Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8337723 \ CV EXPL 20-903)
2.Het geding in hoger beroep
-de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met producties,
3.De beoordeling
Ik heb op de website van PostNL gezocht op de Track & Trace-nummers. Er is nooit afgetekend voor ontvangst en de brieven zijn nooit opgehaald. Deze brieven zijn dus nooit ontvangen door [geïntimeerde].” Gelet op deze betwisting is het aan [appellant] om te bewijzen dat hij de betrokken sommatiebrieven aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden en dient hij bovendien aannemelijk te maken dat de brieven (tijdig) aan de geadresseerde zijn aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven (vgl. HR 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5122 en HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2742). [appellant] heeft evenwel geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat aanbieding in de hiervoor bedoelde zin heeft plaatsgevonden. Reeds om die reden kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] de als producties 6 tot en met 10 overgelegde sommaties daadwerkelijk heeft ontvangen. Ook kan uit de verklaring van [persoon A] (mvg, prod. 43) niet worden opgemaakt dat [geïntimeerde] moet hebben geweten van de sommatie van 5 november 2013. De eerste sommatie waarvan, gezien de brief van [geïntimeerde] van 25 juli 2016, de ontvangst door [geïntimeerde] kan worden vastgesteld, is de als productie 11 overgelegde sommatie van 31 mei 2016. Dat betekent dat op grond van artikel 3:307 BW de vorderingen die vóór 31 mei 2011 opeisbaar zijn geworden zijn verjaard en dus niet kunnen worden toegewezen.