ECLI:NL:GHSHE:2022:3112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
200.305.596_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, geboren in 2017. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder, op 29 oktober 2021, het verzoek van de vader afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat er contra-indicaties waren voor een omgangsregeling. De vader stelde dat hij zijn leven op orde had en dat hij bereid was om onder professionele begeleiding contact met zijn dochter te herstellen. De moeder daarentegen voerde aan dat de vader eerst met zijn persoonlijke problemen aan de slag moest gaan voordat er een omgangsregeling kon worden overwogen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2022 werd duidelijk dat de vader nog steeds worstelde met emotieregulatie en boosheid jegens de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader professionele hulp zocht voordat er een omgangsregeling kon worden overwogen. Het hof concludeerde dat de zorgen over de vader nog steeds aanwezig waren en dat het noodzakelijk was dat hij eerst met zichzelf aan de slag ging. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 september 2022
Zaaknummer: 200.305.596/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/349571 / FA RK 19-3906_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. van Doorn,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.J. Nijenhof-van der Donk.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing over de omgangsregeling en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen op de wijze zoals door de vader in eerste aanleg is verzocht, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 6 april 2022, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, waarnemend voor mr. Van Doorn;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Nijenhof-van der Donk;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 8 februari 2022;
  • de brief van de raad d.d. 25 februari 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 14 mei 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant ouders via het Uniform Hulpaanbod (UHA) doorverwezen naar [instantie] te [plaats] . Aan [instantie] is verzocht de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject aan de rechtbank over te leggen, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld te reageren. Aan de raad is verzocht om bij een niet positief verlopen traject de rechtbank binnen twee weken na kennisneming van de afloop van het traject te informeren of een raadsonderzoek noodzakelijk wordt geacht en indien dit het geval zou zijn, een onderzoek te verrichten naar het gezag en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarover te rapporteren.
3.3.
Aangezien de doelen binnen het hulpverleningstraject niet zijn behaald heeft de raad op 16 juli 2021 gerapporteerd en een advies aan de rechtbank uitgebracht.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang,
het verzoek om een zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen, afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte is er geen omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld en is geoordeeld dat er sprake is van contra-indicaties, waarbij er geen mogelijkheden zijn om deze op korte termijn op te heffen. Daarbij is ten onrechte overwogen dat de kans op een ontwikkelingsbedreiging aanwezig is, indien [minderjarige] onder de huidige omstandigheden contact met haar vader zal hebben.
De vader laat zijn verzoek tot gezamenlijk gezag varen vanwege de weerstand die de moeder daarbij ervaart. De vader hoopt dat de moeder dit als een positief signaal zal ervaren en spreekt uit dat hij vertrouwen heeft in en respect heeft voor de moeder. Nu het gezag geen punt van discussie meer is kan opnieuw worden bekeken welke mogelijkheden er voor de ouders zijn om de communicatie te verbeteren, zodat de omgang weer kan worden opgestart. Hij begrijpt daarbij dat het voor [minderjarige] noodzakelijk is dat het contactherstel onder professionele begeleiding dient plaats te vinden.
De vader heeft zijn leven inmiddels op orde. Hij heeft een eigen woning, een nieuwe baan en hij heeft zijn financiën met behulp van een bewindvoerder op orde. Hij staat nu anders in het leven. De vader heeft ook begrip voor de nieuwe gezinssituatie van de moeder. Hij heeft zich bewust van de moeder en [minderjarige] afzijdig gehouden. Hiermee heeft hij aangetoond dat hij de moeder niet wil lastig vallen en dat hij berust in de beëindiging van de relatie. Er is nog wel sprake van wantrouwen. Het vertrouwen in elkaar kan alleen worden hersteld door met elkaar in gesprek te gaan. Het is verder belangrijk dat de moeder aan [minderjarige] emotionele toestemming geeft om het contact met de vader aan te gaan. De vader wil slechts een goede vader voor [minderjarige] zijn en haar een goed leven bieden. Hij wil haar geen angst aanjagen. Het is juist dat de vader zijn emoties soms uit, maar hij heeft nooit geweld gebruikt. De vader staat in beginsel wel open voor een hulpverleningstraject, maar hij zou graag zien dat alle hulpverlening, waaronder een begeleid omgangstraject, vanuit één organisatie wordt georganiseerd.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het is niet voor niets dat de vader onder een vergrootglas ligt. Het extreme gedrag van de vader is ook door [instantie] en de raad gezien. De vader dient eerst met zichzelf aan de slag te gaan om aan zijn persoonlijke aandachtspunten te werken, zoals eerder door [instantie] en de raad geadviseerd. Pas daarna kan worden gestart met een traject tussen de ouders, waarbij eerst ingezet dient te worden op verbetering van de communicatie tussen de ouders en vervolgens gekeken kan worden naar een mogelijk contactherstel tussen de vader en [minderjarige] .
