was, zag ik door het geopende bestuurdersportier op de achterbank van de Fiat een paar tasjes liggen en op de achterbank achter de bestuurdersstoel een grote bruine kartonnen doos staan. Ik vroeg hem wat hij allemaal bij zich had. Ik zag dat hij direct en ongevraagd twee tasjes van de achterbank pakte en deze geopend aan mij liet zien. Ik vroeg hem wat er in de doos zat die op de achterbank stond. Ik hoorde de bestuurder antwoorden dat hij dat eigenlijk niet in de Engelse taal kon uitleggen. Ik vroeg hem of hij mij dan wellicht kon laten zien wat erin. Ik zag dat de bestuurder hierna direct en ongevraagd uit de Fiat stapte, het achterportier aan de bestuurderszijde opende en de doos opende die op de achterbank stond. Wij zagen dat de bestuurder uit deze doos een doorzichtige plastic zak haalde met daarin bruin poeder. Ik, [verbalisant 1] , kon in de geopende doos kijken en zag dat deze geheel gevuld was met soortgelijke zakken als de zak die de bestuurder zojuist gepakt had.
Ik zag dat de zak stoffig was van het bruine poeder en dat dit poeder aan mijn blote handen kleefde. Ik zag dat de zak was dichtgeknoopt en dat er een bruin poeder als inhoud in zat. (…)
Ik vroeg hem of er nog meer dozen waren. Ik hoorde de bestuurder antwoorden dat hij in de kofferruimte nog drie soortgelijke dozen had staan.
(dossierpagina 81)
Ik, [verbalisant 1] , trof tijdens het doorzoeken onder de bijrijdersstoel het huurcontract van de Fiat aan. Ik zag dat daaruit bleek dat de huurder ene “ [medeverdachte 1]
” betrof die woonachtig is aan [adres 2] . Ik zag dat de Fiat was gehuurd van 26 mei 2021 tot 1 juni 2021 voor een bedrag van 135,98 euro. Ik zag dat het huurcontract was voorzien van reserveringsnummer [nummer 1] en contractnummer [nummer 2] .
(…)
Hierna openden wij de achterklep van de Fiat. Wij zagen in de kofferruimte drie bruine kartonnen dozen staan. Wij hoorden de speurhondengeleider tegen ons zeggen dat haar speurhond een positieve melding had gemaakt op het poeder in de zakken die in de dozen zaten.
(dossierpagina 82)
De dozen met de zakken erin werden door ons inbeslaggenomen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2021, dossierpagina 91, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Het gewicht van één enkele zak bruin poeder werd door mij ruwweg geschat op
1 kilogram. Door mij werd ter plaatse van één doos de zakken die erin zaten geteld. Ik zag dat er 25 zakken in die doos zaten.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2021, dossierpagina’s 95-100, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(dossierpagina 95)
Dit proces-verbaal beschrijft het onderzoek van de inbeslaggenomen mobiele telefoon met nummer [nummer 3] in gebruik bij de verdachte [verdachte] . Deze Apple iPhone werd op 27 mei 2021 in het vak van het bestuurdersportier van een Fiat Tipo met Frans kenteken [kenteken] aangetroffen.
(dossierpagina 96)
Ik zag dat in de telefoon 3005 contacten waren opgeslagen waarvan twee reeds verwijderde contacten.
(dossierpagina 97)
Overige relevante contacten:
# 1784 [medeverdachte 1] [telefoonnummer 1]
# 1785 [medeverdachte 1]
# 1786 [medeverdachte 1] [telefoonnummer 1]
# 1787 [medeverdachte 1] [telefoonnummer 2]
# 1788 [medeverdachte 1] [telefoonnummer 3]
# 1789 [medeverdachte 1] [telefoonnummer 2]
Ik zag dat in de map e-mails op 25 mei 2021 om 18.23.55 uur van
[e-mailadres 1] een e-mail was ontvangen aangaande een reservering met nummer [nummer 1] . Deze mail was gericht aan [e-mailadres 2] [verdachte] (owner).
