ECLI:NL:GHSHE:2022:3267

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.285.632_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onrechtmatig betaalde bedragen door werkgever aan werkneemster

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen A.M.C. Inpak-/Cartonnagebedrijf V.O.F. en B.V. Inpakbedrijf A.M.C. (hierna gezamenlijk aangeduid als AMC) en een werkneemster, aangeduid als [appellante]. De werkneemster had gedurende een lange periode aanzienlijke bedragen, in totaal ongeveer € 843.000, van haar werkgever op haar rekeningen ontvangen. AMC vorderde terugbetaling van dit bedrag op grond van onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling, stellende dat de werkneemster zonder rechtmatige grond deze betalingen had ontvangen.

De procedure begon met een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vorderingen van AMC werden toegewezen. De werkneemster ging in hoger beroep, waarbij zij 11 grieven indiende. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in detail bekeken, waaronder de eerdere veroordeling van de werkneemster wegens verduistering in dienstbetrekking. Het hof oordeelde dat de werkneemster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar verweer dat de betalingen een rechtmatige grond hadden, zoals extra salaris of vergoedingen voor overuren.

Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de werkneemster het bedrag van € 843.023,07 aan AMC moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de werkneemster veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers ten aanzien van ontvangen betalingen en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing van verweren in rechtszaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.285.632/01
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. B.I. van Vugt te Roosendaal,
tegen
1.
A.M.C. Inpak-/Cartonnagebedrijf V.O.F., h.o.d.n. AMC Packaging en AMC Co-packing,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als AMC VOF,
2.
B.V. Inpakbedrijf A.M.C.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als AMC BV,
geïntimeerden,
hierna tezamen in enkelvoud aan te duiden als AMC,
advocaat: mr. I.O.D.V. Wetzels te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 januari 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/319545/HA ZA 16/589 gewezen vonnis van 28 maart 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 januari 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 1 maart 2021;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
De kern van het geschil
[appellante] was in dienst van AMC VOF. Volgens AMC heeft [appellante] in de periode 2009 tot medio 2016 stelselmatig zonder grondslag betalingen gedaan vanaf rekeningen van AMC naar op haar naam staande rekeningen. AMC vordert in dat verband (onder meer) terugbetaling van een bedrag groot € 843.023,07.
6.2.
De feiten
Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof deze feiten, voor zover nodig aangevuld en aangepast, tot uitgangspunt neemt. Deze feiten luiden - voor zover relevant in hoger beroep - als volgt:
- AMC is een in 1979 opgericht familiebedrijf. AMC omvat AMC BV en AMC VOF. AMC BV houdt zich voornamelijk bezig met de productie van allerlei golfkartonnen verpakkingen. AMC VOF houdt zich bezig met allerlei soorten in-, om- en verpakwerkzaamheden.
AMC BV wordt/werd bestuurd door [persoon A] (tot zijn overlijden in 2019), zijn [dochter] en zijn [zoon 1] . Tot aan zijn dood in het najaar van 2014 was ook een andere zoon van [persoon A] , te weten [zoon 2] , bestuurder van AMC BV.
AMC VOF werd bestuurd door haar vennoten AMC BV, [Persoon B] en [persoon C] , de echtgenoot van de dochter van [persoon A] . De onderneming van AMC VOF is volgens het door [appellante] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (prod. 3 mvg) op 16 december 2017 voortgezet door A.M.C. Inpak- en Cartonnagebedrijf B.V.
  • [appellante] is als 18-jarige per 24 september 2001 als administratief medewerkster werkzaamheden gaan verrichten voor AMC. In die functie verrichtte zij onder andere ondersteunende werkzaamheden voor de financiële administratie van AMC. Haar takenpakket bestond voornamelijk uit het aannemen van de telefoon, het ontvangen van chauffeurs, het verzorgen van facturen, het ordenen van de administratie en het versturen van aanmaningen naar klanten en personeelszaken. Na een tweetal tijdelijke contracten is zij per 22 mei 2002 in vaste dienst gekomen bij AMC VOF.
