ECLI:NL:GHSHE:2022:2866

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.904_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging zorgregeling binnen de ondertoezichtstelling met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was vastgesteld en een zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling, maar het hof oordeelde dat een ruimere zorgregeling op dit moment niet aan de orde was. Het hof heeft de zorgen van de GI over de thuissituatie van de moeder en de loyaliteitsproblematiek van de kinderen meegewogen in zijn beslissing. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de wijziging van de zorgregeling in het belang van de kinderen was, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en het gelasten van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof benadrukte het belang van continuïteit in de deelname van de kinderen aan sport- en sociale activiteiten, en dat de moeder zich moet inspannen om deze activiteiten te faciliteren. De beslissing van het hof houdt in dat de huidige zorgregeling voorlopig gehandhaafd blijft, met de mogelijkheid voor toekomstige uitbreiding indien de omstandigheden dat toelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 augustus 2022
Zaaknummer : 200.307.904/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/298424 / JE RK 21-2138 en C/03/298425 / JE RK 21-2139
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • primair:te bepalen dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben en er een zorgregeling tussen de vader en de kinderen wordt vastgesteld waarbij de kinderen één weekend in de veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot maandag voor schooltijd bij de vader verblijven alsmede elke donderdag na schooltijd tot vrijdagochtend voor schooltijd;
  • subsidiair:te bepalen dat er een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen wordt vastgesteld waarbij de kinderen één weekend in de veertien dagen van donderdag na schooltijd tot maandag voor schooltijd bij de moeder verblijven en in de andere week op donderdag na schooltijd tot vrijdagochtend voor schooltijd bij de moeder verblijven;
  • primair en subsidiair:
- een onderzoek door de raad te gelasten;
- te bepalen dat er ingevolge artikel 1:250 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere curator wordt benoemd voor de kinderen, teneinde hun belangen waar te nemen en hun zowel in als buiten rechte te vertegenwoor-digen;
- de bepalingen met betrekking tot de uitvoering van de hobby’s en sporten, aldus:
“sporten, club, vereniging en feestjes:
het aanmelden van de kinderen bij een club of vereniging gebeurt in onderling overleg tussen de ouders eventueel met tussenkomst vanuit BJZ en daarmee met medeweten van beide ouders. Indien de kinderen bij een club of vereniging betrokken zijn conformeren beide ouders zich hier aan en hebben daarmee een inspanningsverplichting en verantwoordelijkheid alles in het werk te stellen, zorg te dragen dat de kinderen ook aanwezig kunnen zijn bij bijeenkomsten van deze club of vereniging ongeacht of dit door de weeks of in het weekend plaatsvindt. Tevens houden beide ouders zich aan de afspraken die vanuit of met betrekking tot deze club of vereniging zijn gemaakt, zoals wassen van sportkleding, meerijden naar een wedstrijd of vervanging of organiseren voor het meerijden. Beide ouders dienen daarom contact te hebben en te onderhouden met de betreffende club of vereniging”te vernietigen.
- de bestreden beschikking voor het overige in stand te laten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 april 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Smeets;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • productie 3 tot en met 17 ingediend door de advocaat van de moeder op 22 maart 2022;
  • het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 28 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 14 juni 2022.
2.5.
Bij V6-formulier heeft de advocaat van de moeder op 16 juni 2022 een aanvullend verzoek in hoger beroep ingediend dat betrekking heeft op de vaststelling van een regeling voor de vakanties en feestdagen. Het hof overweegt dat art. 283 Rv onverlet laat dat in hoger beroep de tweeconclusieregel geldt, die inhoudt, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9226, dat grieven en veranderingen of vermeerderingen van het verzoek in hoger beroep in beginsel bij verzoek- of verweerschrift dienen te worden aangevoerd (vgl. HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154). Deze in beginsel strakke tweeconclusieregel lijdt onder meer uitzondering indien de aard van het geschil met zich brengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of een zodanige verandering of vermeerdering van het verzoek kan plaatsvinden. Nu echter het aanvullend verzoek door de advocaat van de moeder geruime tijd na de binnenkomst van het verweerschrift van de GI is ingediend, niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van recente nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde omstandigheden en evenmin is aangegeven waarom pas in dit zeer late stadium het aanvullend verzoek is ingediend, acht het hof het aanvullend verzoek van de moeder tardief en wordt het wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
2.6.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen, het verzoek tot het gelasten van een raadsonderzoek en het verzoek tot de benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen, ingetrokken. Aangezien de moeder deze verzoeken niet langer handhaaft, zal het hof de moeder in deze verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.6.1.
Dit brengt met zich dat alleen de (omvang) van de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen en de door de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking bepaalde inspanningsverplichting omtrent ‘sporten, club, vereniging en feestjes’, in hoger beroep nog aan het hof voorliggen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De moeder en de vader oefenen samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 30 mei 2016 -met uitzondering van een korte onderbreking van 30 mei 2018 tot en met 16 september 2018- onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is laatstelijk verlengd tot 17 maart 2023.
