ECLI:NL:GHSHE:2022:3150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.312.466_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake voorlopige toevertrouwing minderjarige en exclusief gebruik van de huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en zijn ouders van een minderjarige. De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw de woning zou verlaten en dat hij het exclusieve gebruik van de woning zou krijgen. De vrouw heeft in reconventie gevorderd dat de minderjarige voorlopig aan haar zou worden toevertrouwd en dat zij het exclusieve gebruik van de woning zou krijgen. De kantonrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en de vrouw in haar vorderingen in reconventie gedeeltelijk toegewezen. In hoger beroep heeft de man vijf grieven aangevoerd en de vrouw heeft een incident tot voeging geëntameerd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw belang heeft bij de procedure en heeft haar voeging toegestaan. Het hof heeft vervolgens de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw toegewezen, omdat zij de zorg voor de minderjarige op zich neemt. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de vrouw het exclusieve gebruik van de woning krijgt, omdat het in het belang van de minderjarige is dat zij in haar vertrouwde omgeving blijft. Het hof heeft de man bevolen de woning binnen veertien dagen te verlaten en heeft de vorderingen van de man tot ontruiming en contactverboden afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.312.466/01
arrest van 13 september 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J.A.M. Kuijlaars te Helmond,
tegen
Sanne Gerarda Theodora van der Aa, h.o.d.n. Grip Bewind, gevestigd te Asten,
i.h.h.v. bewindvoerder over alle goederen van [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder,
advocaat: mr. L.C.J. Sars te Helmond,
en, na voeging,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. L.C.J. Sars te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 juni 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 juni 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als eiser en Van der Aa als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9864857 / CV EXPL 22-2896)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties tevens houdende de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende incident tot voeging ex artikel 217 Rv, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel met bijlagen;
  • het H12-formulier met producties van de advocaat van de man;
  • de pleitnota die de advocaat van de vrouw op de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022.
Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordelingDe feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • Partijen hebben tot maart 2022 een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben met elkaar samengewoond.
  • Partijen zijn huurders van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
  • Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
  • De man heeft uit een eerdere relatie twee dochters, waarvan er één, [minderjarige 2] , minderjarig is. De man ziet [minderjarige 2] één keer in de twee weken een weekend.
  • De vrouw heeft uit een eerdere relatie twee meerderjarige dochters.
  • De vrouw verblijft met [minderjarige 1] in de woning.
  • De man heeft momenteel geen vaste verblijfplaats.
De procedure in eerste aanleg
3.2.
De man heeft in eerste aanleg bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd dat:
wordt bepaald dat hij voor de duur van de (nog aan te vangen) bodemprocedure met uitsluiting van de vrouw wordt gerechtigd tot het gebruik van de woning;
de vrouw wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, de woning
met alle personen en zaken die zich vanwege de vrouw daar bevinden, te ontruimen en te verlaten, waarbij wordt bepaald dat zij de woning niet meer mag betreden en het gehuurde door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de man dient te stellen, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen voorziening;
3. de vrouw wordt veroordeeld om zich binnen veertien dagen, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van dit vonnis uit te laten schrijven op het adres van de woning;
4. de vrouw wordt verboden gedurende een periode van één jaar direct of indirect, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch, per e-mail of anderszins contact op te nemen met de ex-partner van de man en/of andere vrienden, familieleden of kennissen van de man;
5. de vrouw wordt verboden gedurende één jaar zich via (sociale) media, internetfora of op andere publieke wijze negatief of diskwalificerend uit te laten over de man;
6. de vrouw wordt verboden zich jegens [minderjarige 1] negatief of diskwalificerend uit te
laten over de man;
7. de vrouw wordt veroordeeld om aan de man te betalen een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de vrouw niet aan het gevorderde onder 2, 3, 4 en/of 5 voldoet, tot een maximum van € 50.000,-;
8. de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg in conventie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man, althans hem zijn vorderingen te ontzeggen als zijnde ongegrond, onbewezen en niet-steunend op de wet.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat [minderjarige 1] voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
  • alsmede dat het gebruiksrecht van de woning alleen toekomt aan de vrouw en zij
dus, met uitsluiting van de man, tot het gebruik van de woning gerechtigd zal zijn, althans zulks totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist, met bevel dat de man de woning uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten en ontruimen met afgifte van de sleutels en deze ter vrije beschikking dient te stellen aan de vrouw en hij de woning niet meer mag betreden;
  • alsmede dat de man zich binnen deze termijn dient uit te schrijven op het adres van de woning;
  • op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-.