  • In de periode van 14 maart 2015 tot 4 juli 2015 heeft [appellante] zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten.
  • [appellante] is op 14 juli 2016 op staande voet ontslagen. Dat ontslag is bij aangetekende brief van 15 juli 2016 schriftelijk aan haar bevestigd.
  • AMC heeft op 16 juli 2016 aangifte gedaan tegen [appellante] ter zake van verduistering.
  • In opdracht van AMC heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) een boekhoudkundig onderzoek uitgevoerd, waarbij zij de overboekingen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 juli 2016 van de bankrekeningen van AMC naar de bankrekeningen op naam van [appellante] met de nummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] heeft gespecificeerd, heeft gecontroleerd of en zo ja welke bescheiden aan die overboekingen en de administratieve verwerking daarvan ten grondslag hebben gelegen en waarbij zij is nagegaan op welke wijze de administratieve verwerking heeft plaatsgevonden.
Op 7 oktober 2016 heeft [bedrijf 1] de aan haar verstrekte opdracht aan [appellante] en aan haar advocaat toegelicht. Het van dit gesprek opgemaakte besprekingsverslag is door [appellante] ondertekend en op 28 oktober 2016 door [bedrijf 1] retour ontvangen.
Na afronding van haar onderzoek heeft [bedrijf 1] bij aangetekende brief van
31 oktober 2016 een conceptrapportage aan [appellante] gezonden met het verzoek daarop uiterlijk op 8 november 2016 te reageren. [appellante] heeft niet inhoudelijk gerapporteerd op dat rapport. [bedrijf 1] heeft in haar rapport het totale bedrag van de overboekingen aan [appellante] zonder onderbouwing (inclusief een post van
€ 49.623,38 waarvan de administratie geheel ontbreekt) berekend op € 843.213,81.
Uit het rapport van [bedrijf 1] van 10 november 2016 blijkt dat in het tijdvak van
1 januari 2009 tot en met 14 juli 2016 genoemd totaalbedrag is overgeboekt van bankrekeningen van AMC naar rekeningen die op naam stond van [appellante] , te weten:
-in 2009 € 27.459,76
-in 2010 “ 123.107,78
-in 2011 “ 163.847,97
-in 2012 “ 75.497,06
-in 2013 “ 100.735,87
-in 2014 “ 80.033,50
-in 2015 “ 171.431,05
-in 2016 “ 100.910,08.
- [appellante] is bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 maart 2019 strafrechtelijk veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking in de periode
van september 2014 tot en met 27 juni 2016. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld
tegen dat vonnis.
6.3.
Het geschil in eerste aanleg
AMC (AMC VOF en AMC BV) heeft gevorderd:
[appellante] te veroordelen tot betaling aan haar van:
  • 1. € 843.023,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair vanaf de dag van de eerste betaling (7 september 2009), subsidiair vanaf de dag van iedere betaling, meer subsidiair vanaf de dag van het ontslag (14 juli 2016), althans vanaf de dag van de dagvaarding,
  • 2. € 5.847,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf 14 juli 2016, althans vanaf de dag van de dagvaarding,
en verder:
  • 3. voor recht te verklaren dat de rechtshandeling waarmee de [automerk] op naam van [meisjesnaam appellante] is overgeschreven buitengerechtelijk is vernietigd,
  • 4. [appellante] te gebieden de [automerk] in het register van de RDW op naam van [appellante] te stellen;
  • 5. [appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure, die van de beslaglegging daaronder begrepen, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
AMC heeft met betrekking tot vordering 1 gesteld dat [appellante] in de periode van 2009 tot 2016 stelselmatig zonder toestemming grote betalingen heeft gedaan vanaf de rekeningen van AMC op rekeningen op naam van [appellante] . [appellante] dient voormeld bedrag terug te betalen wegens wanprestatie, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling en/of ongerechtvaardigde verrijking.