(dossierpagina 99)
Ik trof in de map Documents de volgende documenten aan:
[bedrijf]
Votre réservation [nummer 1] est en attente de confirmation (...)
4.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 3 juni 2021, dossierpagina’s 153-155, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(dossierpagina 153)
Op 27 mei 2021 omstreeks 20.51 uur is er door de collegae van de Dienst Infra op de autosnelweg A16 een grijze Fiat Tipo voorzien van een Frans kenteken [kenteken] stil gezet. Achter in het voertuig zijn vier dozen aangetroffen met daarin plastic zakjes bruinkleurige poeder. Deze vier dozen zijn inbeslaggenomen en afgegeven bij het Keten Beslaghuis te Utrecht.
Ik zag dat alle vier de dozen open waren. Ik zag in de dozen plastic zakjes liggen die allemaal dichtgeknoopt waren. Ik zag in de zakjes een bruinkleurige poeder. Ik heb samen met een collega van het forensisch laboratorium van de Landelijke Eenheid uit elke doos twee zakjes indicatief getest met een meetapparaat genaamd de “Gemini” en de “Trunarc”.
Ik zag op het scherm van de “Gemini” de tekst staan: “Caffeïne
(het hof begrijpt telkens: cafeïne/coffeïne)en Paracetamol”. Op het scherm van de “Trunarc” zag ik de tekst staan: “Caffeïne”. Ik heb de dozen veiliggesteld ten bate van nader verdovende middelen onderzoek. Ik heb de dozen verzegeld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AANE2541NL, AANE2542NL, AANE2543NL en AANE2544NL.
(dossierpagina 154)
De doos met SIN AANE2541NL is op 3 juni 2021 overgedragen aan het sporenbeheer van de Landelijke Eenheid voor nader onderzoek.
Goednummer: PL2600-2021031501-1154673
SIN: AANE2541NL
Object: Doos
Bijzonderheden : Doos 1 inclusief 25 zakjes geelkleurig poeder
Goednummer: PL2600-2021031501-1154674
SIN: AANE2542NL
Object: Doos
Bijzonderheden : Doos 2 inclusief 25 zakjes geelkleurig poeder
Goednummer: PL2600-2021031501-1154675
SIN: AANE2543NL
Object: Doos
Bijzonderheden : Doos 3 inclusief 25 zakjes bruin poeder
Goednummer: PL2600-2021031501-1154676
SIN: AANE2544NL
Object: Doos
Bijzonderheden : Doos 4 inclusief 25 zakjes crème poeder.
5.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juni 2021, dossierpagina’s 156-158, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
(dossierpagina 156)
Op 3 juni 2021 werd door de Forensische Opsporing van de Landelijke Eenheid een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan ons ter beschikking werd gesteld door de afdeling sporenbeheer van de Forensische Opsporing Landelijke Eenheid.
Omschrijving verdovende middelen
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
Goednummer: PL2600-2021031501-1154673
SIN: AANE2541NL
Omschrijving: 25 plastic zakjes met daarin beige poeder
(dossierpagina 157)
Sporendrager
Goednummer: PL2600-2021031501-1154673
SIN: AANE2541NL
Relatie met SIN: AAOR9758NL, AAOR9759NL
Omschrijving: 25 plastic zakjes met daarin beige poeder
Gewicht netto: Zak 1: 1000 gram, zak 2: 1000 gram
Aantal monsters: 2
Spoornummer: PL2600-2021031501-13475
SIN: AAOR9758NL
Relatie met SIN: AANE2541NL
Spooromschrijving: Beige poeder
Bijzonderheden: Afkomstig uit zak 1
Spoornummer: PL2600-2021031501-13476
SIN: AAOR9759NL
Relatie met SIN: AANE2541NL
Spooromschrijving: Beige poeder
Bijzonderheden: Afkomstig uit zak 2
6.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI “Certificaat van Onderzoek” d.d. 9 juli 2021, opgemaakt door deskundige drugs dr. M.A. Hoitink, dossierpagina’s 159-160, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 159)
Vraagstelling
“Wat is de precieze samenstelling van de poeders?”
