ECLI:NL:GHSHE:2022:2919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
200.301.386_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor mishandeling en schadevergoeding in civiele rechtszaak

In deze zaak gaat het om de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de mishandeling van [appellante] en de schade aan haar auto op 12 april 2017. [appellante] heeft [geïntimeerde] aangeklaagd voor onrechtmatige daad, omdat zij een klap in het gezicht heeft gekregen. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door [appellante] te slaan, maar heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder dit gebeurde. [appellante] had [geïntimeerde] benaderd in een situatie die als intimiderend kon worden ervaren, wat heeft geleid tot de klap. Het hof oordeelt dat de eigen schuld van [appellante] zo groot is dat de vergoedingsplicht van [geïntimeerde] geheel vervalt. Daarnaast heeft [appellante] geen bewijs geleverd voor de schade aan haar auto, waardoor ook deze vordering is afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.301.386/01
arrest van 23 augustus 2022
in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellante] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geintimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat : mr. M. van Riet.
op het bij exploot van dagvaarding van 15 april 2021 ingeleide hoger beroep van [appellante] .

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8511489 CV EXPL 20-2110)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de memorie van grieven en de memorie van antwoord.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Waarover gaat deze zaak
3.1.
Deze zaak gaat over het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de mishandeling van [appellante] en voor de beschadiging van haar auto op 12 april 2017 en of dientengevolge [geïntimeerde] de schade die [appellante] heeft geleden dient te vergoeden. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Deze feiten aangevuld met enkele ander relevante feiten luiden als volgt.
De feiten
3.2.
[geïntimeerde] heeft van 2016 tot 2020 een affectieve relatie gehad met [persoon A] (hierna: [persoon A] ), en zij en haar kinderen hebben bij hem ingewoond. Voordat [persoon A] een relatie kreeg met [geïntimeerde] is hij eens uitgegaan met [appellante] .
3.3.
Op 12 april 2017 is [appellante] naar de woning van [persoon A] gegaan. [geïntimeerde] heeft haar toen een klap gegeven. Op 29 januari 2019 heeft de officier van justitie meegedeeld dat [geïntimeerde] niet vervolgd zal worden. Bij brief van 12 februari 2019 heeft [appellante] een klaagschrift ingediend bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch met het verzoek de vervolging te bevelen. In de beschikking van het Gerechtshof van 22 oktober 2019 staat onder meer het volgende (waarbij met “klaagster” [appellante] wordt aangeduid en met beklaagde [geïntimeerde] ):
“II. De feiten en omstandigheden voor zover relevant voor beoordeling van de klacht
De aangifte d.d. 18 april 2017
Klaagster heeft verklaard dat zij sinds december 2015 contact heeft met [persoon A] (hierna: [persoon A] ), die zij heeft leren kennen via een datingsite. Klaagster kreeg geen respons op haar sms’jes en is op 12 april 2017 rond 9:15 naar het huis van [persoon A] gegaan om verhaal te halen. Daar stond een auto geparkeerd, waarin beklaagde zat.
Naderhand bleek dat beklaagde reeds negen maanden een relatie met [persoon A] had. Klaagster liep naar de auto toe en zei tegen beklaagde dat ze [persoon A] wilde spreken. Beklaagde zei toen tegen klaagster dat [persoon A] haar niet wilde spreken. Klaagster zei dat [persoon A] haar niet mocht zien door toedoen van beklaagde en dat ze wel op een andere manier contact met [persoon A] krijgt.
Ze liep terug naar haar eigen auto en opende het portier. Beklaagde kwam naar klaagster toe en ze gaf een harde klap tegen de linkerwang van klaagster. (…)
De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen heeft geconstateerd dat de linkerwang van klaagster nog licht gezwollen was.
(…)
Proces-verbaal van verhoor beklaagde d.d. 19 mei 2017
Beklaagde heeft verklaard dat zij op 12 april 2017 thuiskwam en haar auto parkeerde. Er stond opeens een vrouw naast de bestuurdersportier. Deze vrouw, klaagster, begon te schreeuwen dat ze beklaagde kende en dat beklaagde al eerder in een relatie van klaagster heeft gestookt. Op dit moment wist beklaagde dat dit [appellante] moest zijn. Deze [appellante] kende ze van de verhalen van haar vriend [persoon A] . Klaagster bleef schreeuwen en bleef allerlei dingen roepen. Beklaagde was compleet overdonderd en heeft klaagster in paniek geslagen. Beklaagde wist dat ze niet had mogen slaan, maar dit gebeurde in een “paniek reactie”. Klaagster was al vaker langsgekomen, maar toen was beklaagde er steeds niet. Volgens beklaagde heeft [persoon A] klaagster al eerder duidelijk gemaakt dat hij wilde dat klaagster geen contact meer zocht. Klaagster bleef kaarten sturen, chocolade brengen en cadeautjes sturen aan [persoon A] .
