3.5.Voor zover [appellanten] ingang willen doen vinden dat de onderhavige zaak een woning uit omstreeks 2000 betreft, volgt het hof hen daarin niet. Het gaat immers om een pand uit 1948. Volgens [appellanten] zijn zij bij de koop van de woning afgegaan op de advertentie in de Funda en daarin is vermeld dat het bouwjaar van de woning 1948 is. In de ouderdomsclausule is ook opgenomen dat het is de koper (dat wil zeggen, [appellanten] ) bekend dat de onroerende zaak meer dan 25 jaar oud is. De verbouwing omstreeks 2000 doet aan het voorgaande niets af.
3.6.1.In artikel 6.3 van de koopovereenkomst is opgenomen dat een onroerende zaak zal worden geleverd die de feitelijke eigenschappen bezit voor normaal gebruik als woonhuis. Dit beding dient te worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Daarbij komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
Voorts dient uitgangspunt voor de uitleg van dit beding te zijn dat 'normaal gebruik' betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414). 3.6.2.Ten tijde van de koop was de woning slechts gedeeltelijk voorzien van muur- en dakisolatie. Het hof deelt de opvatting van de rechtbank dat dit een normaal gebruik van de woning niet in de weg staat en dat de woning de feitelijke eigenschappen bezat voor normaal gebruik. Mede in aanmerking genomen dat het hier om een pand uit 1948 ging, mochten [appellanten] redelijkerwijze niet verwachten dat de woning zou voldoen aan de eisen die de overheid stelt of zal gaan stellen in het kader van de energietransitie. Ook de omstandigheid dat het gebrek aan isolatie hoge energielasten tot gevolg heeft, maakt het voorgaande niet anders. [appellanten] konden bovendien uit de NVM-vragenlijst afleiden dat het gasverbruik fors was. Daarin is immers onder het kopje
10. Vaste lastenvermeld als voorschotbedrag aan de nutsbedrijven:
Gas € 365,93.[geïntimeerde 1] hoefde redelijkerwijze niet te begrijpen dat [appellanten] ervan uitging dat voor normaal gebruik van de woning volledige isolatie is vereist. [appellanten] heeft niet voldoende onderbouwd dat dat anders is; gesteld noch gebleken is bijv. dat [appellanten] aan [geïntimeerde 1] hebben meegedeeld dat zij een volledig geïsoleerde woning wensten te kopen. De stelling van [appellanten] dat de woning niet verkoopbaar is of slechts tegen een groot verlies, leidt niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde 1] heeft een onroerende zaak geleverd die de feitelijke eigenschappen bezit voor normaal gebruik als woonhuis. In zoverre beantwoordde de woning aan de overeenkomst. Voor een andersluidend oordeel hebben [appellanten] in elk geval onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
3.7.1.[appellanten] hebben ook een beroep gedaan op mededelingen die [geïntimeerde 1] heeft gedaan over isolatie van de woning middels antwoorden in de NVM-vragenlijst en de informatie op Funda (zie voor de weergave hiervan rov. 3.1.4 en 3.1.5 van dit arrest).
3.7.2.Naar het oordeel van het hof konden [appellanten] bij de koop van de woning niet onverkort uitgaan van de antwoorden in de NVM-vragenlijst en de informatie op Funda over isolatie. De antwoorden in de NVM-vragenlijst zijn naar hun aard geen garanties maar mededelingen in de context van alle andere gegeven informatie. Immers, bij de NVM-vragenlijst hebben [appellanten] ook een energielabel ontvangen, waarop vermeld staat dat aan de woning energielabel F is toegekend (zie hiervoor rov. 3.1.6). Voorts konden [appellanten] , zoals reeds overwogen, uit de NVM-vragenlijst afleiden dat het gasverbruik fors was. Er waren aldus voldoende aanknopingspunten om te twijfelen of de antwoorden in de NVM-vragenlijst en de informatie op Funda juist althans volledig waren. Met name het energielabel F acht het hof een sterke contra-indicatie. Ook hier moet worden bedacht dat het ging om een (omstreeks 2000 verbouwd) pand uit 1948. De informatie op Funda bevat de duidelijke en gebruikelijke exoneratie (
disclaimer)dat geen enkele aansprakelijkheid wordt aanvaard voor enige onvolledigheid, onjuistheid of anderszins. In de gegeven omstandigheden konden [appellanten] er dan ook niet zonder meer gerechtvaardigd op vertrouwen dat de woning volledig geïsoleerd was.