Met betrekking tot vordering 2 heeft AMC gesteld dat [appellante] haar een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven en dat zij op grond van artikel 7:677 lid 2 en 3 sub a BW schadeplichtig is jegens haar tot het gevorderde bedrag.
De vorderingen 3 en 4 zijn onderbouwd met de stelling dat [appellante] paulianeus heeft gehandeld door haar [automerk] na het ontslag op staande voet over te schrijven op naam van [meisjesnaam appellante] .
[appellante] heeft verweer gevoerd dat in het navolgende - voor zover nodig - aan de orde zal komen.
De rechtbank heeft de vorderingen van AMC toegewezen. Vordering 1 is toegewezen op grond van onverschuldigde betaling. De wettelijke rente is toegewezen vanaf het moment van iedere afzonderlijke overboeking tot de dag der algehele voldoening.
6.4.
De grieven, de omvang van het hoger beroep
[appellante] heeft 11 grieven tegen het vonnis waarvan beroep geformuleerd en geconcludeerd dat AMC alsnog niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vorderingen, althans dat de vorderingen van AMC alsnog afgewezen moeten worden, met veroordeling van AMC in de proceskosten in beide instanties en de nakosten.
De grieven zijn niet gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van AMC onder 2, 3 en 4 en overwegingen van de rechtbank dienaangaande. Het hoger beroep is dan ook beperkt tot (de toewijzing van) de vorderingen onder 1 en 5.
6.5.
Grief 1 – welke (rechts) perso(o)n(en) heeft (hebben) een vordering op [appellante]
De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat € 843.213,81 is overgeboekt van AMC naar op naam van [appellante] staande bankrekeningen. AMC is, zo stelt zij, immers geen rechtspersoon en heeft ook geen bankrekeningen. Daarom kan [appellante] ook niet worden veroordeeld om aan AMC te betalen.
Dit onderdeel van de grief faalt. De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat AMC VOF en AMC BV samen AMC worden genoemd. Met AMC worden dus beiden bedoeld.
[appellante] stelt verder dat niet duidelijk is gemaakt welke vennootschap (AMC VOF of AMC BV) nu precies welke bedragen aan [appellante] heeft betaald. Daarom had de vordering uit onverschuldigde betaling wegens gebrek aan feitelijke grondslag/onderbouwing afgewezen moeten worden. AMC BV heeft geen betalingen aan [appellante] verricht en de vordering voor wat betreft AMC BV had dus in elk geval afgewezen moeten worden.
Dit onderdeel van de grief faalt eveneens. Het - niet door [appellante] betwiste - rapport van [bedrijf 1] vormt een meer dan voldoende onderbouwing van de vordering. Uit het in eerste aanleg overgelegde uittreksel uit de Kamer van Koophandel van AMC VOF (prod. 1 akte AMC 10 augustus 2016) blijkt, dat AMC BV een onbeperkt bevoegde beherend vennoot was.
AMC BV was dus - ook als zij niet zelf een vordering op [appellante] zou hebben - in elk geval bevoegd om namens AMC VOF te vorderen.
Tot slot wijst [appellante] erop dat AMC VOF per 16 december 2017 is uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel en is voortgezet door A.M.C. Inpak- en Cartonnagebedrijf B.V.
Dit onderdeel van de grief faalt alleen al omdat [appellante] daaraan geen consequentie heeft verbonden. Verder wil de enkele vermelding in het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat de onderneming van AMC VOF is voortgezet door laatstgenoemde bv, niet zeggen dat daarmee ook de vordering op [appellante] is overgegaan naar die bv. Gesteld noch gebleken is dat de vordering van AMC VOF op [appellante] is gecedeerd aan A.M.C. Inpak- en Cartonnagebedrijf B.V.
Grief 1 faalt.