Resultaten
Kenmerk monster
Aard materiaal
Gebruikte methoden/technieken
Resultaat
AAOR9758NL
Monster beige poeder
FTIRLC-MS
het poeder bevat een 2:1 mengsel van paracetamol en coffeïne met daaraan toegevoegd een kleine hoeveelheid kleurstof
AAOR9759NL
Monster beige poeder
FTIRLC-MS
het poeder bevat een 2:1 mengsel van paracetamol en coffeïne met daaraan toegevoegd een kleine hoeveelheid kleurstof
Opmerkingen:
(1) Een beige tot bruin gekleurd mengsel van paracetamol en coffeïne is in Nederland het meest gebruikte versnijdingsmiddel voor heroïne. Uit een steekproef genomen door het NFI blijkt dat de verhouding van 2 delen paracetamol op 1 deel coffeïne daarbij standaard is.
(2) Er is kleurverschil waarneembaar tussen de poeders van [AAOR9758NL] en [AAOR9759NL]. Hieruit kan worden afgeleid dat deze materialen niet van dezelfde productiepartij afkomstig zijn.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 mei 2021, dossierpagina’s 59-63, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 60)
V: Wat was je doel hier in Nederland?
A: Ik ben gekomen om spullen op te halen.
V: Om wat voor spullen gaat het dan?
A: Iemand had mij, daar waar ik woon, gevraagd om iets op te halen en als ik terug zou komen dan zou ik daar geld voor krijgen en ik heb dat geaccepteerd. (…)
V: Wie is de persoon die dat gevraagd heeft?
A: Ik wil wel de naam vertellen maar ik ben bang dat die persoon iets gaat doen tegen mijn familie.
V: Hoeveel geld zou jij krijgen?
A: Ik zou een bedrag krijgen tussen de 1.500 en 2.000 euro (…)
(…)
A: In Rotterdam moest ik wachten op een persoon om de spullen in de auto te zetten.
V: Waar in Rotterdam was dat?
A: Toen ik daar aankwam heeft de persoon gezegd dat ik zijn nummer moest verwijderen en ook zijn adres, daarom weet ik dat niet meer.
(dossierpagina 61)
V: Stond de man die in Frankrijk jou heeft gevraagd de spullen op te halen in contact met de man in Rotterdam?
A: Ja.
(dossierpagina 62)
V: (…) Waar zou je naartoe gaan?
A: Naar Frankrijk, naar Lyon.
V: Heb je een adres in Lyon?
A: Nee.
V: Wie zou je in Lyon ontmoeten?
A: De persoon die mij hier heen heeft gestuurd.
O: In je auto zijn dozen aangetroffen met daarin plasticzakken met bruinpoeder. (…)
V: Van wie zijn deze dozen?
A: Van die persoon die mij hierheen heeft gestuurd, ik vermoed dat het van hem is.
V: Die spullen die jij in Rotterdam in ontvangst hebt genomen, zat dus al in die dozen?
A: Ja ik heb niets aangeraakt.
(dossierpagina 63)
V: Wie heeft de dozen in jouw auto gezet?
A: De persoon die ik zag in Rotterdam.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2021, dossierpagina’s 65-73, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 66)
V: Wie waren er op de hoogte van je rit naar Nederland op 27 mei 2021?
A: Dat was alleen de persoon die mij hiernaartoe heeft gestuurd. (…)
V: Welke Nederlandse personen nemen contact met jou op via de Apple iPhone met de rode beschermhoes?
A: Degene die me hier naartoe heeft gestuurd heeft het nummer +32 voor zijn telefoonnummer. Ik kan wel de naam zeggen. De naam is [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is de man die mij vanuit Frankrijk naar Nederland heeft gestuurd.