3.3.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de bij het ouderschapsplan van 2 juli 2018 overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd, en:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader bepaald;
  • een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder vastgesteld op de wijze, zoals in de bestreden beschikking is weergegeven.
3.4.
De moeder kan zich -voor wat betreft de zorgregeling tussen haar en de kinderen- met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is om de zorgregeling te wijzigen zoals door de GI is verzocht. De rechtbank heeft onvoldoende onderzocht of de door de GI verzochte (gewijzigde) regeling in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De tijd die de moeder en de kinderen met elkaar doorbrengen is te weinig om invulling te geven aan het ouderschap en een band te houden en verder op te bouwen. Dit klemt temeer omdat de kinderen nog sporten of lidmaatschappen van verenigingen hebben. Ook de belmomenten die de moeder met de kinderen heeft verlopen moeizaam omdat de kinderen daarin geen vrijheid voelen. De kinderen hebben daardoor nagenoeg geen contact met de moeder wanneer zij bij de vader verblijven. De moeder verzoekt daarom om een uitbreiding van de zorgregeling. De moeder ziet niet in waarom er geen rust aanwezig is wanneer de kinderen doordeweeks bij beide ouders zijn; er kunnen hierover duidelijke afspraken worden gemaakt en vastgelegd.
De rechtbank heeft verder ten onrechte op verzoek van de GI bepaald dat indien de kinderen bij een club of vereniging betrokken zijn beide ouders zich hieraan conformeren en daarmee een inspanningsverplichting en verantwoordelijkheid hebben alles in het werk te stellen en zorg te dragen dat de kinderen ook aanwezig kunnen zijn bij de bijeenkomsten van deze club of vereniging ongeacht of dit doordeweeks of in het weekend plaatsvindt. De GI heeft op grond van artikel 1:265g BW echter niet de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan het al dan niet naar sporten en hobby’s brengen van de kinderen. Het verzoek van de GI is niet op de wet gebaseerd, zodat de rechtbank dit verzoek ten onrechte heeft toegewezen. Ook is dit verzoek niet noodzakelijk in het belang van de kinderen. Tot slot brengt deze regeling verplichtingen voor de kinderen met zich tijdens de relatief korte tijd die zij met de moeder hebben. De kinderen vinden het lastig om een balans te vinden tussen hun hobby’s en de behoefte in alle rust bij de moeder te zijn en invulling te geven aan de kind/moederrelatie. Ook wordt deze bepaling door de GI te strak geïnterpreteerd. Als gevolg hiervan wordt de moeder zeer ingeperkt in haar vrijheid om invulling te geven aan het contact met en de zorg voor de kinderen. De kinderen hebben bij beide ouders veel verplichtingen. De moeder acht het evenwel in het belang van de kinderen dat zij hun sport kunnen uitoefenen, echter ontvangt zij andere signalen van de kinderen hierover. De moeder stimuleert de kinderen om te gaan, maar kan hen niet dwingen. Zij wil haar kostbare tijd met de kinderen niet verspillen aan conflicten hierover. De kinderen willen meer tijd met de moeder doorbrengen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
Er is sprake van een voortdurende conflictueuze echtscheiding waarbij er duidelijke signalen van loyaliteitsstress bij de kinderen worden gezien. Hier liggen de divergerende opvoedstijl van de ouders en het niet nakomen van de afspraken zoals neergelegd in de bestreden beschikking aan ten grondslag. De GI vindt het niet in het belang van de kinderen om de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen uit te breiden. Eerst dienen de bij de GI aanwezige zorgen over de (thuissituatie van de) moeder te worden weggenomen voordat een uitbreiding van de zorgregeling aan de orde kan zijn. De moeder geeft verder geen blijk van een weloverwogen pedagogisch handelen dan wel een gemeenschappelijk gedragen ouderlijke visie, getuige de door de GI eerder gegeven schriftelijke aanwijzingen. Ook hebben de kinderen last van het alcoholgebruik van de moeder. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling is in het belang van de kinderen. Zij ervaren hierdoor rust, continuïteit en duidelijkheid. Het contact tussen de moeder en de GI is de laatste tijd wel beter geworden; de GI komt steeds meer in verbinding en in contact met de moeder.
Verder lukt het de moeder niet of is zij niet bereid om de bestreden beschikking na te leven en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar clubs en sociale activiteiten te brengen waarvoor zij zijn ingeschreven. Het is echter de verantwoordelijkheid van een ouder om zorg te dragen om afspraken na te komen en de kinderen mee te nemen in het proces. De (sport)activiteiten zijn voor de kinderen belangrijk; deze activiteiten bieden hen ook duidelijkheid.