6.6.
[appellante] heeft in eerste aanleg gesteld dat de betalingen aan haar een aantal redenen hadden, die zij op verschillende momenten in de tijd heeft aangevoerd, te weten:
- betaling van extra salaris
- betaling van overuren
- vergoeding van reiskosten
- terugbetaling door AMC van door [appellante] voorgeschoten bedragen
- medewerking aan contante onttrekking van zwart geld aan het bedrijf door de vennoten.
6.7.
Grief 2 - zwart onttrekken van gelden
Deze grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.7. van de rechtbank met betrekking tot het verweer van [appellante] dat zij meewerkte aan het zwart onttrekken van substantiële bedragen aan AMC VOF door de vennoten. De rechtbank heeft dit verweer volgens [appellante] ten onrechte als ongeloofwaardig gepasseerd om de enkele reden dat het bij de contante opnames van de rekeningen gaat om nog geen 10% (€ 44.000,--) van de in de betreffende periode aan [appellante] betaalde bedragen (€ 453.110,05).
[appellante] heeft gesteld dat de betalingen aan haar ook zagen op extra loon, overuren, reiskosten en door [appellante] voorgeschoten bedragen. Verder stelt zij per pin betalingen vanaf haar eigen rekening te hebben gedaan voor AMC VOF c.q. de vennoten en stelt zij op verzoek contante opnames te hebben gedaan met haar creditcard. Ook is er een bedrag van
€ 11.000,-- in 2010 door [appellante] teruggestort aan AMC (prod. 8 cva), aldus [appellante] .
De overwegingen van de rechtbank moeten, naar het oordeel van het hof, worden gelezen binnen de volgende context. Nadat AMC had vastgesteld dat er gedurende vele jaren overboekingen naar de rekening van [appellante] hadden plaatsgevonden, is [appellante] op 14 juli 2016 hiermee geconfronteerd. Bij dit gesprek waren [persoon A] en [zoon 1] als vennoten aanwezig. Aanvankelijk ging het gesprek over de betalingen in 2015 en 2016, in totaal bijna € 300.000,--. [appellante] gaf als verklaring dat het ging om vergoeding voor haar (extra) werkzaamheden, een en ander in overleg met [zoon 2] . [appellante] verklaarde dat zij ervan uitging dat alle vennoten hiervan wisten maar dat zij nooit aan [persoon A] , [persoon C] of [zoon 1] een bevestiging had gevraagd. Korte tijd later heeft [appellante] haar verklaring voor het overmaken van de gelden naar haar rekeningnummer uitgebreid met de stelling dat zij in opdracht van AMC gelden naar haar rekening heeft overgemaakt die zij dan vervolgens aan de vennoten uitkeerde.
Het hof stelt vast dat [appellante] , met uitzondering van de door haar overgelegde verklaring van [zoon 2] (waarover het hof hierna zal beslissen), geen enkel bewijs kan overleggen ter ondersteuning van haar verweer. Haar verklaring dat de gelden een vergoeding voor haar (extra) werkzaamheden waren, is onhoudbaar gelet op de omvang van de geldstromen. De rechtbank heeft haar verklaring dat de gelden ook bedoeld waren om zwart aan de vennoten uit te keren, getoetst aan de geloofwaardigheid daarvan. Het hof stelt vast dat [appellante] niet heeft aangegeven welke omvang deze geldstromen hebben gehad. Met andere woorden, zij maakt niet inzichtelijk welke bedragen dienden als “zwart loon” voor haar en welke bedragen als “zwarte onttrekkingen” ten behoeve van de vennoten. Het ligt voor de hand dat, als het gaat om zwarte onttrekkingen dat [appellante] de op haar bankrekening overgemaakte bedragen, contant opneemt en aan de vennoten afgeeft. Dit heeft de rechtbank getoetst aan de hand van de voorliggende bewijsmiddelen. Dan blijkt dat het hier gaat om slechts een beperkt bedrag, afgezet tegen het totaal van de overboekingen. Dat de onttrekkingen op een andere wijze zouden zijn uitgekeerd, zoals via pinbetalingen ten behoeve van vennoten, is niet aannemelijk en behoeft dan ook een nadere onderbouwing die [appellante] niet heeft gegeven. Dat via haar creditcard contante bedragen zijn opgenomen, is mogelijk maar dan had van [appellante] verwacht mogen worden dat zij zou hebben aangegeven hoe groot de omvang daarvan is geweest, hetgeen zij heeft nagelaten.