3.7.3.Indien [appellanten] een volledig geïsoleerde woning wensten, had het in de gegeven omstandigheden op hun weg gelegen voorafgaand aan de koop nader onderzoek te laten doen. Zij hebben echter volstaan met een beperkte bouwkundige inspectie van [bedrijf 1] (zie rov. 3.1.7). In elk geval had toen reeds betrekkelijk eenvoudig vastgesteld kunnen worden dat geen dakisolatie aanwezig was aan de binnenzijde van het dak. De techniek om dakisolatie aan de buitenzijde van het dak, direct onder de dakpannen, aan te brengen (productie 6 bij de memorie van grieven) is overigens van latere datum dan 1948. Eerst na de levering van de woning hebben [appellanten] onderzoek laten doen naar de isolatie van de woning door [bedrijf 2] , waarbij het gebrek aan isolatie is vastgesteld (zie rov. 3.1.8). [appellanten] hebben [geïntimeerde 1] ook geen vragen gesteld over de isolatie van de woning. Het verwijt dat zij [geïntimeerde 1] maken over schending van de mededelingsplicht, valt naar het oordeel van het hof in het niet bij de gebrekkige uitvoering van de onderzoeksplicht.
3.7.4Het vorenstaande brengt mee dat [geïntimeerde 1] haar mededelingsplicht als verkoper van de woning niet heeft geschonden. De stellingen van [appellanten] daartoe acht het hof niet toereikend.
3.8.1.[appellanten] hebben voorts aan hun vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is van optrekkend vocht als gevolg van een kapotte riolering. Zij verwijzen daarbij naar het behandelingsvoorstel van de [firma] (productie 8 bij de inleidende dagvaarding). [appellanten] zijn van mening dat [geïntimeerde 1] wist althans had moeten weten van dit gebrek.
3.8.2.Dit onderdeel van de vordering stuit naar het oordeel van het hof af op het bepaalde in artikel 22 van de koopovereenkomst (de ouderdomsclausule). In deze bepaling is juist opgenomen dat de koper zijn verwachtingen met name ten aanzien van de staat van de riolering en de afwezigheid van optrekkend vocht dient aan te passen. Het gestelde vochtprobleem valt daarmee onder artikel 22. Partijen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, met toepassing van de Haviltex-maatstaf, tot een ander oordeel leiden.
3.8.3.Gezien het bepaalde in artikel 22 van de koopovereenkomst kan [geïntimeerde 1] niet aansprakelijk worden gehouden voor optrekkend vocht, wat de oorzaak daarvan ook mag zijn. [appellanten] waren bekend met de betekenis van deze bepaling. Ook wisten zij uit de bouwkundige inspectie van [bedrijf 1] (blz. 28) dat er nader onderzoek noodzakelijk was als zij over eventueel optrekkend vocht zekerheid wensten. Dat nadere onderzoek hebben zij niet laten verrichten voorafgaand aan de koop. Als zij desondanks [geïntimeerde 1] aansprakelijk hadden willen houden voor een eventueel vochtprobleem, hadden zij niet akkoord moeten gaan met deze bepaling. Dat zijn zij echter wel gegaan.
3.8.4.Voor zover [appellanten] zich op het standpunt stellen dat [geïntimeerde 1] geen beroep kan doen op het bepaalde in artikel 22 omdat zij hen heeft misleid, overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] onvoldoende hebben onderbouwd, in het licht van de betwisting, dat [geïntimeerde 1] wist dat van een vochtprobleem sprake was. Ook in hoger beroep hebben zij geen feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat [geïntimeerde 1] wist van het vochtprobleem, daarom deze bepaling in de koopovereenkomst heeft laten opnemen en dat [geïntimeerde 1] hen aldus heeft misleid. Aldus hebben zij onvoldoende onderbouwd dat het beroep van [geïntimeerde 1] op artikel 22 van de koopovereenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan het onderhavige standpunt gaat het hof daarom voorbij.
3.9.1.Voorts heeft [appellanten] zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde 2] haar zorgplicht jegens hen geschonden. Evenals de rechtbank stelt het hof het volgende voorop. Ingevolge artikel 7:401 BW moet een opdrachtnemer, zoals een makelaar, de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Van handelen in strijd met deze zorgplicht kan onder meer sprake zijn indien de makelaar de aspirant-koper voorafgaand aan de verkoop geen, onjuiste of misleidende informatie verstrekt over de eigenschappen van de zaak waarvan hij weet of moet begrijpen dat deze voor de (betrokken) koper bij zijn aankoopbeslissing van belang kunnen zijn.
3.9.2.Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] haar standpunt dat [geïntimeerde 2] haar zorgplicht jegens hen geschonden onvoldoende concreet onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting van dat standpunt door [geïntimeerde 2] . Ter toelichting dient het volgende.