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De moeder ligt van meet af aan dwars over de sportactiviteiten en clubs van de kinderen omdat de vader deze heeft geregeld. Er is vanuit de moeder veel strijd. De moeder stimuleert de kinderen niet om naar de (sport)activiteiten te gaan doordat zij hen laat kiezen. Het sporten is -ook gelet op wat zij hebben meegemaakt- heel belangrijk voor de kinderen. De kinderen missen de moeder enorm. Wanneer de moeder ‘op tijd uit bed komt’, dan kan zij tijd met de kinderen doorbrengen. Er is voldoende tijd voor de kinderen om ‘te landen’ tussen het tijdstip dat zij uit school komen en het tijdstip waarop zij gaan sporten. De kinderen komen na ieder omgangsweekend moe terug van de moeder. Wanneer de moeder de kinderen daadwerkelijk gaat opvoeden, dan kan de zorgregeling worden uitgebreid met de donderdag zoals door de moeder wordt verzocht.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende verklaard.
De raad onderschrijft het standpunt van de GI. Het is op dit moment nog te vroeg om de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen uit te breiden; dit moet stapsgewijs gebeuren. De kinderen hebben behoefte aan (meer) quality time met de moeder. De raad heeft er begrip voor dat de kinderen op vrijdagavond ‘even moeten landen’ bij een ouder en dat het sporten dan niet altijd kan. Er moet echter voor de kinderen wel continuïteit zitten in hun deelname aan (sport)activiteiten. Een keertje verstek laten gaan kan, maar niet structureel.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter (en in hoger beroep het hof) voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof -na eigen onderzoek en waardering- overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank op verzoek van de GI gewijzigde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot de kinderen, in het belang van de kinderen is en een uitgebreider contact tussen de moeder aan de kinderen thans (nog) niet aan de orde is. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat de GI het op dit moment nog een stap te ver vindt om de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen uit te breiden. De GI heeft onder meer verklaard dat zij nog steeds zorgen heeft over de (thuissituatie van de) moeder. Deze zorgen zullen eerst door de moeder moeten worden weggenomen, alvorens een stapsgewijze uitbreiding van de zorgregeling mogelijk aan de orde kan zijn. Verder acht het hof het van belang dat ook de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard het standpunt van de GI in dezen te onderschrijven en een uitbreiding van de zorgregeling op dit moment nog te prematuur te vinden. Het hof acht het gelet op genoemde feiten en omstandigheden thans nog te vroeg om een uitgebreidere zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen, zoals door de moeder in hoger beroep is verzocht. Dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat sprake is van een prille positieve ontwikkeling in de relatie tussen de moeder en de GI, maakt dat niet anders.
3.9.4.
Het hof gaat er wel vanuit dat in de toekomst een uitbreiding van de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen tot de mogelijkheden behoort. Het hof is van oordeel dat de GI daar binnen de ondertoezichtstelling ook op in dient te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader ook open staat voor een toekomstige uitbreiding van de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen, wanneer de moeder zich op pedagogisch vlak verder heeft ontwikkeld. Bij een eventuele uitbreiding van de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen moet door alle betrokkenen, gelet op de (loyaliteits)problematiek van de kinderen, wel rekening worden gehouden met de draagkracht van de kinderen. Het belang van de kinderen dient leidend te zijn.
3.9.5.
Voor zover de moeder verder in hoger beroep nog heeft verzocht om de bepaling in het dictum van de bestreden beschikking omtrent ‘sporten, club, verenigingen, feestjes’ te vernietigen, zal het hof ook dit verzoek van de moeder afwijzen. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat deze activiteiten belangrijk voor de kinderen zijn en dat in de deelname hieraan continuïteit dient te zitten en de afspraken hierover voor hen duidelijk moeten zijn. Hoewel het hof kan begrijpen dat de sociale en sportieve verplichtingen van de kinderen voor de moeder voelen als een inperking van de tijd die zij met de kinderen heeft, dient zij het belang van de kinderen bij een deelname aan deze activiteiten voorop te stellen, nu alle overige betrokkenen het erover eens zijn dat de deelname aan deze activiteiten en een continuïteit daarin in het belang van de kinderen is. Anders dan de moeder in hoger beroep stelt, is de bestreden bepaling inzake sport, clubs en feestjes niet in strijd met de wet. De GI kan de rechtbank op grond van art. 1:265g BW om beperking of om uitbreiding van de contacten verzoeken of om aanpassing van de tijdstippen waarop de contacten plaatsvinden. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 015, nr. 3, p. 32) is de enige voorwaarde die geldt, dat de gevraagde regeling in het belang van het kind noodzakelijk is. Gelet op deze ruim geformuleerde bevoegdheid kan de rechter op verzoek van de GI zo nodig een meer gedetailleerde regeling met betrekking tot de wijze waarop de omgang plaats dient te vinden vaststellen. Nu de nadere bepaling inzake sport, clubs en feestjes in het belang van de kinderen noodzakelijk wordt geacht, is van strijd met de wet geen sprake. Het hof verwacht dan ook van de moeder dat zij zich hiervoor (evenals de vader) ook daadwerkelijk gaat inspannen.
3.10.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek tot het gelasten van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 december 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.