Het hof is gelet op het voorgaande evenals de rechtbank van oordeel dat van [appellante] had mogen worden verwacht dat zij nader had toegelicht op welke wijze zij de gelden, zoals zij beweert, aan de vennoten heeft afgegeven. De verklaring die [appellante] nu geeft (pinbetalingen vanaf haar eigen rekening voor AMC en contante opnames met haar creditcard bij supermarkten en het casino) heeft zij niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen ter zake van de rechtbank en neemt deze over. Op de stelling dat de betalingen ook zagen op extra loon etc. komt het hof hierna terug bij de behandeling van grief 4 in 6.9. Ook op de door [appellante] gestelde terugbetaling van € 11.000,-- door haar aan AMC komt het hof hierna terug bij de behandeling van grief 6 in 6.11. Voor zover nodig verwijst het hof daar op deze plaats naar.
Grief 2 faalt.
6.8.
Grief 3 – schriftelijke verklaring
De rechtvaardiging voor de betalingen van AMC aan haar vindt [appellante] onder meer in een kopie van een schriftelijke verklaring (een aan [appellante] gerichte brief), volgens haar uit 2013 van de hand van (de in 2014 overleden) [zoon 2] (prod. 4 cva), waarin staat beschreven dat is afgesproken dat [appellante] extra salaris krijgt bovenop het salaris dat zij al via de salarisadministratie krijgt, dat [appellante] overuren á € 30,- per uur uitbetaald krijgt en verder dat [appellante] gereden kilometers vergoed krijgt á € 0,50 per kilometer. Deze afspraak is - volgens de schriftelijke verklaring - gemaakt omdat [appellante] zaken voor de vennoten regelt waarvan zij weten dat dat niet in de boekhouding hoort. De verklaring was bedoeld om [appellante] uit de wind te houden: “Dit is geheel op ons risico en staan ervoor in dat jou niks te verwijten valt!! Jij doet gewoon wat we zeggen!!!!!!!” en “Mocht er een controle komen dan is dit jou bevestiging dat we je erbuiten houden!!!!!!!”.
De rechtbank heeft in r.o. 4.9. geen bewijswaarde aan deze verklaring toegekend, omdat het een kopie betreft, omdat de verklaring niet gedateerd is, omdat niet vast staat dat de onder de verklaring geplaatste handtekening van [zoon 2] is en evenmin vast staat dat de inhoud van de verklaring daadwerkelijk afkomstig is van [zoon 2] . De rechtbank wijst erop dat de verklaring pas vijf dagen na het ontslaggesprek op 14 juli 2016 door [appellante] is aangeleverd, terwijl [appellante] geen melding van deze verklaring heeft gemaakt op het moment dat zij er op 14 juli 2016 op werd aangesproken dat ontdekt was dat er grote sommen geld naar onbekende rekeningen waren overgemaakt. Bovendien, zo overwoog de rechtbank, is er opvallend genoeg in de verklaring geen melding gemaakt van het eerst later in de procedure door [appellante] ingenomen standpunt dat de overboekingen naar haar rekeningen (ook) betrekking hadden op zwarte onttrekkingen door de vennoten van AMC, terwijl de verklaring voor het overige vrijwel naadloos aansluit bij hetgeen [appellante] tijdens het ontslaggesprek heeft gezegd.
