Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de B.V.] ,
Nederlands Opleidingsbureau B.V.,
1.De besloten vennootschap Holding Intermeat B.V.,
[geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 3] ,
Stichting Administratiekantoor Intermeat,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/258105/ HA ZA 18-618)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 januari 2021;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis met 50 producties van [de B.V.] c.s.;
- de memorie van antwoord tevens grieven in incidenteel appel met 1 productie van Intermeat c.s.;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [de B.V.] c.s. met 4 producties;
- een akte van [de B.V.] c.s.;
- een antwoordakte van Intermeat c.s..
3.De feiten
4.De vorderingen in eerste aanleg in conventie en in reconventie
5.De beslissing in eerste aanleg en de vorderingen in hoger beroep
in conventie:
in reconventie:
6.De beoordeling
grief Iin het principaal hoger beroep met het primaire betoog dat het verweer van Intermeat als een bevrijdend verweer kwalificeert en dat de bewijslast van de aan het verweer ten grondslag liggende feiten op Intermeat rust. Subsidiair neemt zij het standpunt in dat behoudens tegenbewijs aangenomen had moeten worden dat voornoemde informatie niet is gedeeld en Intermeat met een bewijsopdracht belast had moeten worden.
nietis geslaagd in het bewijs dat Intermeat de bij haar bekende informatie over ontwikkelingen bij het Outletcentrum niet met [de B.V.] heeft gedeeld (rov. 3.12 van het eindvonnis van 16 december 2020). Daartegen keren zich de
grieven II, III en IVin het principaal hoger beroep. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [de B.V.] c.s.
welis geslaagd in het bewijs dat Intermeat [de B.V.] niet heeft geïnformeerd dat [naam 2] Intermeat in oktober 2017 heeft verteld dat 2018 een rustig jaar voor SIF ging worden en dat de verwachting was dat de omzet met 50% zou afnemen (rov. 3.13 van het eindvonnis van 16 december 2020). Daartegen is
grief IIin het incidenteel hoger beroep gericht. De grieven in het principaal en in het incidenteel hoger beroep lenen zich op dit punt voor een gezamenlijke bespreking.
nietmet [de B.V.] te delen. Daarmee realiseert zich het op [de B.V.] c.s. rustende bewijsrisico, kunnen de beide vorderingen als genoemd in rov. 5.2 onder I en II niet slagen en falen de grieven II, III en IV in het principaal hoger beroep. Grief II in het incidenteel hoger beroep slaagt, zodat het bestreden eindvonnis van 16 december 2020 zal worden vernietigd en het hof de vorderingen van [de B.V.] c.s. ter zake van inbreuk op een garantie uit de koopovereenkomst alsnog zal afwijzen. Bij
grief Iin het incidenteel hoger beroep (was het slechte economische vooruitzicht van SIF een feit van algemene bekendheid?) bestaat dan geen belang meer. In het verlengde van het voorgaande moet ook
grief Vin het principaal hoger beroep falen, waarmee Intermeat c.s. bedrog c.q. misleiding wordt verweten (art. 3:44 BW) door doelbewust informatie te hebben achtergehouden. Het verwijt berust immers blijkens de toelichting op hetzelfde feitencomplex als de gestelde en hiervoor verworpen schending van (een) garantie(s).
Grief VIin het principaal hoger beroep (onvoldoende onderbouwing schending van garantie 32 uit Bijlage 3) deelt het lot van de voorgaande grieven en hetzelfde geldt voor
grief VIIIdie ziet op het causaal verband tussen de tekortkomingen en de gederfde winst. Bij
grief VII(heeft Intermeat c.s. tijdig gereageerd op de brief van [de B.V.] c.s. van 13 maart 2018?) bestaat geen belang meer.
grief Xin het principaal hoger beroep.
grief IIIin het incidenteel hoger beroep met het betoog dat zij nog recht heeft op een gedeelte van twee termijnen in het kader van de earn-outregeling. Die komt op het volgende neer. De koopsom voor de aandelen bedroeg € 418.000. Een bedrag van € 18.000 heeft betrekking op het gestorte kapitaal, € 200.000 zag op de vaste betaling en het restant bedrag van € 200.000 is afhankelijk gesteld van het resultaat van de onderneming, het EBITDA. Koper dient tweemaal een bedrag te betalen ad € 100.000,00 indien het EBITDA hoger is dan € 100.000,00, dan wel een lager bedrag indien en voor zover het EBITDA lager is. Omdat volgens het door [de B.V.] c.s. in het geding gebrachte rapport van Match Plan (MvG prod. 40 pag 13) de EBITDA in 2018 € 13.000 bedroeg en in 2019 € 7.000 heeft Intermeat op grond van de koopovereenkomst in ieder geval dus nog recht op betaling van € 20.000. In het verlengde hiervan keert
grief IVin het incidenteel hoger beroep zich tegen rov. 3.30 van het eindvonnis van 16 december 2020 waarin de vordering van Intermeat ex art. 843a Rv door de rechtbank is afgewezen. Volgens Intermeat heeft zij een rechtmatig belang om te controleren of ingevolge de koopovereenkomst nog betalingen dienen plaats te vinden aan Intermeat. Door [de B.V.] c.s. dient daarom inzage te worden verschaft in de jaarrekeningen 2018 en 2019 en de volledige onderliggende boekhouding, en tevens dient door [de B.V.] c.s. aan Intermeat te worden voldaan een bedrag van € 20.000. Volgens Intermeat betekent dit dat zij recht heeft op inzage in de jaarstukken van NOB over de jaren 2018 en 2019, al dan niet (zo begrijpt het hof) op grond van art. 843a Rv.
conceptjaarrekening 2019 van NOB, maar in de toelichting op de grieven III en IV heeft Intermeat c.s. daarop geen beroep gedaan. Het hof gaat er bovendien van uit dat de definitieve jaarrekening voor 2019 inmiddels is vastgesteld overeenkomstig het concept, nu daarover niets anders is gesteld of gebleken. Dat betekent dat het hof ook voor 2019 uitgaat van de juistheid van de cijfers uit het concept rapport van Match Plan, zodat het EBITDA voor het jaar 2019 is vastgesteld op € 7.000. Ook in zoverre slaagt grief III in het incidenteel hoger beroep, en faalt grief IV in het incidenteel hoger beroep bij gebreke van een rechtmatig belang daarbij. Het voorgaande betekent dat het hof na vernietiging van het bestreden eindvonnis het subsidiair gevorderde bedrag van € 20.000 zal toewijzen, als niet afzonderlijk bestreden te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 maart 2019. Het bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat geen zodanig concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, aanleiding kunnen geven tot een andere beslissing
€ 6.096(1,5 x tarief VI)
€ 1.114(1 punt tarief IV)
7.De uitspraak
in conventiegewezen vonnis van 16 december 2020 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, en doet opnieuw recht:
in reconventiegewezen vonnis van 16 december 2020 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover daarbij de vordering van Intermeat c.s. tot betaling van € 20.000 is afgewezen, en doet in zoverre opnieuw recht: