ECLI:NL:GHSHE:2022:3216

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
200.287.506_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad door spuitwerkzaamheden met landbouwgif

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [X] Boomkwekerijen B.V. tegen Loonbedrijf [Y] B.V. De zaak betreft de vraag of [Y] aansprakelijk is voor schade die [X] zou hebben geleden als gevolg van spuitwerkzaamheden met landbouwgif. Het hof behandelt de feiten en de juridische aspecten van de onrechtmatige daad. In eerste aanleg had de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2020 een vonnis gewezen, waartegen [X] in hoger beroep ging. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 14 juni 2022, waarin een bewijsopdracht was gegeven. De raadsheer mr. Van Sandick, die dit tussenarrest mede had gewezen, werd vervangen door raadsheer mr. Van der Pol vanwege pensionering. Tijdens de procedure heeft [Y] aangevoerd dat de bewijsopdracht overbodig was, waarop [X] zich aan het oordeel van het hof refereerde.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [Y] schriftelijke bescheiden heeft overgelegd die de spuitwerkzaamheden op 6 april 2019 documenteren. Het hof oordeelt dat er geen goede grond is voor bewijslevering over de tijdstippen van de werkzaamheden, aangezien er geen geschil meer bestaat tussen partijen over deze tijdstippen. Het hof heeft ook de weersomstandigheden tijdens de spuitwerkzaamheden in overweging genomen en vastgesteld dat de gemiddelde windsnelheid binnen de geldende veiligheidsnormen viel. [X] had betoogd dat [Y] niet had mogen spuiten vanwege windstoten, maar het hof volgt deze redenering niet.

Het hof concludeert dat [Y] de nodige voorzorgsmaatregelen heeft genomen en dat er geen bewijs is dat [Y] op een onveilige manier heeft gewerkt. De stelling van [X] dat er rechtstreeks op haar perceel is gespoten, wordt als onaannemelijk beschouwd. Het hof komt tot de conclusie dat [Y] niet aansprakelijk is voor de gestelde onrechtmatige daad en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [X] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 3.121,--.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

zaaknummer 200.287.506/01

arrest van 20 september 2022

in de zaak van
[X] Boomkwekerijen B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante, hierna: [X],
advocaat: mr. T.G.G. Raijmakers te Eindhoven,
tegen
Loonbedrijf [Y] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde, hierna [Y],
advocaat: mr. A. Duldar te Amsterdam,
op het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant,
zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 27 augustus 2020 tussen appellante als
eiseres en geïntimeerde als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8299949 \C V EXPL 20-434)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.Het geding in hoger beroep