[appellante] heeft haar derde grief tegen deze overwegingen van de rechtbank gericht. Zij herhaalt dat de verklaring van [zoon 2] is en door hem is ondertekend en dat zij op 14 juli 2016 wel degelijk melding heeft gemaakt van deze verklaring maar dat dit ten onrechte niet is verwerkt in het gespreksverslag. [appellante] stelt dat in de verklaring wel degelijk melding wordt gemaakt van zwarte onttrekkingen door de zinsneden “… omdat je voor ons zaken regelt waarvan we weten dat het niet in de boekhouding hoort. Ook regel je zaken op ons verzoek op de manier zoals wij dat vragen.” [appellante] meent dat AMC moet aantonen dat de verklaring vals zou zijn.
Het hof verwijst naar de hiervoor samengevatte overwegingen in 4.9. van het vonnis waarvan beroep en neemt deze over. Daar komt bij dat AMC terecht heeft gesteld dat uit het door
mr. Wetzels, de advocaat van AMC, opgestelde gespreksverslag (prod. 17 akte AMC 10 augustus 2016) blijkt dat [appellante] desgevraagd op de vraag of ze kon bewijzen dat zij betalingen vanuit AMC op haar bankrekeningen mocht doen, meermaals heeft geantwoord dat ze niet kon bewijzen dat ze dat met [zoon 2] had besproken, dat ze zo vaak aan [zoon 2] had gevraagd of het schriftelijk vastgelegd kon worden, maar dat [zoon 2] dat niet wilde. [fiscalist] , fiscalist bij [bedrijf 1] , die bij het gesprek aanwezig was, heeft schriftelijk bevestigd dat het gespreksverslag van 14 juli 2016 een juiste weergave van het gesprek is en dat [appellante] meermaals heeft aangegeven dat [zoon 2] de toestemming die hij haar zou hebben verleend niet op papier wilde zetten (prod. 9 cvr). Daartegen heeft [appellante] niets ingebracht.
Het argument dat de hiervoor aangehaalde zinsneden in de verklaring juist zien op de zwarte onttrekkingen overtuigt geenszins.
Een onderhandse akte (de hiervoor bedoelde brief aan [appellante] ) waarvan de ondertekening (door [zoon 2] ) door de partij (AMC), tegen welke zij dwingend bewijs zou opleveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid Rv). De bewijslast rust voor wat betreft de echtheid van de handtekening op degene die de akte als bewijsstuk gebruikt of zich daarop beroept, dus op [appellante] .
[appellante] heeft hiervan echter geen (specifiek) bewijs aangeboden, maar alleen een bewijsaanbod gedaan, dat zij in hoger beroep heeft herhaald, ‘van al haar stellingen’. Dat wordt als - zeker in hoger beroep - te vaag en te algemeen verworpen.
Grief 3 faalt.
6.9.
Grief 4 – extra salaris, overuren en reiskosten
Volgens [appellante] zagen de uitbetalingen aan haar onder meer op deze componenten. Deze vormden een zwart uitbetaalde beloning/vergoeding voor haar buitenproportionele inzet voor AMC. De rechtbank achtte dit betoog, afgezien van haar oordeel over de verklaring van [zoon 2] , zie hiervoor, tamelijk onwaarschijnlijk gelet op het feit dat gezien de overboekingen en de periode waarover die zijn gedaan aan [appellante] een inkomen opleverde van, inclusief haar ‘witte’ inkomen, € 12.800,-- netto per maand. De rechtbank achtte het ook uitermate onwaarschijnlijk dat [appellante] gemiddeld week-in-week-uit 68 overuren zou hebben gemaakt en verder dat een werkgever een administratief medewerkster zou willen belonen met een nettosalaris van gemiddeld meer dan 1,5 ton per jaar. Dat schreeuwt om een adequate nadere onderbouwing, maar die ontbreekt. Ook als in de overboekingen reiskosten worden begrepen wordt het niet geloofwaardiger. Een onderbouwing van welke reiskosten dan zijn gemaakt ontbreekt. Maar ook als er wel rekening wordt gehouden met een royaal bedrag per jaar aan vergoeding van reiskosten verandert dat weinig aan het oordeel over de aannemelijkheid van het betoog van [appellante] . Aldus de rechtbank.
