ECLI:NL:GHSHE:2022:297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.265.496_01 H
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake toewijzing wettelijke rente in consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022 een herstelarrest gewezen naar aanleiding van een verzoek van de advocaat van de geïntimeerde, mr. M.C.J. de Schepper. Hij stelde dat het eerdere arrest van 18 januari 2022 een kennelijke fout bevatte, omdat ten onrechte de wettelijke handelsrente was toegewezen aan een verbintenis waarbij de geïntimeerde als consument handelde. De advocaat van de appellanten, mr. R.A.C.J. van Kessel, werd in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven over dit verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde bij het sluiten van de overeenkomst niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, maar als consument. Hierdoor was de toewijzing van de wettelijke handelsrente niet aan de orde. Het hof heeft geconcludeerd dat de eerdere toewijzing van de wettelijke handelsrente een kennelijke fout was en heeft deze gecorrigeerd door de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toe te wijzen. De verbeteringen zijn op de minuut van het eerdere arrest vermeld, met de datum van 8 februari 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200265496
arrest van 8 februari 2022 strekkende tot VERBETERING in de zin van artikel 31 Rv van het arrest, gewezen op 18 januari 2022
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen

1.Vijver- en Groenspecialist [de V.O.F.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna tezamen aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C.J. de Schepper te Eindhoven,

1.Overwegingen

1.1.
Bij brief van 20 januari 2022 heeft mr. De Schepper aan de griffier van het hof bericht dat het hem voorkomt dat het arrest van 18 januari 2022 een kennelijke fout bevat. Volgens mr. De Schepper wordt in rov. 6.25.2 van het arrest ten onrechte “vanuit het niets” het volgende overwogen:
“Over dat bedrag is de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW toewijsbaar vanaf de door De [de V.O.F.] gestelde datum 15 september 2017. Aangenomen kan worden dat [appellanten] op deze rente aanspraak hebben gemaakt met hun niet nader omschreven bewoordingen “wettelijke rente”.”
Voorts is het volgens mr. De Schepper onjuist dat in het dictum van het arrest onder het derde gedachtestreepje het volgende is opgenomen:
“veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] € 18.820,17 te betalen, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 15 september 2017;”.
Mr. De Schepper heeft erop gewezen dat tussen partijen nooit sprake is geweest van wettelijke handelsrente, en dat er ook geen sprake kan zijn van toewijzing van wettelijke handelsrente aangezien [geïntimeerde] bij het sluiten van de in geding zijnde overeenkomst optrad als consument. Mr. De Schepper heeft geconstateerd dat er uit het arrest niet blijkt dat er een bewuste afweging ten grondslag ligt aan de toewijzing van de wettelijke handelsrente, en concludeert dat sprake is van een kennelijke fout, die door het hof moet worden hersteld.
1.2.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft het hof mr. Van Kessel in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënten zijn mening hierover aan het hof kenbaar te maken. Mr. Van Kessel
heeft vervolgens bij brief van 27 januari 2022 aan het hof verzocht om het verzoek van mr. De Schepper te honoreren en het arrest te herstellen.
1.3.
Het hof is van oordeel dat mr. De Schepper terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van een kennelijke fout in het arrest van 18 januari 2022. Vaststaat dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de in geding zijnde overeenkomst niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, maar als consument. Er is dus geen sprake van een “handelsovereenkomst” in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW. Toewijzing van wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW kan daarom niet aan de orde zijn. Daar komt bij dat [appellanten] geen aanspraak hebben gemaakt op toewijzing van wettelijke handelsrente. Zij hebben slechts toewijzing van wettelijke rente gevorderd.
1.4.
Dat het hof in rov. 6.25.2 van het arrest heeft overwogen dat wettelijke handelsrente toewijsbaar is, moet dus worden gezien als een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv. Dit geval valt tot op zekere hoogte te vergelijke met het geval dat aan de orde was in HR 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1444. In dat arrest is een proceskostenbeslissing die onverenigbaar was met de wet eveneens als een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv bestempeld.
1.5.
De fout leent zich voor eenvoudig herstel. Het hof zal daarom het arrest van 18 januari 2022 overeenkomstig het verzoek van mr. De Schepper verbeteren, in die zin dat over de betreffende post niet de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW maar de gewone wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt toegewezen.

2.De beslissing

Het hof:
Bepaalt dat in rov. 6.25.2 van het arrest van 18 januari 2022 de bewoordingen:
“Over dat bedrag is de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW toewijsbaar vanaf de door [de V.O.F.] gestelde datum 15 september 2017. Aangenomen kan worden dat [appellanten] op deze rente aanspraak hebben gemaakt met hun niet nader omschreven bewoordingen “wettelijke rente”.”
moeten worden verbeterd en gewijzigd in:
“Over dat bedrag is de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar vanaf de door [de V.O.F.] gestelde datum 15 september 2017.”
Bepaalt dat in het dictum van het arrest van 18 januari 2022 onder het derde gedachtestreepje de bewoordingen:
“veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] € 18.820,17 te betalen, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 15 september 2017;”
moeten worden verbeterd en gewijzigd in:
“veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] € 18.820,17 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 15 september 2017;”
Bepaalt dat deze verbeteringen onder vermelding van de datum van 8 februari 2022 wordt vermeld op de minuut van het arrest van 18 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 februari 2022.
griffier rolraadsheer