ECLI:NL:GHSHE:2022:2791

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
20-000030-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met hond

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor mishandeling en had een taakstraf van 120 uren opgelegd gekregen, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast was er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 2.179,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere straf van 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft de zaak onderzocht en de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn hond het commando 'vast' heeft gegeven, waardoor de hond de benadeelde partij heeft gebeten in de linker bovenarm. Het hof heeft de verdediging van de verdachte, die vrijspraak en noodweerexces bepleitte, verworpen.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en heeft de straf opgelegd van 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.314,67, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade aan het slachtoffer, en het hof heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000030-21
Uitspraak : 4 april 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-114660-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van; mishandeling, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.179,00, bestaande uit (
naar het hof -gelet op het totale bedrag- begrijpt:) € 1.179,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De wettelijke rente is daarbij toegewezen vanaf 6 april 2019, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf, en met dien verstande dat het hof aan verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Namens verdachte is:
  • primair, vrijspraak bepleit;
  • subsidiair, een beroep gedaan op noodweerexces;
  • en meer subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 6 april 2019 te Roosendaal, [slachtoffer] heeft mishandeld door zijn hond " [naam van de hond] " het commando "vast" te geven, waardoor die " [naam van de hond] " (vervolgens) meermalen, althans eenmaal in de linker (boven)arm van die [slachtoffer] heeft gebeten;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat, verdachte:
op 6 april 2019 te Roosendaal, [slachtoffer] heeft mishandeld door zijn hond het commando "vast" te geven, waardoor die (vervolgens) in de linker (boven)arm van die [slachtoffer] heeft gebeten;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 9 april 2019 (pagina’s 13 en 14), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 06 april 2018 (het hof leest: 2019) was ik omstreeks 23.15 uur op de [straatnaam 1] in Roosendaal. Ik kreeg op dat moment een telefoontje en ik begon een beetje te schreeuwen tegen degene die ik aan de telefoon had. Ik zag opeens [verdachte] uit zijn woning naar buiten komen. Ik hoorde hem tegen mij zeggen: "wat is er allemaal aan de hand, wat moet dat". Ik zag tevens dat [verdachte] met zijn armen aan het zwaaien was. Ik zag dat op dat moment één van zijn herdershonden naast hem zat. Ik zag dat [verdachte] helemaal opgefokt was. Op dat moment stonden wij voor zijn woning. Ik hoorde [verdachte] tegen zijn hond zeggen: "vast". Op dat moment zag en voelde ik dat de hond mij in mijn linker bovenarm beet. Ik had op dat moment een trui aan en een jas. Ik had het idee dat ik niet meer los kon komen, wat ik ook probeerde. Ik hoorde [verdachte] tussen door steeds zeggen tegen zijn hond: "vast, vast". De hond had mijn linker arm nog steeds
vast en ik kon geen kant op. Ik was doodsbang dat de hond mijn linker arm eraf zou bijten. Ik hoorde dat [verdachte] de hond terug riep met woorden als "kom ". Ik zag dat [verdachte] met zijn hond snel zijn woning in ging.
In het ziekenhuis voelde ik de enorme pijn in mijn linker bovenarm. Er staan verschillende bijtafdrukken in mijn arm. Deze zijn zowel blauw als rood, er zitten bloedkorsten op en ik blijf diverse littekens houden op mijn bovenarm. Ook zijn mijn trui en jas stuk. Ik had een donkerblauwe trui aan van het merk Dsquared2 en in de linker mouw zitten diverse gaten door de hondenbijt
(het hof begrijpt: hondenbeet). En mijn zwarte jas van het merk PJS heeft ook diverse grote gaten door de hondenbijt
(het hof begrijpt: hondenbeet).
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 18 april 2019 , (pagina 26), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 6 april 2019 omstreeks 23.15 uur zat ik bij mij moeder in huis. Zij woont aan de [adres 1] te Roosendaal. Ik hoorde buiten geschreeuw. Ik ben toen naar buiten gegaan. Ik zag toen dat de achterbuurman van mijn moeder, [verdachte] , samen met zijn hond bovenop mijn broertje zat. Mijn broertje is [slachtoffer] . [verdachte] traint honden tot bijten zoals een politiehond. Ik ging er meteen op af en trok die hond van mijn broertje af. Ik hoorde [verdachte] ook nog zeggen "vast". Ik zag dat mijn broertje bijtwonden had van
die hond.
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 7 december 2019 (pagina’s 28 en 29), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 6 april net voor middernacht was ik in Roosendaal op de Griendweg. Ik hoorde ineens: "Help, help. Laat los!" of woorden van gelijke strekking. Verderop zag ik [slachtoffer] op de grond liggen. Ik zag er een man bij staan. Ik stapte uit en rende er naar toe. Ik zag nu dat er een hond in de bovenarm zat van [slachtoffer] . De hond was aan het bijten. Ik hoorde de man die er naast stond: "Vast, vast!" zeggen.
4.
Het deskundigenverslag van huisarts S. Moekti (huisartsenpost) van 7 april 2019 (pagina 25), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Heeft dhr. gebeten in de linker bovenarm, meerdere keren.