[appellante] heeft in haar vierde grief, die is gericht tegen de hiervoor samengevatte rechtsoverweging 4.10. van de rechtbank, onder meer opgemerkt dat de rechtbank bij haar rekensom van het inkomen van [appellante] ten onrechte is uitgegaan van een (wit) inkomen van € 3.905,-- netto. Dit was € 3.905,-- bruto.
Dit is op zich juist, maar verandert naar het oordeel van het hof niets aan de essentie van de redenering van de rechtbank, die het hof onderschrijft en overneemt: het is volstrekt onwaarschijnlijk dat AMC [appellante] op een dergelijke buitensporige manier zwart heeft willen ‘belonen’, ook al is het juist dat [appellante] zich bijzonder voor AMC heeft ingezet. Opgemerkt zij daarbij dat [appellante] na terugkeer van haar zwangerschapsverlof van een fulltime dienstverband naar een parttime dienstverband is gegaan, maar hetzelfde salaris behield.
Overigens heeft [appellante] niets nieuws naar voren gebracht en heeft zij haar beweringen niet onderbouwd. Het hof onderschrijft dan ook rechtsoverweging 4.10. van de rechtbank met inachtneming van de hiervoor aangegeven cijfermatige correctie op het “witte” loon van [appellante] .
Grief 4 faalt.
6.10.
Grief 5 – de bankafschriften
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.11. overwogen dat [appellante] ter rechtvaardiging van de overboekingen nog naar voren heeft gebracht dat [zoon 2] en later [persoon A] de bankafschriften op haar verzoek heeft ‘afgetekend’ althans voorzien van een ‘krul’. Aan die omstandigheid heeft de rechtbank geen enkele waarde toegekend. Daaruit volgt namelijk niet, aldus de rechtbank, dat de - gemaskeerde - betalingen op de rekeningen van [appellante] akkoord zijn verklaard.
[appellante] heeft in haar vijfde grief betoogd dat zij begrijpt dat de aftekening van de bankafschriften geen bewijs vormt van haar stellingen, maar dat zij dat bewijs ook niet hoeft te leveren omdat het onaannemelijk is dat [zoon 2] of [persoon A] niets wisten van het overboeken van ruim € 843.000,-- naar de rekening van [appellante] .
Het hof onderschrijft rechtsoverweging 4.11. van de rechtbank. [appellante] heeft in hoger beroep ook op dit punt niets nieuws aangevoerd. Dat men niets heeft gemerkt van de overboekingen van bedragen gedurende een reeks van jaren naar de rekeningen van [appellante] mag op zichzelf wellicht een vraagteken oproepen, maar dat doet niets af aan de ongeloofwaardigheid en de onwaarschijnlijkheid van de stellingen van [appellante] .
Grief 5 faalt.
6.11.
Grief 6 – voorgeschoten bedragen
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.12. overwogen dat de bewijslast van de stellingen van [appellante] dat de overboekingen naar haar rekeningen ook verband hielden met door haar ten behoeve van AMC voorgeschoten bedragen op haar rust.
Volgens [appellante] moet AMC stellen en bewijzen dat zij betalingen aan [appellante] heeft verricht zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestaat.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] haar stellingen onder meer betreffende het voorschieten van bedragen van de facturen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , gelet op het gemotiveerde verweer van AMC, moet bewijzen. Het hof onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat [appellante] geen voldoende gespecificeerd en geconcretiseerd bewijsaanbod heeft gedaan. Dat is in hoger beroep nog steeds het geval. Een bewijsopdracht aan AMC, zoals door [appellante] gesteld, is niet aan de orde. Voor zover [appellante] hier wederom stelt dat zij privé dingen voor AMC betaalde, wordt verwezen naar 6.7.