(dossierpagina 69)
V: Op 27 mei 2021 om 18.26 uur stuurt [medeverdachte 2] een bericht naar de telefoon met de rode beschermhoes met de tekst [adres 3] .
Waarom stuurt [medeverdachte 2] dit adres naar je iPhone met de rode beschermhoes?
A: Dat was om ervoor te zorgen dat ik mij kon voegen bij de persoon die de spullen in de auto kon leggen.
V: Heb jij dat spul op dat adres opgehaald?
A: Ja.
V: Ben je een woning ingegaan of heeft de overdracht in de buitenlucht plaatsgevonden?
A: Hij kwam met de Seat, toen zijn we 2 à 3 minuten gaan rijden. Hij is toen een soort huis binnengegaan en ik ben in de auto blijven zitten. Toen kwam hij met de spullen naar buiten. Met die spullen bedoel ik de dozen.
V: Wat gebeurde er toen hij met de spullen naar buiten kwam?
A: Hij heeft de dozen in de kofferbak gedaan en heeft volgens mij ook een doos op de achterbank gezet. Toen hij klaar was ben ik weggereden.
(dossierpagina 70)
Hij heeft mij vanaf 7 april heel veel gebeld. Hij heeft me onder druk gezet. Ik heb het al die tijd geweigerd. Maar hij heeft me zo gestalkt en uiteindelijk geld aangeboden dat ik het toch maar heb gedaan.
V: Is het adres [adres 3] de locatie die jij van [medeverdachte 2] moest verwijderen uit je telefoon?
A: Ja.
9.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 19 augustus 2022, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik de persoon die ik in Rotterdam ontmoette kende.
Nee, ik kende hem niet.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [medeverdachte 2] mij een bedrag van 1.500 à 2.000 euro had beloofd als ik naar Nederland zou rijden om daar iets op te halen, dat ik vervolgens naar een adres in Rotterdam ben gereden, dat een persoon die ik niet kende daar vier dozen in uw auto heeft geplaatst en dat ik dit adres van [medeverdachte 2] uit mijn telefoon moest wissen.
Ja.
U vraagt mij of ik toen niet bij mijzelf heb gedacht: “Dat is raar, waarom zou ik dat moeten doen?”
Ja, wel een beetje, maar in die periode zag ik alleen het geld voor mij.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zoals nader verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het mengsel van paracetamol en cafeïne bestemd waren om als versnijdingsmiddelen in verdovende middelen te worden verwerkt, noch dat de verdachte wetenschap heeft gehad van die bestemming.
Bij de verdachte zijn vier dozen met daarin een poedermengsel van paracetamol en coffeïne aangetroffen. Deze stoffen plegen, in het bijzonder in de aangetroffen verhouding 2:1 paracetamol/coffeïne, te worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor heroïne. Gelet op de enorme hoeveelheid van de aangetroffen stoffen (totaal ongeveer 100 kilogram) en de hierna te noemen ongebruikelijke en schimmige omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, gaat het hof ervan uit dat deze stoffen ook bestemd waren om als versnijdingsmiddel voor heroïne te dienen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat dat de verdachte in opdracht van een persoon genaamd [medeverdachte 2] , wiens naam hij in eerste instantie niet durfde te noemen, naar Nederland is gestuurd om goederen op te halen. De verdachte heeft verklaard dat hij hiervoor een
– naar het oordeel van het hof: ruime – vergoeding zou krijgen tussen de 1.500 en 2.000 euro. De verdachte maakte voor deze rit gebruik van een huurauto. De reservering voor de huur van de auto stond in de telefoon van de verdachte, maar het huurcontract stond niet op zijn naam, maar op naam van ene [medeverdachte 1] . De verdachte kreeg via de telefoon een adres in Rotterdam doorgestuurd waar hij naartoe moest rijden. Aldaar aangekomen ontmoette hij een voor hem onbekende man. Die persoon heeft vervolgens vier dozen in de auto geladen: drie in de achterbak en één in op de achterbank. De verdachte moet gelet op het gewicht van de dozen (elk ongeveer 25 kilo) aan de manier waarop de persoon de dozen vasthield en in de auto laadde hebben gezien dat het zware dozen waren.