Beklaagde heeft met gebalde vuist tegen de linkerwang van beklaagde geslagen; dit was echter niet hard. (…)
IV. Het hof
(…)
Uit het dossier, waaronder de aangifte, de bekennende verklaring van beklaagde voor zover het gaat om de vuistslag en de medische verklaring, komt naar voren dat er voldoende aanwijzingen zijn voor mishandeling van klaagster. Klaagster is echter zelf naar de woning van [persoon A] en beklaagde gegaan en heeft aldaar de confrontatie met beklaagde gezocht terwijl zij ten minste kon vermoeden dat [persoon A] en beklaagde geen contact met klaagster wensten. Beklaagde, die volledig overdonderd was door de komst van klaagster en haar handelen, heeft klaagster vervolgens in paniek geslagen. (…)
Het hof is, ondanks het bestaan van voldoende aanwijzingen voor de gestelde mishandeling, gelet op alle omstandigheden waaronder het eigen aandeel van klaagster, van oordeel dat het niet opportuun is om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.”
3.4.
[persoon A] heeft in het verleden aangifte van stalking gedaan tegen [appellante] . Zij is naar aanleiding hiervan op 30 november 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren, waarbij aan haar een gebiedsverbod en contactverbod zijn opgelegd met betrekking tot (de wijk van) [persoon A] . Ook is zij veroordeeld aan hem een schadevergoeding te betalen.
3.5.
Op 16 maart 2020 en 31 maart 2020 heeft [persoon A] wederom aangifte van stalking en belaging gedaan tegen [appellante] . [appellante] heeft via WhatsApp onder meer de volgende berichten aan [persoon A] gestuurd ( [naam 1] & [naam 2] zijn de dochters van [geïntimeerde] ):
- Een foto van een mishandeld kind met daarnaast de tekst: “
Er is maar één iemand nodig om kindermishandeling te stoppen…” en eronder de tekst: “
Lieve Schat,Het is deze week, de week van de kindermishandelingen.De mishandelingen van [naam 1] & [naam 2] moeten ook GESTOPT worden Heb t [naam 1] beloofd dat t zal STOPPEN Ze mogen nu echt NIET MEER ZWIJGEN anders blijven ze klem zitten…….Ze drongen je huis binnen met hun valse moeder …ze zijngetuige van het geweld dat hun [vader] en bij jouw en bij deze fake [persoon A] …iK ZAL MIJN BEST DOEN OOK VOOR HUN ook al ken ik ze niet hun valse moeder heeft mij ook mishandeld …IK GEEF JE NIET OP LIEVE SCHATJullie hebben mij nodig …ik blijf …hou vol lieve schat’
- Een foto van een vrouw die met gespreide en geheven handen boos voor een man staat die met gebogen hoofd en neergeslagen ogen voor haar zit, met daaronder de tekst: “
De MISHANDELING van de mannen moeten STOPPEN bij JOUW THUIS…… [geïntimeerde] MOET GESTOPT worden….ze zal nooit vanzelf stoppen kijk maar naar [vader] van haar kinderen.”
3.6.
In een ongedateerd verslag van de neuroloog die [appellante] naar aanleiding van de mishandeling door [geïntimeerde] onder meer via een ct-scan heeft onderzocht (overgelegd als productie 1 bij de mail van 19 oktober 2020 met toezending producties van de zijde van [appellante] in eerste aanleg) is opgenomen:
“Geen posttraumatisch ossaal letsel”.
Geschil in eerste aanleg
3.7.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat, een voorschot op de schadevergoeding van € 1.600,00, te vermeerderen met rente en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3.8.
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Geschil in hoger beroep
3.9.
Tegen de afwijzing van haar vordering is [appellante] in hoger beroep gekomen met zeven grieven die het geschil in volle omvang aan het hof voorleggen.
Mishandeling onrechtmatig; noodweer?
3.10.
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat [geïntimeerde] met een gebalde vuist op 12 april 2017 een klap tegen de linkerwang van [appellante] heeft gegeven. De politie heeft in het kader van de aangifte door [appellante] op zes dagen later vastgesteld dat de linkerwang van [appellante] nog licht gezwollen was. Daarmee is de aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW in beginsel, gegeven. [geïntimeerde] heeft onrechtmatig jegens [appellante] gehandeld en is in beginsel verplicht de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, te vergoeden. Voor zover [geïntimeerde] zich heeft beroepen op een rechtvaardigingsgrond (lid 2 van artikel 6:162 BW) zijnde noodweer, faalt dat beroep. Het bezoek van [appellante] aan het woonhuis van [persoon A] en daarmee [geïntimeerde] , is al dan niet in combinatie met eerdere acties van stalking door [appellante] , mogelijk wel intimiderend geweest voor [geïntimeerde] , maar daarmee is onvoldoende gesteld om in dit geval noodweer aan te kunnen nemen.
Schade?
3.11.
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op basis van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dat laatste is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook hiervoor geldt dat degene die zich hierop beroept de aantasting in persoon met concrete gegevens moet onderbouwen.
3.12.