Voor zover [appellante] - wederom – heeft gesteld dat zij € 11.000,-- heeft teruggestort overweegt het hof dat die terugbetaling kennelijk ziet op een door [appellante] ontvangen voorschot. Waarvoor dat voorschot was, is door [appellante] niet toegelicht. Het hof gaat er daarom vanuit dat het hier niet gaat om een zonder grondslag aan [appellante] overgeboekt bedrag, dat zij kennelijk heeft teruggestort, en dat dit bedrag niet begrepen is in het meergenoemde bedrag van € 843.023,07.
Grief 6 faalt.
6.12.
Grief 7 - grondslag veroordeling en grief 8 - ingangsdata wettelijke rente
Grief 7, die is gericht tegen de conclusie die de rechtbank trekt in rechtsoverweging 4.13., behoeft gelet op hetgeen hiervoor door het hof is overwogen geen afzonderlijke behandeling. Opmerking verdient dat het hof onderschrijft dat de grondslag voor de terugbetaling in elk geval onverschuldigde betaling is. Daar kan aan worden toegevoegd dat [appellante] bij het onder de feiten in 6.2. vermelde strafvonnis is veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking. Dat feit heeft (in elk geval vrije) bewijskracht in de onderhavige procedure. Op grond daarvan is naar het oordeel van het hof voor de periode van september 2014 tot en met 27 juni 2016 (ook) sprake van een onrechtmatige daad van [appellante] jegens AMC als grondslag voor de vordering van AMC. Uit de schriftelijke verklaring, zie hiervoor in 6.8., waarop [appellante] ter onderbouwing van haar stellingen een beroep doet, kan/moet echter worden afgeleid dat het in de visie van [appellante] alleen zijzelf was die facturen nogmaals op haar eigen bankrekeningen ‘betaalde’. De conclusie die daaraan kan worden verbonden is, dat ook in periode 2009-2013 sprake is van een onrechtmatige daad van [appellante] jegens AMC. In elk geval kan uit die verklaring worden afgeleid dat [appellante] steeds wist dan wel behoorde te weten dat de betalingen aan haar niet verschuldigd waren. Dat betekent dat [appellante] steeds te kwader trouw was, dat daarom geen ingebrekestelling nodig was en dat de rechtbank terecht de wettelijke rente vanaf het moment van iedere afzonderlijke overboeking heeft toegewezen.
De grieven 7 en 8 falen.
6.13.
Grief 9 – (tegen-)vordering [appellante] overuren en reiskosten
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.14. heeft overwogen: [appellante] heeft geen reconventionele vordering ingediend en haar vermeende (tegen)vordering in het geheel niet geconcretiseerd, gespecificeerd of onderbouwd. Voor het overige zij verwezen naar 6.9.
Grief 9 faalt.
6.14.
Grief 10 – wie deed de overboekingen op de rekeningen van [appellante] ?
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.15 van het vonnis waarvan beroep in het midden gelaten wie de overboekingen heeft uitgevoerd omdat een rechtsgeldige titel voor die overboekingen ontbrak. Volgens [appellante] is dat wel relevant.
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in 6.12. is overwogen. Daarmee is behandeling van deze grief overbodig geworden. Verder heeft [appellante] geen consequentie aan deze grief verbonden, zodat ook daarom de grief onbesproken kan blijven.
6.15.
Slotsom, restgrief 11
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd wordt. Grief 11, die is gericht tegen de toewijzing van de betaling door [appellante] aan AMC en tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, faalt.
[appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van AMC op € 5.270,-- aan griffierecht en op € 9.702,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat de bedragen van € 5.270,-- en
€ 9.702,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, J.M.H. Schoenmakers en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2022.
griffier rolraadsheer