3.9.3.Die betwisting houdt, samengevat, het volgende in. Nadat zij zelf de woning hadden bezichtigd, wilden [appellanten] de woning kopen en hebben zij [geïntimeerde 2] daarvoor een ‘gerichte’ aankoopopdracht gegeven. Nadat [geïntimeerde 2] de woning samen met [appellanten] had bezichtigd, heeft [geïntimeerde 2] geadviseerd om een bouwkundige keuring uit te laten voeren gelet op het bouwjaar van de woning. [appellanten] hebben dat ook gedaan. [geïntimeerde 2] heeft [appellanten] geadviseerd een ontbindende voorwaarde op te laten nemen in de koopovereenkomst met het oog op de herstelkosten die uit de bouwkundige keuring volgen. [geïntimeerde 2] heeft de concept-koopovereenkomst met bijlagen aan [appellanten] gestuurd en heeft benadrukt om deze goed door te lezen en eventuele vragen zo spoedig mogelijk door te geven. Uit de reactie van [appellanten] blijkt dat ze de documenten hebben doorgenomen en dat ze twee vragen hadden, één over de lekkage op de eerste verdieping en één over de gemeentelijke belastingen. [appellanten] hebben geen vragen gesteld over de isolatie van de woning. Zij hebben ook niet kenbaar gemaakt dat isolatie van belang was voor hun aankoopbeslissing. Dit kon [geïntimeerde 2] ook niet vermoeden, ook omdat zij van plan zijn de woning grondig te verbouwen. Verder begrepen [appellanten] de ouderdomsclausule. Onder deze omstandigheden hoefde [geïntimeerde 2] in dit geval niet meer te doen dan zij heeft gedaan, aldus – steeds – [geïntimeerde 2] .
3.9.4.De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat [geïntimeerde 2] niet in strijd met de zorgvuldigheidplicht heeft gehandeld. In het hoger beroep hebben [appellanten] niets (nieuws) aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. Dit geldt ook voor de informatie op de website van [geïntimeerde 2] , de algemene voorwaarden en de NVM-Erecode. Die verwijzingen zijn te algemeen in dit verband. Daaruit volgt niet dat [geïntimeerde 2] in dit geval had moeten wijzen op de afwezigheid van isolatie. Ook volgt daaruit niet dat [geïntimeerde 2] zelf onderzoek had moeten doen naar de totstandkoming van de woning en de daarbij afgegeven vergunningen. Een en ander volgt ook niet uit de gegeven ‘gerichte’ aankoopopdracht (zie productie 3 bij de conclusie van antwoord van [geïntimeerde 2] ).
3.9.5.[appellanten] hebben gesteld dat [geïntimeerde 2] hen onder tijdsdruk heeft gezet. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat [geïntimeerde 2] [appellanten] gevraagd heeft om korte termijn de concept-koopovereenkomst met bijlagen door te nemen. Uit de reactie van [appellanten] blijkt evenwel dat ze de documenten niettemin hebben doorgenomen. Zij hebben niet aangegeven onvoldoende tijd daarvoor te hebben gehad. Ook hebben ze niet om uitstel gevraagd. Zij hebben ook niet gesteld dat, als zij meer tijd zouden hebben gehad, zij dan vragen zouden hebben gesteld over de isolatie van de woning of over de ouderdomsclausule. Van een zodanig druk zetten dat de zorgplicht als makelaar is geschonden, is niet gebleken. De onderhavige stelling kan [appellanten] derhalve niet baten.
3.9.6.Ten slotte maken [appellanten] [geïntimeerde 2] verwijten ten aanzien van de begeleiding bij de bouwkundige keuring.
Zoals reeds overwogen, heeft [geïntimeerde 2] na bezichtiging van de woning [appellanten] geadviseerd om een bouwkundige keuring uit te laten voeren gelet op het bouwjaar van de woning alsmede om een ontbindende voorwaarde op te laten nemen in de koopovereenkomst met het oog op de herstelkosten die uit de bouwkundige keuring volgen. Anders dan in randnummer 81 van de memorie van grieven is vermeld, was niet [geïntimeerde 2] de opdrachtgever van [bedrijf 1] , maar [appellante 2] (appellante sub 2). Als voor [appellanten] de isolatie van de woning of eventuele gebreken die onder de ouderdomsclausule vallen zo belangrijk voor hun aankoopbeslissing waren geweest als zij thans stellen, had het op hun weg gelegen [bedrijf 1] te vragen om daarnaar nader onderzoek te doen. Zij hebben echter volstaan met een beperkte opdracht.
Voorts is [geïntimeerde 2] ook bij de bouwkundige keuring zelf geweest. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 1] de woning niet conform de opdracht vakkundig heeft geïnspecteerd. [geïntimeerde 2] hoefde [bedrijf 1] dus ook verder niet aan te sturen. [geïntimeerde 2] is dan ook niet tekort geschoten in de vervulling van haar eventuele rol bij de bouwkundige keuring door [bedrijf 1] . Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat [appellanten] zich er bewust van waren dat de rechterzijgevel van de woning niet is geïnspecteerd vanwege onbereikbaarheid.
3.9.7.Al met al heeft [geïntimeerde 2] naar het oordeel van het hof in dit geval niet onvoldoende zorgvuldig gehandeld. Daarbij speelt ook mee dat doordat er op advies van [geïntimeerde 2] een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst is opgenomen met het oog op de herstelkosten die uit de bouwkundige keuring volgen, zij de koop nog hadden kunnen ontbinden als zij dat hadden gewild, wat zij echter om hun moverende redenen niet hebben gedaan.