Daarnaast heeft de bewindvoerder van de vrouw gevorderd de man te veroordelen in de kosten van dit geding, zowel in conventie als in reconventie aan de zijde van de vrouw gevallen, waaronder mede te verstaan de nakosten.
3.4.
De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep in conventie de vorderingen van de man afgewezen en de man veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van Van der Aa, in haar hoedanigheid als bewindvoerder van de vrouw, tot de datum van het vonnis vastgesteld op € 498,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep in reconventie de bewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard in haar tegenvorderingen en Van der Aa, in haar hoedanigheid als bewindvoerder van de vrouw, veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de man, tot de datum van het vonnis vastgesteld op nihil.
De procedure in hoger beroep
3.5.
De man heeft in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd en gevorderd:
het vonnis waarvan beroep te vernietigen alsmede eventuele daaraan voorafgaande tussenvonnissen en opnieuw rechtdoende bij arrest de vorderingen van de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog toe te wijzen;
de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.6.
De vrouw heeft in onderhavige procedure een incident tot voeging van haarzelf als procespartij geëntameerd. Daarnaast heeft de vrouw (al dan niet vertegenwoordigd door de bewindvoerder) in principaal hoger beroep gevorderd de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen in hoger beroep alsook in eerste aanleg, althans hem deze te ontzeggen als zijnde ongegrond, onbewezen en niet-steunend op de wet, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
In het incidenteel appel hebben de bewindvoerder en de vrouw één grief aangevoerd en gevorderd:
- het vonnis waarvan beroep te vernietigen en alsnog te bepalen dat [minderjarige 1] voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- alsmede te bepalen dat dat het gebruiksrecht van de woning alleen toekomt aan de vrouw en zij dus, met uitsluiting van de man, tot het gebruik van de woning gerechtigd zal zijn, althans zulks totdat in de bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist, met bevel dat de man de woning uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten en ontruimen met afgifte van de sleutels en deze ter vrije beschikking dient te stellen aan de vrouw en hij de woning niet meer mag betreden;
  • alsmede te bepalen dat de man zich binnen deze termijn dient uit te schrijven op het adres van de woning;
  • op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-.
Ten slotte vordert de vrouw de man te veroordelen in de kosten van onderhavig geding in beide instanties, zowel in het principaal als in het incidenteel appel aan de zijde van de vrouw en de bewindvoerder gevallen.
3.7.
De man heeft in incidenteel hoger beroep gevorderd:
de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar tegenvorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen, en
de vrouw te veroordelen in de kosten van het incidenteel appel aan de zijde van de man, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
Motivering van de beslissing
3.8.
Het hof zal nu één voor één de geschilpunten van partijen beoordelen.
Het hof geeft de standpunten van partijen, zoals deze blijken uit de processtukken en hetgeen is gezegd op de mondelinge behandeling beknopt en zakelijk weer.
Het hof stelt voorop dat het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de vorderingen.
I. Incident tot voeging ex artikel 217 Rv
3.8.1.
De vrouw voert aan dat zij in eerste aanleg is gedagvaard en verschenen middels haar bewindvoerder. In hoger beroep is alleen de bewindvoerder gedagvaard. Zij wenst zich in onderhavige procedure alsnog te voegen en zelf als procespartij in het geding te verschijnen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen bezwaar tegen de voeging te hebben.
3.8.2.
Op grond van artikel 217 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen of tussen te komen. Deze bepaling is op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook van toepassing in hoger beroep. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (vgl. HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168; HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58). Het hof is van oordeel dat de vrouw belang heeft bij het geding, omdat de vorderingen van de man haar direct (kunnen) raken en zij bij het toewijzen van deze vorderingen nadelige gevolgen kan ondervinden. Het hof zal de incidentele vordering van de vrouw tot voeging daarom toewijzen.