Ook moest hij van [medeverdachte 2] het adres en telefoonnummer van deze voor de verdachte onbekende man uit zijn telefoon verwijderen. De verdachte heeft verklaard dat de persoon, die hem had gevraagd de spullen op te halen, hem onder druk heeft gezet door hem al vanaf 7 april te bellen en te vragen de spullen in Nederland op te halen. De verdachte heeft al die tijd geweigerd, maar toen hij geld aangeboden heeft gekregen heeft hij het toch maar gedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij deze gang van zaken wel raar vond, maar dat hij op dat moment alleen dacht aan de geldelijke vergoeding die hij voor zijn dienst zou krijgen.
Het hof acht het onder de hiervoor vastgestelde omstandigheden waaronder de verdachte op pad is gestuurd hoogst onwaarschijnlijk dat de gedachte aan een mogelijk illegale vracht op geen enkel moment bij de verdachte is opgekomen. Het hof is van oordeel dat de verdachte in de gegeven omstandigheden minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de dozen spullen zaten die een illegale/criminele bestemming hadden.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman. Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne.
Daarmee heeft verdachte de producenten van deze harddrugs gefaciliteerd. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daarnaast gaan overtredingen van de Opiumwet vaak gepaard met zware criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld in veel gevallen niet wordt geschuwd.
De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de (internationale) drugshandel en productie van harddrugs en de hiervoor genoemde (maatschappelijke) problemen die daarmee gepaard gaan. De verdachte heeft zich van dat alles kennelijk geen rekenschap gegeven en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) Frankrijk d.d. 1 juni 2021, in Frankrijk reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden ter zake van ‘strafbare feiten in verband met illegale handel in verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren die niet louter voor eigen gebruik zijn gestemd’, gepleegd in de periode van 11 oktober 2019 tot en met 8 november 2019. De verdachte zat nog in zijn proeftijd, maar deze veroordeling heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk feit.
Het hof is van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In datgene wat door en namens de verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, ziet het hof, met name afgezet tegenover de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding om tot een lagere strafoplegging dan de rechtbank te komen.
Het hof acht derhalve, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Het hof heeft geconstateerd dat deze beslissing van de rechtbank niet geëffectueerd is, nu de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 augustus 2022 feitelijk nog steeds op vrije voeten was. Het hof heeft vervolgens op 19 augustus 2022 de voorlopige hechtenis (opnieuw) geschorst. Het hof zal het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Beslag
Onder de verdachte zijn twee telefoons inbeslaggenomen, te weten een iPhone met een rode beschermhoes en een iPhone met een zwarte beschermhoes.
Uit het dossier blijkt dat met de iPhone met de rode beschermhoes, volgens de verdachte aan hem toebehorend, gesprekken zijn gevoerd c.q. afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het strafbare feit. Zo had de verdachte via die telefoon contact met [medeverdachte 2] en ontving hij op die telefoon het adres te Rotterdam waar hij naartoe moest om de spullen op te halen (dossierpagina’s 68-70). Het hof is derhalve van oordeel dat dit een voorwerp is met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit is begaan, waardoor het vatbaar is voor verbeurdverklaring. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op de iPhone met de zwarte beschermhoes, zal het hof de teruggave daarvan gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, merk Apple iPhone (goednummer PL2000-2021133660-2337679);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon, merk Apple iPhone (goednummer PL2000-2021133660-2337680).
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 2 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, team Zuidoost, onderzoek 26EGFIELD, onderzoeksnummer LEFCG21006, proces-verbaalnummer 21006-0033, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 162, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.