Als het bestaan van immaterieel nadeel aannemelijk is, dient de omvang ervan vervolgens naar redelijkheid te worden begroot. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de aard, duur en intensiteit van de uit de gebeurtenis voortvloeiende gevolgen. De rechter dient ook rekening te houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel en met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
3.13.
In dit geval heeft [geïntimeerde] [appellante] een enkele klap in het gezicht gegeven. In de inleidende dagvaarding (zie punt 2) heeft [appellante] aangevoerd dat zij als gevolg van de klap hoofdpijn heeft, tintelingen en een gevoelloze linkerwang. Dit is echter niet onderbouwd. Uit het verslag van de neuroloog (zie hiervoor onder 3.6.) is ook niet gebleken van (blijvend) letsel bij [appellante] . Aldus is gesteld noch gebleken dat [appellante] als gevolg van de klap lichamelijk letsel heeft opgelopen anders dan een licht gezwollen wang. Op grond van artikel 6:106 lid 1, onder b, BW komt een gedupeerde met lichamelijk letsel voor een vergoeding in aanmerking, ook indien het letsel, bijvoorbeeld een blauw oog, gering is (zie HR 29 juni 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Voor het geringe letsel van [appellante] komt haar dus in beginsel een vergoeding toe, behoudens voor zover er sprake is van eigen schuld waarover hierna meer.
3.14.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] aangevoerd dat zij tot de dag van vandaag pijn ervaart van de klap en dat het haar mentaal bezig houdt omdat zij geen erkenning krijgt van het leed en de pijn dat haar is aangedaan. Dit is echter onvoldoende om psychische schade te onderbouwen in de zin van aantasting in de persoon van artikel 6:106 BW.
Eigen schuld
3.15.
[geïntimeerde] heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat de klap heeft plaatsgevonden onder de volgende omstandigheden. Op 12 april 2017 stapte [geïntimeerde] , terug van haar werk, haar auto uit voor de woning te [plaatsnaam] waar zij en [persoon A] toen woonachtig waren. Uit het niets stapte een vrouw voor haar en begon direct te schreeuwen en te vloeken dat ze [persoon A] met rust moest laten. [geïntimeerde] wist op dat moment nog niet hoe [appellante] er uit zag, en begreep eerst niet waar het over ging. Echter enige ogenblikken daarna begreep [geïntimeerde] dat deze vrouw [appellante] betrof, de vrouw die hen al maandenlang lastig viel met langsrijden, het bezorgen van pakketjes en brieven alsmede het versturen van brieven met aantijgingen aan het adres van [geïntimeerde] dat zij zich schuldig zou maken aan kindermishandeling en dierenmishandeling. Deze confrontatie tussen partijen is vervolgens uit de hand gelopen omdat [geïntimeerde] zich geïntimideerd en bedreigd voelde. Haar kinderen waren op dat moment alleen thuis en [geïntimeerde] was bang dat haar of haar kinderen iets zou worden aangedaan. Zij heeft op dat moment in paniek [appellante] geslagen. Hoewel [appellante] in haar aangifte een ander verklaring van hetgeen zich die dag heeft voorgedaan heeft afgelegd (zie hiervoor onder 3.3.) staat vast dat [appellante] naar de woning van [persoon A] is gegaan en daar [geïntimeerde] heeft aangesproken. Ook staat vast dat [appellante] strafrechtelijk is veroordeeld voor stalking.
3.16.
Artikel 6:101 BW bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fout of anders omstandigheden van het geval eist. In de omstandigheden van dit geval waarbij [geïntimeerde] een relatie had met [persoon A] , waarbij [geïntimeerde] zodanig ernstig werd gestalkt door [appellante] dat zij daarvoor strafrechtelijk is veroordeeld en waarbij [appellante] zich ook richtte tot de kinderen van [geïntimeerde] , is het hof van oordeel dat [appellante] zich zodanig heeft gedragen dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van [geïntimeerde] voor de klap op het gezicht van [appellante] op grond van artikel 6:101 BW geheel komt te vervallen.
Schade auto?
3.17.
Ten aanzien van de door [appellante] gevorderde schadevergoeding in verband met de gestelde schop door [geïntimeerde] tegen de auto van [appellante] onderschrijft het hof hetgeen de kantonrechter onder 4.1. van het bestreden vonnis heeft overwogen. Ook in hoger beroep heeft [appellante] geen enkel bewijs ten aanzien van de gestelde schade aan haar auto overgelegd, zodat deze vordering terecht is afgewezen.
Bewijsaanbod
3.18.
Het bewijsaanbod van wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
Slotsom
3.19.
De conclusie is dan ook dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij [appellante] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 338,00
- salaris advocaat € 787,00 (1 punt x tarief I € 1.114,00).
Nakosten
3.20.
[geïntimeerde] heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Limburg, zittingslocatie Maastricht, van 10 februari 2021;
4.2.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 338,00 voor verschotten en op € 787,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, H.K.N. Vos en J.G.A. Struycken en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 augustus 2022.
griffier rolraadsheer