II. Voorlopige toevertrouwing [minderjarige 1]
3.8.3.
De vrouw heeft aan deze vordering, samengevat, ten grondslag gelegd dat zij momenteel met [minderjarige 1] in de woning verblijft en de dagelijkse zorg voor [minderjarige 1] op zich neemt. De man is hier vanwege zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur niet toe in staat. De man heeft op dit moment geen omgang met [minderjarige 1] . De vrouw vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat het contact met de man hersteld wordt en zij heeft stappen genomen om dit contactherstel te bevorderen. Vanwege het drankgebruik van de man wil zij echter niet dat [minderjarige 1] bij de man overnacht. Hoewel er geen discussie bestaat over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw, heeft de vrouw de voorlopige toevertrouwing van [minderjarige 1] in deze procedure gevorderd zodat er duidelijkheid komt over het verblijf van de vrouw en [minderjarige 1] in de woning. De vrouw is van mening dat partijen daarna in staat zullen zijn om afspraken te maken over de omgang tussen de man en [minderjarige 1] .
3.8.4.
De man heeft de vordering gemotiveerd betwist. Hij is van mening dat deze vordering van de vrouw niet in onderhavige procedure thuishoort, omdat dit geen familiezaak is. De man is deze procedure slechts gestart om duidelijkheid te krijgen over het exclusief gebruik van de woning. Voor het behandelen van de vordering tot voorlopige toevertrouwing van [minderjarige 1] zou hij zich moeten laten bijstaan door een familierechtadvocaat. Dat is nu niet het geval. De man beaamt dat de vrouw tot op heden het grootste deel van de zorg voor [minderjarige 1] op zich heeft genomen. Voorafgaand aan de relatiebreuk tussen partijen nam de vrouw de zorg voor [minderjarige 1] doordeweeks op zich, omdat de man dan aan het werk was. In het weekend was hij thuis om (gezamenlijk met de vrouw) de zorg voor [minderjarige 1] te dragen. De vrouw is sinds kort meer gaan werken en is daardoor niet hele dagen meer thuis zoals voorheen. De man stelt dat hij ook de zorg voor [minderjarige 1] op zich kan nemen en dat [minderjarige 1] bij hem kan verblijven. De man krijgt daarbij flexibiliteit van zijn werkgever, zeker omdat het nu rustiger is op het werk. De man heeft de woning verlaten vanwege de escalerende situatie. Sindsdien heeft hij geen omgang meer met [minderjarige 1] . Bij het voorlopig toevertrouwen van [minderjarige 1] aan de vrouw zonder daarbij een contactregeling vast te stellen zal daar naar de man vreest geen verandering in komen.
3.8.5.
Het hof dient eerst te beoordelen of er op grond van artikel 7 Rv voldoende samenhang bestaat tussen de vordering in het principaal en incidenteel beroep. Gelet op het feit dat zowel het geschil omtrent het exclusief gebruik van de (huur)woning als het geschil om de voorlopige toevertrouwing van [minderjarige 1] een gevolg zijn van het beëindigen van de relatie tussen partijen, is het hof van oordeel dat er voldoende sprake is van samenhang tussen de vorderingen. Het hof overweegt verder als volgt. De man heeft niet betwist dat de vrouw tot op heden het grootste deel van de zorg voor [minderjarige 1] op zich heeft genomen. Hij heeft aangevoerd dat hij ook de zorg voor [minderjarige 1] kan dragen omdat hij minder kan gaan werken, maar heeft dit niet verder onderbouwd. Hij heeft zelf geen vordering gedaan tot het voorlopig toevertrouwen van [minderjarige 1] aan hem of tot het vaststellen van een contactregeling met [minderjarige 1] . Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de man in staat is de hoofdzorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen en zal daarom bepalen dat [minderjarige 1] voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd.
III. Exclusief gebruik van de (huur)woning
3.8.6.
