In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwaardering van onbetaalde vorderingen door belanghebbende, die in 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) ontving. De inspecteur van de Belastingdienst had de vorderingen van belanghebbende op de debiteur [B] niet geaccepteerd, ondanks eerdere afwaarderingen van andere vorderingen in 2013. Belanghebbende stelde dat de rechtbank onzorgvuldig had gehandeld door geen gelegenheid te bieden om nadere stukken over te leggen en dat de afwaardering van de vorderingen in 2014 ook geaccepteerd moest worden. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten en dat de afwaardering van de vorderingen op [B] niet kon worden geaccepteerd, omdat elke vordering afzonderlijk beoordeeld moet worden. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 28 september 2022, waarbij de griffier M.M. Stassen-Kanters aanwezig was. De partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.