Waargenomen: meerdere puntpenetraties van de huid tot in de subcutis, meerdere
hematomen, bijtwond arm.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
Vrijspraak
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaringen van de verdachte en de getuige [getuige 3] , niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte zijn hond het commando “vast” heeft gegeven, waardoor niet kan worden bewezenverklaard dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat een bewezenverklaring mede zou steunen op getuigenverklaringen van de neef en de broer van verdachte, waarbij hogere eisen aan de geloofwaardigheid van die verklaringen zouden moeten worden gesteld, nu dit familieleden betreffen. Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de afname van die getuigenverhoren pas geruime tijd later heeft plaatsgevonden, waarbij tevens inconsistenties zijn te vinden in die getuigenverklaringen.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen ziet het hof in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Het hof is van oordeel dat de verklaringen van hen duidelijk zijn en op essentiële punten overeenkomen.
De door verdachte meegebrachte, en ter terechtzitting in eerste aanleg gehoorde, getuige [getuige 3] , heeft verklaard dat hij niet wist of verdachte het commando “vast” heeft gegeven, waarbij hij tevens heeft verklaard dat hij op 20 meter afstand van het gehele gebeuren zou hebben gestaan. In die verklaring ziet het hof derhalve geen steun voor de lezing van de verklaring van de verdachte. Bovendien sprak de verdachte tegenover de politie over een hele andere getuige, een passant genaamd [getuige 4] , waarvan de verdachte het telefoonnummer aan de politie zou doorgeven. De verdachte heeft dit niet gedaan, doch ter zitting in eerste aanleg getuige [getuige 3] meegenomen, een dakloze die op dat moment bij de verdachte verbleef. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.
Op grond van de verklaringen van de aangever en getuigen [slachtoffer] en [getuige 2] , en het geconstateerde letsel, acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door zijn hond het commando "vast" te geven, waardoor die (vervolgens) in de linker (boven)arm van die [slachtoffer] heeft gebeten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door (gedragingen), weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging, te weten het door [slachtoffer] , bijten in zijn vinger.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de lezing van de verdachte (dossierpagina’s 35 en 46) zou [slachtoffer] allereerst in de hal/deuropening van de woning van de verdachte diverse keren zijn gebeten door de hond van de verdachte.
Nadienontstond volgens de verdachte een worsteling op straat, waarbij [slachtoffer] hem in zijn vinger zou hebben gebeten.
In de lezing van de verdachte zou derhalve pas sprake zijn geweest van een door de beet van [slachtoffer] ontstane noodweersituatie
nadatzijn hond [slachtoffer] had gebeten. Reeds hierom kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De verdediging heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, [slachtoffer] . Het hof rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 januari 2022, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer in 2016 ter zake van mishandeling.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.179,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.179,00, bestaande uit
(naar het hof -gelet op het totale bedrag- begrijpt:) € 1.179,00 aan materiële schade, en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De vordering van de materiële schade bestaat uit de volgende posten.
a. Reiskosten naar Breda in eerste aanleg: € 14,67
b. Jas “merk parajumpers”: € 879,00
c. Trui “merk Dsquared”: € 300,00
Ten aanzien van de materiële schade is het hof van oordeel dat de post, hiervoor vermeld onder a., geheel voor toewijzing in aanmerking komt nu de benadeelde partij zich ter terechtzitting in eerste aanleg niet heeft laten doen bijstaan door een advocaat.
Ten aanzien van de hiervoor onder de materiële schadeposten b. en c., opgevoerde posten, ziet het hof zich niet in staat de daadwerkelijke omvang van de geleden schade nauwkeurig vast te stellen en derhalve zal het hof voor de begroting van deze kosten op grond van artikel 6:97 BW gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof begroot de geleden schade op een bedrag van € 300,00. Het hof zal de benadeelde partij in de overige gevorderde schade ten aanzien van de posten b. en c. niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan daarom thans in het overige van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het voorgaande zal het hof toewijzen, € 314,67 ter zake materiële schade.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert voorts een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, de aard en ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, zal het hof het smartengeld naar billijkheid begroten op € 1.000,00. Het hof zal de benadeelde partij in de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan daarom thans in het overige van de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorgaande toegewezen bedragen zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Advocaatkosten
Voorts is gebleken dat bij de gevorderde schade tevens zijn opgenomen: advocaatkosten, begroot op € 300,-. Gelet op de geldende jurisprudentie dienen deze advocaatkosten te gelden als proceskosten.
Ingevolge artikel 532 Sv (592a Sv oud) dient de rechter in zijn uitspraak te beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in 'Liquidatarief kanton’ of 'Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven'. Deze tarieven zijn geen recht in de zin van artikel 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn. Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op door de gemachtigde verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd (vgl. HR 28-05-2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Indien de proceskosten zouden worden begroot op het door de gemachtigde gevorderde bedrag zou dit tot een onredelijk hoge veroordeling in de proceskosten leiden.
Nu de onderhavige vordering van zeer eenvoudige aard is, zal het hof de proceskosten berekenen volgens het liquidatietarief. Voor de berekening van de proceskosten zal worden uitgegaan van het kantontarief. Dit betekent dat de proceskosten worden begroot op een bedrag van € 36,- ('Liquidatietarief, kanton (2019), één punt à € 36,- voor het indienen van het voegingsformulier). Dit betekent dat de proceskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 36,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.314,67. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.314,67 (duizend driehonderdveertien euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 314,67 (driehonderdveertien euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
36,00 (zesendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.314,67 (duizend driehonderdveertien euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 314,67 (driehonderdveertien euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 april 2019.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 4 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020033055 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 48.