Partijen hebben over en weer gevorderd met uitsluiting van de andere partij gerechtigd te zijn tot het gebruik van de woning, waarbij de andere partij wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning, met afgifte van sleutels, te ontruimen en verlaten en wordt bepaald dat die partij de woning niet meer mag betreden en zich binnen deze termijn dient uit te schrijven op het adres van de woning. Beide partijen hebben daarbij gevorderd de andere partij te veroordelen tot een dwangsom van € 100,- per dag of gedeelte van een dag dat de andere partij niet aan bovengenoemde veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-.
3.8.7.
De man heeft aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Een tijdelijk verblijf elders is voor de man niet mogelijk. Zijn ouders zijn overleden en vrienden en kennissen hebben geen ruimte om hem op tijdelijk op te vangen. Er kan van de man niet langer gevergd worden dat hij in zijn vrachtwagen verblijft. Dat is omwille van hygiënische en gezondheidsredenen niet mogelijk. Ook geldt er een verbod om te overnachten in een vrachtwagen. De vrouw kan wel tijdelijk elders verblijven, namelijk bij haar ouders of haar zus. Zij verblijft in de weekenden regelmatig bij haar zus en tijdens een eerdere relatiebreuk van partijen in 2020 had de vader van de vrouw tijdelijk een caravan op zijn terrein geplaatst waar de vrouw terecht kon.
De man heeft een te hoog inkomen om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning, maar kan vanwege zijn schulden ook geen hypotheek krijgen, zodat hij op de woningmarkt met lege handen zal komen te staan. De vrouw komt met haar inkomen wel in aanmerking voor een sociale huurwoning. Zij heeft niet aangetoond dat zij op die woningen reageert. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de wachttijd voor een andere huurwoning in [woonplaats] op dit moment jaren bedraagt. De actuele doorlooptijd voor urgentie bij WoCom bedraagt maximaal zeven maanden en twee weken. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de financiële argumenten van de man niet maken dat de woning zonder meer aan hem moet worden toegewezen. Uit de berekeningen van de man blijkt dat de vrouw onvoldoende middelen heeft om de huur en andere vaste lasten te kunnen betalen. Als het gebruik van de woning aan de vrouw zou toekomen, zou er feitelijk een huurachterstand ontstaan. De man is daarvoor dan medeverantwoordelijk. Alleen al daarom moet het financiële argument van de man zwaarder wegen en moet de belangenafweging in zijn voordeel uitvallen. Uit jurisprudentie volgt dat aan het inkomen van partijen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
Ten slotte stelt de man dat hij om de weekenden de zorg draagt voor [minderjarige 2] in de woning en heeft zijn meerderjarige dochter, [meerderjarige] , aangegeven bij hem te willen komen wonen.
3.8.8.
De vrouw heeft aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het is niet juist dat de vrouw bij haar ouders of haar zus zou kunnen verblijven. Zij beschikken niet over geschikte huisvesting om langere tijd te kunnen verblijven, nog afgezien van de praktische problemen die dat oplevert in verband met de schoolgang van [minderjarige 1] en zijn andere activiteiten in [woonplaats] . De ouders van de vrouw wonen in [woonplaats] wonen en de zus woont in [woonplaats] . Daarnaast doet een eventueel verblijf in een caravan geen recht aan de belangen van [minderjarige 1] . De vrouw erkent dat overnachten in zijn vrachtwagen verre van ideaal is voor de man, maar is van mening dat de man meer mogelijkheden heeft om in het weekend elders te verblijven. Hij is immers niet op dezelfde manier als [minderjarige 1] en de vrouw gebonden aan [woonplaats] .
Uit de berekening van de vrouw blijkt dat ze met haar inkomen en de toeslagen waar ze recht op heeft de huur van de woning wel kan blijven betalen. Zij kan eventueel haar werkuren nog verder uitbreiden als ze recht krijgt op gesubsidieerde kinderopvang. Om hiervoor in aanmerking te komen en de benodigde toeslagen te ontvangen dient de man zich uit te schrijven uit de woning. De vrouw betwist dat zij urgentie kan krijgen voor een nieuwe woning. Zij heeft op 18 mei 2022 een brief van WoCom gekregen waarin staat dat zij niet aan de gestelde voorwaarden voldoet voor het krijgen van urgentie omdat zij al eerder voorrang heeft gekregen bij het toewijzen van een woning via WoCom.
