ECLI:NL:GHSHE:2022:3186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
20-000744-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 12 maart 2021 vrijgesproken werd van feit 2 en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden voor feit 1, diefstal met geweld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 2 niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van enkele bewijsvoeringselementen die zijn verbeterd voor de leesbaarheid. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een gewelddadige diefstal, waarbij het slachtoffer onder druk werd gezet en €280,- werd afhandig gemaakt. De rechtbank had eerder de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf gelast, wat het hof heeft bevestigd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000744-21
Uitspraak : 29 juli 2022
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv.)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 maart 2021, parketnummer 02-178215-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen in de zaken met de parketnummers 09-818696-15 en 02-700180-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van feit 2 en veroordeeld voor feit 1 ter zake:
“Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”.
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van voorarrest.
Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een gevangenisstraf van 27 dagen, voorwaardelijk opgelegd in de zaak met parketnummer 02/700180-18.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf opgelegd in de zaak met parketnummer 09/818696-15 is afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring, de strafoplegging en de vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/700180-18.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 19 maart 2021 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en onder aanvulling van de strafmaatoverwegingen en met dien verstande dat aan de toegepaste wettelijke voorschriften artikel 63 Sr wordt toegevoegd.
Bewijsmiddelen
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de hierna opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met zaaksregistratienummer [nummer] van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 242.

1.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 23 juni 2020, pagina 142,
inhoudende het volgende:
(…) tussen maandag 22 juni 2020 om 23.30 uur en maandag 22 juni 2020 om 23.45 uur. Ik doe aangifte van beroving. Ik was omstreeks 23.30 uur op het adres [adres] . (…) hierna zijn we op bed gaan liggen. Na 10 minuten kwamen er ineens twee gasten de kamer in stormen. De twee riepen dat ik mijn kleding aan moest doen en van het bed af moest komen. Hierna pakte de ene man, de oudere, mij beet en de andere man, de jongere, ging voor de slaapkamerdeur staan. De mannen riepen, in het Engels dat ze geld wilden. Ik had het idee dat ze wel Nederlands konden. Het was geen goed Engels. De man die mij vast hield die hield een brandende peuk voor mijn gezicht. Ik dacht dat ze deze in mijn gezicht wilden duwen. Ik dacht dat ze mij wilden verbouwen toen ik niet direct het geld wilde geven. (…) Dit wilden de twee mannen niet. Ik mocht de kamer niet af. Een van de twee wilde dat ik al mijn geld afgaf. Toen ik mijn portemonnee uit mijn broekzak haalde, heeft een van de twee het uit mijn portemonnee gehaald. Het was precies 280 euro.
De eerste man zag er als volgt uit:
-rond de 40 jaar oud,
-ongeschoren,
-getint
De tweede man zag er als volgt uit:
-rond de 45 jaar oud,
-ongeschoren/onverzorgd,
-getint uiterlijk

2.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van juli 2020, pagina’s 37, 38
en 39, inhoudende het volgende:
(…) Ik was met hem bezig en mijn ex/mijn vriend komt binnen in de kamer met [verdachte] (…) V: Op welk adres hadden jullie afgesproken?
A: [adres] .
V: Waarom daar?
A: Omdat ik geen andere mogelijkheid heb om een klant te ontvangen. Ik heb geen huis. Ik wist ook niet dat dit zou gaan gebeuren anders had ik er een stokje voor gestoken. Dit raakt mij heel erg.
V: Van wie is die woning?
A: Van [verdachte] . (...)
V: Wie verbleven er op dat moment ook nog op dat adres?
A: Dat was de heer [medeverdachte 2] en de heer [verdachte] . Verder niemand.
V: Dus tijdens het incident was je met 4 mensen in de woning?
A: Dat klopt. Ik dus, de klant, [medeverdachte 2] en [verdachte] . Ik wil dit open en
eerlijk afronden. Mijn vriend zit hier toch ook nog? Ik hoorde dat alleen ik en
[verdachte] hiervoor zijn aangehouden. Aangezien mijn vriend dit ook heeft gedaan. Het
kan niet zo zijn dat die buiten loopt. (...) Toen wij bezig waren kwamen [medeverdachte 2] en [verdachte] binnen. (…) Ik moest toen de kamer uit waar ik bezig was met de klant. (…)
O. Die twee mannen komen de kamer binnen en toen?
A: Beide zeiden ze tegen mijn klant wat hij deed in de kamer met mij. Dit deden ze op een hele agressieve manier. Ik mocht mezelf er niet mee bemoeien.

3.

Relaasproces-verbaal, p. 16, voorzover inhoudende zakelijk weergegeven:

Herkenning [medeverdachte 2] en [verdachte] :
Op zondag 12 juli 2020 werden aan aangever [slachtoffer] foto's getoond van [medeverdachte 2] en [verdachte] .

4.

Proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2020, p. 169, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op zondag 12 juli 2020, omstreeks 12.00 uur, meldde [slachtoffer] zich aan het bureau in Sittard. Ik vertelde [slachtoffer] dat ik hem met een paar foto's wilde confronteren en daarop mocht reageren. Ik hoorde dat [slachtoffer] hiermee in stemde.
Foto's tonen
Ik liet [slachtoffer] foto 1 (man met korte haren) zien en hoorde [slachtoffer] zeggen: "Dat is hem".
Ik vroeg [slachtoffer] wat hij hiermee bedoelde. Dat is de man die bij de overval was. Dat was de man die verzorgd uit zag en in zijn vuisten kneep op zo een manier dat hij mij duidelijk wilde maken dat hij mij wilde slaan. Hij liet me ook de ring zien die hij aan zijn vinger had.
Ik liet [slachtoffer] foto 2 twee zien en hoorde [slachtoffer] zeggen: "Dat is de andere".
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat dit de oudere en onverzorgde man was. Dit was ook de man die [slachtoffer] het geld afhandig maakte.
Ik vroeg aan [slachtoffer] of hij er zeker van was dat hij de twee mannen herkende.
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij 100 procent zeker was. Er was geen enkele twijfel mogelijk.
Bewijsoverwegingen
Enkelvoudige fotoconfrontatie
Anders dan de rechtbank heeft het hof tot bewijs gebezigd de resultaten van een uitgevoerde enkelvoudige fotoconfrontatie (bewijsmiddel 4) en overweegt omtrent de bruikbaarheid voor het bewijs ervan het navolgende.
Het hof stelt voorop dat bij het gebruik van de enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel grote behoedzaamheid is geboden. Dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie leidt er niet, althans niet zonder meer, toe dat die herkenning niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Uitgangspunt is dat de resultaten van een rechtmatige enkelvoudige confrontatie voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ongeacht de over het algemeen bestaande voorkeur voor het hanteren van een meervoudige confrontatie, en ongeacht het belang van de confrontatie in het geheel van de bewijsvoering (vgl. HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3244, rov. 3.3.-3.4.). Het hof stelt dienaangaande vast dat de bij de onderhavige confrontatie gevolgde werkwijze volgens het hof geenszins onverenigbaar is met een eerlijke procesvoering. Immers, de omstandigheden waaronder de confrontatie aan de getuige is aangekondigd en vervolgens heeft plaatsgevonden, waren niet zodanig dat zij strekten tot beïnvloeding van deze getuige met het oog op de door hem af te leggen verklaring.
Daarnaast geldt dat bestendige jurisprudentie bepaalt dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt, is voorbehouden om binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht (vgl. o.a. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130 en HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413, rov.2.3). Voor wat betreft de betrouwbaarheid van de herkenning stelt het hof dat daaraan in de eerste plaats bijdraagt dat aangever bij de fotoconfrontatie heeft aangegeven dat hij zonder enige twijfel beide personen voor 100% herkent en dat hij details aangeeft over de rol die elk van de twee personen bij de diefstal heeft gespeeld. Daarnaast draagt in zijn algemeenheid aan de betrouwbaarheid van de uitgevoerde confrontatie bij dat aangever langere tijd op de kamer door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is vastgehouden waarbij hem het geld afhandig werd gemaakt waardoor hij deze personen langere tijd heeft kunnen zien en hun gezicht in zich heeft kunnen opnemen. Ten slotte acht het hof op dit punt van belang – ondanks dat dat formeel zoals eerder vermeld volgens de Hoge Raad niet bepalend is – dat de enkelvoudige herkenning in de onderhavige zaak als ondersteuning dient van het al aanwezige bewijs, zoals de verklaring van de verdachte [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 2), die heeft verklaard dat alleen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] op het adres verbleven en verder niemand anders en dat zij tweeën de kamer binnenkwamen toen zij daar met aangever [slachtoffer] bezig was.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het hoger beroep in zijn algemeenheid betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden omdat de getuigen zijn beïnvloed, er sprake is van een vergissing, dat verdachte het slachtoffer is van foutieve interpretatie van het bewijs door de rechter en dat verdachte niet bij de diefstal aanwezig is geweest. Het hof gaat voorbij aan deze niet nader onderbouwde stellingen van de verdediging.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich achter dit oordeel geschaard. Volgens de verdediging volstaat oplegging van een gevangenisstraf van 1 maand gelet op het geringe bedrag dat is weggenomen.
De rechtbank heeft ter zake de strafoplegging het navolgende overwogen (p. 4 van het vonnis):
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met (bedreiging met) geweld. Dit gebeurde in een slaapkamer waar het slachtoffer verbleef om tegen betaling seks te hebben met [medeverdachte 1] . Het slachtoffer werd verrast door de plotselinge komst van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Zij bleven voor de slaapkamerdeur staan zodat het slachtoffer de slaapkamer niet kon verlaten en hebben het slachtoffer vastgepakt.
Er is in het Engels geroepen dat zij geld wilden en hebben een brandende sigaret bij het hoofd van het slachtoffer gehouden. Dit moet een angstige situatie voor het slachtoffer zijn geweest, mede gelet op de intieme situatie waarin het slachtoffer zich bevond. Uiteindelijk hebben verdachte en de medeverdachte een bedrag van € 280,- weggenomen.
Vervolgens heeft de rechtbank onder verwijzing naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting, de gezamenlijke uitvoering van het feit en het strafblad van verdachte overwogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden passend en geboden is.
Het hof vult deze overweging als volgt aan.
De binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting kennen geen specifieke oriëntatiepunten gericht op diefstal met geweld. Het hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten ter zake straatroof met licht geweld of verbale bedreiging. Daarvoor is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geïndiceerd. Gelet op de hiervoor verder door de rechtbank genoemde punten waarbij het hof tevens acht heeft geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 22 april 2022 verenigt het hof zich met de strafoplegging door de rechtbank. De omstandigheid dat volgens de verdediging slechts een gering geldbedrag is weggenomen doet gelet op het geweld en de dreiging met geweld die in het onderhavige geval is toegepast aan dit oordeel niet af.
Vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/700180-18
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf opgelegd in de zaak met parketnummer 02/700180-18 heeft de verdediging afwijzing bepleit nu tenuitvoerlegging niet langer opportuun is gelet op de ouderdom van het onderliggende feit en de omstandigheid dat verdachte in het kader van de onderliggende strafzaak langdurig in detentie heeft verbleven.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank heeft de vordering tenuitvoerlegging toegewezen en het hof ziet in de door de verdediging genoemde omstandigheden geen aanleiding daaromtrent anders te oordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 2.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 29 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.