Ook nu blijkt weer dat de vader zijn agressie en boosheid richting de moeder nog niet achter zich heeft weten te laten. Zodra er iets gebeurt waar de vader het niet mee eens is, wordt hij extreem boos. De gedachtegang van de vader, waarbij hij stelt dat de draad weer kan worden opgepakt nu hij het verzoek tot gezamenlijk gezag heeft laten varen, is te simpel. Daar komt bij dat de vader niet in staat is gebleken om bij de belevingswereld van [minderjarige] aan te sluiten.
De moeder heeft er alles aan gedaan om het contact tussen [minderjarige] en de vader in stand te houden en zij is het er in beginsel nog steeds mee eens dat het contact moet worden hersteld.
Zij erkent bovendien dat zij fouten heeft gemaakt en dat zij de vader tijdig had moeten informeren toen zij een nieuwe serieuze relatie was aangegaan. De bal ligt nu echter bij de vader. Wanneer de vader aantoonbaar met zichzelf aan de slag is gegaan, kan hij een nieuw verzoek tot omgang met [minderjarige] indienen. In de tussenliggende periode kan het contact tussen [minderjarige] en de vader niet worden hersteld.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, als volgt geadviseerd.
Het is voor [minderjarige] van belang dat zij een positief vaderbeeld krijgt. De raad ziet dat de vader al een positieve verandering heeft doorgemaakt, nu hij inziet dat het in het kader van het contactherstel tussen hem en [minderjarige] noodzakelijk is dat de omgang wordt begeleid en in stapjes wordt opgebouwd. Dit is echter nog onvoldoende. Het wordt ook noodzakelijk geacht dat de vader hulp voor zichzelf zoekt om zijn emoties beter te kunnen reguleren. [instantie] heeft dit eerder al geadviseerd. Zolang de vader deze hulpverlening niet aangaat is het niet in het belang van [minderjarige] om het contact tussen haar en de vader te herstellen. In de tussenliggende periode kan de vader zo nu en dan een kaartje naar [minderjarige] sturen.
De overwegingen van het hof
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.9.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak (onder andere HR 07-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:700) dienen partijen, indien er voor de eerstvolgende uitspraak, nadat de mondelinge behandeling reeds heeft plaatsgevonden een rechterswisseling plaatsvindt, in de gelegenheid te worden gesteld om te verzoeken om een nieuwe mondelinge behandeling en dient een dergelijk verzoek ook te worden toegewezen.. Alhoewel partijen op dit punt geen grieven gericht hebben tegen de bestreden beschikking stelt het hof ambtshalve vast dat de rechtbank dit heeft verzuimd, terwijl de vader wel om een nieuwe mondelinge behandeling heeft verzocht. Dit gebrek is in hoger beroep gerepareerd.
3.9.3.
Het hof overweegt verder als volgt. Het wordt als een positieve ontwikkeling gezien dat de vader zich inmiddels realiseert dat het gezamenlijk met de moeder uitoefenen van het ouderlijk gezag over [minderjarige] niet mogelijk is. Verder is positief dat de vader beseft dat herstel van het contact met [minderjarige] slechts onder professionele begeleiding en stapje voor stapje tot stand kan komen. Deze nieuwe inzichten van de vader zijn echter naar het oordeel van het hof onvoldoende om de zorgen die er waren en nog steeds zijn, weg te nemen.
Immers, op grond van hetgeen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd stelt het hof vast dat de vader nog steeds geen hulp heeft gezocht voor zijn emotieregulatieproblemen en dat hij nog steeds gevoelens van boosheid ervaart jegens de moeder vanwege het beëindigen van de relatie en/of de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het contact tussen de vader en [minderjarige] .
Eerder is door zowel [instantie] als de raad geconstateerd dat sprake is van dermate diepgewortelde gevoelens bij de vader dat het noodzakelijk is dat de vader professionele hulp voor deze gevoelens en problemen zoekt. Wanneer de vader namelijk wordt geconfronteerd met zaken die niet in overeenstemming zijn met zijn eigen wensen, gevoelens of ervaringen, lukt het hem niet meer om op een rustige manier het gesprek met de moeder of de hulpverlening aan te gaan. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat zij hiermee wordt geconfronteerd. Het is bovendien noodzakelijk dat het vertrouwen van de moeder in de vader wordt hersteld, voordat de moeder in staat wordt geacht om [minderjarige] op een onbelaste wijze in het contactherstel met de vader te begeleiden. Ook om die reden is het noodzakelijk dat de vader met zichzelf aan de slag gaat. Eerst daarna kunnen de ouders onder professionele begeleiding met elkaar om de tafel gaan zitten.
Mogelijk kan de raad de vader adviseren over welke weg hij hiertoe dient te bewandelen.
Net als de raad stelt het hof voor dat de vader in de tussenliggende periode start met het op regelmatige basis sturen van een kaartje, teneinde bij [minderjarige] in beeld te blijven en een start te maken met het bij [minderjarige] creëren van een positief vaderbeeld.
Aangezien de vader te zijner tijd een nieuw verzoek bij de rechtbank kan indienen, ziet het hof geen aanleiding om de beslissing op het verzoek van de vader in hoger beroep aan te houden.
De conclusie
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
29 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.M. Bossink en is op 8 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.