Voor [minderjarige 1] zou het heel nadelig zijn als hij de woning zou moeten verlaten. Hij raakt dan zijn vaste verblijfplaats kwijt en zou het risico lopen zijn school en sociale omgeving kwijt te raken. Daarnaast kan het belang van de meerderjarige dochter van de man niet prevaleren boven dat van [minderjarige 1] .
3.8.9.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen niet langer samen in de echtelijke woning kunnen verblijven. Voorafgaand aan het vertrek van de man uit de woning was er sprake van spanningen en escalaties tussen partijen. Het hof acht dit niet in het belang van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is voorlopig toevertrouwd aan de vrouw. Gelet op de zorg die de vrouw voor [minderjarige 1] draagt, is het hof van oordeel dat de man de woning dient te verlaten. Zo kan [minderjarige 1] in zijn vertrouwde omgeving blijven wonen. De financiële situatie van de vrouw doet daar niet aan af. Het hof bepaalt daarom dat de vrouw voorlopig bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning met het bevel dat de man de woning uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten.
3.8.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven al zes weken niet meer in de woning te zijn geweest. Dit heeft de vrouw bevestigd. Zij heeft naar het oordeel van het hof verder de noodzaak voor een dwangsom onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan het niet voldoen van bovengenoemde veroordeling.
3.8.11. Ten aanzien van de vorderingen tot het ontruimen van de woning, het afgeven van de sleutels en het uitschrijven op het adres van de woning overweegt het hof als volgt. Artikel 822 Rv kan analoog worden toegepast in dagvaardingsprocedures bij partijen die niet gehuwd zijn. Dit artikel geeft het hof niet de mogelijkheid over bovengenoemde vorderingen te beslissen. Het gevorderde past ook niet in deze procedure, die een voorlopige ordemaatregel betreft. Het hof zal deze vorderingen van partijen om die reden afwijzen.
IV. Overige vorderingen
3.8.11.
De man heeft voor het overige een contactverbod van één jaar tussen de vrouw en de ex-partner van de man en/of andere vrienden, familieleden of kennissen van de man gevorderd, gevorderd dat het de vrouw wordt verboden om zich op publieke wijze of jegens [minderjarige 1] negatief of diskwalificerend uit te laten over de man en de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom van € 100,- per keer te betalen voor iedere dag of gedeelte van daarvan dat de vrouw niet aan het bovenstaande voldoet, tot een maximum van € 50.000,-. Evenals de kantonrechter en op dezelfde gronden als de kantonrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat vorengenoemde verboden noodzakelijk zijn. Het hof zal deze vorderingen daarom afwijzen.
3.8.12.
Ten overvloede merkt het hof op dat de voorlopige toevertrouwing van [minderjarige 1] bij de vrouw en het exclusief gebruik van de woning ordemaatregelen zijn die van tijdelijke aard zijn. Partijen hebben de verplichting een ouderschapsplan op te stellen en afspraken te maken over de contacten tussen [minderjarige 1] en de vader. Er is nu al langere tijd geen tot nauwelijks contact tussen [minderjarige 1] en zijn vader. Omgang zou eventueel in het weekend in de woning kunnen plaatsvinden, nu de vrouw heeft aangegeven bereid te zijn de woning op bepaalde momenten in het weekend te verlaten. Het hof acht het van belang dat partijen hier op zeer korte termijn met elkaar over gaan spreken. Als het partijen niet lukt om hier goede afspraken over te maken kunnen partijen deze kwestie voorleggen aan de bodemrechter.
Proceskosten
3.8.13.
Partijen hebben over en weer verzocht om een proceskostenveroordeling, maar het hof ziet, gelet op de onderlinge relatie van partijen, geen aanleiding om één van partijen te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. Gelet hierop ziet het hof ook geen aanleiding om de beslissing in eerste aanleg ten aanzien van de proceskosten te vernietigen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2022;
en opnieuw recht doende:
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de (huur)woning aan de [adres] en beveelt dat de man die woning dient te verlaten;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] , [geboortedatum] te [geboorteplaats] , voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2022.
griffier rolraadsheer