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 14 juni 2022 waarin een bewijsopdracht is opgenomen. Raadsheer mr. Van Sandick, die voormeld tussenarrest mede heeft gewezen, is vanwege pensionering vervangen door raadsheer mr Van der Pol. [Y] heeft bij akte uitlating bewijslevering van 5 juli 2022 erop gewezen dat deze bewijsopdracht overbodig is. [X] heeft zich te dezer zake aan het oordeel van het hof gerefereerd. Ten slotte zijn de stukken weer in handen gesteld van het hof voor het wijzen van arrest.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1
Het hof heeft in rov. 3.4 van voormeld tussenarrest het volgende overwogen:
[Y] heeft schriftelijke bescheiden in het geding gebracht die zijn opgemaakt om de (kennelijk volgens haar relevante) gegevens met betrekking tot het spuiten schriftelijk vast te leggen. In deze bescheiden ontbreken echter de tijdstippen waarop of waartussen is gespoten. [X], die niet bekend was en kon zijn met die tijdstippen, zou in een onredelijk zware bewijspositie geraken wanneer hij volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv met het bewijs van de tijdstippen zou worden belast. Daarom is het hof van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit bijzondere geval behoren mee te brengen dat [Y] de tijdstippen waarop of waartussen is gespoten bewijst. [Y] zal hiertoe in de gelegenheid worden gesteld.3.2 Dit oordeel verdient heroverweging. In de door [Y] overgelegde bescheiden (in het bijzonder productie 7bij memorie van antwoord) blijkt wel degelijk dat de spuitwerkzaamheden hebben plaatsgevonden op 6 april 2019 tussen ongeveer 7 uur en 8.42 uur. Voor bewijslevering over de tijdstippen bestaat dus geen goede grond. Uit de referte van [X] leidt het hof af dat over
deze tijdstippen geen verschil van mening meer bestaat tussen partijen.
3.3
Over de weersomstandigheden tijdens de spuitwerkzaamheden heeft [Y] het volgende gesteld:
Volgens de gegevens op de website vanwww.knmi.nl was de gemiddelde windsnelheid per
uur (“FH”) om zowel 07.00 en 08.00 uur 2 m/s. Tussen 07.50 en 08.00 uur was de gemiddelde
windsnelheid (“FF”) zelfs 1 m/s.
Dit komt overeen met hetgeen [X] heeft gesteld in de memorie van grieven onder 36.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil dat een gemiddelde windsnelheid van 2 m/s binnen de geldende veiligheidsnorm ligt. Volgens [X] (memorie van grieven onder 38) had [Y] desondanks niet met zijn werkzaamheden mogen starten omdat er ook windstoten van 5 m/s voorkwamen. Het hof volgt haar daarin niet. In de eerste plaats heeft [X] zelf erkend dat een windkracht 2 als een gunstige weeromstandigheid moet worden aangemerkt (inl dgv nr 21). Uit artikel 3.83 lid 5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer volgt dat mag worden gespoten bij een windsnelheid van 5 m/s of lager. En ten slotte kan niet worden uitgegaan van de hoogte van (onvoorzienbare, incidentele) windstoten die overigens ook in dit geval binnen de norm zijn gebleven.
3.4
Uit geen van de stellingen en producties van [X] volgt dat [Y] op een onveilige manier heeft gewerkt. Tussen partijen staat vast dat de dosering van de gebruikte middelen lager of conform de aanbevolen hoeveelheid is gebleven. [Y] heeft de nodige voorzorgsmaatregelen genomen:
Hij heeft gespoten op een afstand tot de bodem van
minder dan een halve meter met een druk van 2 bar. Ook gebruikte hij speciale driftarme
doppen die drift (het verwaaien van het gespoten middel tijdens het spuiten) met 90%
verminderen. Dit wordt gedaan om te voorkomen dat het bestrijdingsmiddel zich verspreidt.
Tevens heeft hij kantdoppen gebruikt die een half spuitbeeld realiseren, waarmee wordt
voorkomen dat er voorbij de laatste rij van het te bespuiten gewas nog
gewasbeschermingsmiddelen terecht komen.
Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat [Y] op dit punt onjuiste informatie heeft verschaft en uit de stellingen van [X] blijkt niet welke andere voorzorgsmaatregelen genomen hadden moeten worden ter voorkoming van schade. [Y] heeft aangetoond (memorie van antwoord onder 46 en 47) dat haar bedrijf beschikt over de benodigde certificering en voldoet aan de normen die gelden voor een professioneel spuitbedrijf. Daaruit leidt het hof af dat zij werkt volgens de gebruikelijke voorschriften. Daaronder valt ook het gebruik van driftarme doppen.
3.5
Voor de stelling van [X] dat rechtstreeks op haar perceel is gespoten bestaat geen enkele aanwijzing. Deze stelling is reeds onaannemelijk omdat niet valt in te zien waarom een professioneel bedrijf als [Y] een dergelijke onverantwoorde actie zou ondernemen. Zij is ook onaannemelijk omdat een spuitmachine (slechts) verticaal spuit. En ten slotte blijkt van drie van de vier gebruikte stoffen niet dat zij op het perceel van [X] zijn aangetroffen.
3.6
Het hof acht ten slotte nog van belang dat niet gebleken is dat de wel aangetroffen stof op de bomen een gevolg is van spuitwerkwerkzaamheden van [Y]. Kortheidshalve verwijst het hof naar hetgeen daarover is opgemerkt in de memorie van antwoord onder 51 en 52. Uit geen van de stellingen van [X] blijkt het tegendeel en het kan uit die stellingen ook niet worden afgeleid.
3.7
Gezien het voorgaande kan niet de conclusie worden getrokken dat [Y] aansprakelijk is op grond van een haar verweten onrechtmatige daad.
3.8
Op grond van het vorenstaande falen de grieven en moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
3.9
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten worden begroot als volgt:
- griffierecht: € 760,--
- salaris 3pt t. I € 787 € 2.361,--
Totaal: € 3.121,--

4.Beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
  • bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
  • veroordeelt [X] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van [Y] bepaald op een bedrag van € 3.121,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken van de datum van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2022.
griffier rolraadsheer