In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, geboren in 2017. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder, op 29 oktober 2021, het verzoek van de vader afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat er contra-indicaties waren voor een omgangsregeling. De vader stelde dat hij zijn leven op orde had en dat hij bereid was om onder professionele begeleiding contact met zijn dochter te herstellen. De moeder daarentegen voerde aan dat de vader eerst met zijn persoonlijke problemen aan de slag moest gaan voordat er een omgangsregeling kon worden overwogen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2022 werd duidelijk dat de vader nog steeds worstelde met emotieregulatie en boosheid jegens de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader professionele hulp zocht voordat er een omgangsregeling kon worden overwogen. Het hof concludeerde dat de zorgen over de vader nog steeds aanwezig waren en dat het noodzakelijk was dat hij eerst met zichzelf aan de slag ging. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af.