ECLI:NL:GHSHE:2022:2774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
BKDH-21/00750 t/m BKDH-21/00756
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake niet-gemelde buitenlandse bankrekeningen en belastingheffing over de jaren 2008 tot en met 2014

In deze zaak gaat het om een informatiebeschikking die door de Inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd aan belanghebbende, die samen met zijn broer bankrekeningen in Zwitserland had, welke niet waren vermeld in hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 tot en met 2014. De Inspecteur heeft op basis van informatie van de Zwitserse belastingdienst een informatiebeschikking afgegeven, omdat hij van mening was dat de gevraagde gegevens van belang konden zijn voor de belastingheffing. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, maar de Rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het Gerechtshof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven. Belanghebbende heeft geen relevante informatie verstrekt die de Inspecteur in staat zou stellen om de belastingheffing correct te beoordelen. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet de gevraagde Kontoauszüge (overzichten van de bankrekening) heeft overgelegd, noch een overzicht van contante stortingen en opnamen. Ook heeft hij geen bewijs geleverd van zijn voornemen om een onderneming in Zwitserland te starten, wat de Inspecteur had gevraagd. Het Hof heeft de informatiebeschikking in stand gehouden en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00750 tot en met BKDH-21/00756

Uitspraak van 27 juli 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: P. Wijntje)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 2 juli 2021, nummers BRE 18/5134 tot en met BRE 18/5140.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ten behoeve van op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 tot en met 2014 een informatiebeschikking gegeven (de beschikking).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de informatiebeschikking afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de uitspraak aan het informatieverzoek te voldoen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend Belanghebbende heeft op 8 juni 2022 nadere stukken ingediend.
1.5.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 14 juni 2022. Partijen zijn verschenen. Het hoger beroep van belanghebbende is samen behandeld met het hoger beroep van [A] , BKDH-21/00743 tot en met BKDH-21/00749. Hetgeen is aangevoerd in een van de zaken wordt tevens geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij dat niet op de desbetreffende zaken betrekking heeft. De Inspecteur heeft ter zitting twee producties overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1965, is ongehuwd en woont in Nederland.
2.2.
Belanghebbende exploiteerde in de jaren 2008 tot en met 2014 samen met zijn broer [A] een handelsonderneming in professionele kweekbenodigdheden en luchtbehandelingsartikelen voor onder meer de teelt van cannabis in de vorm van een vennootschap onder firma.
2.3.
De Belastingdienst heeft informatie ontvangen over belanghebbende naar aanleiding van een verzoek aan de Zwitserse Eidgenössische Steuerverwaltung, Dienst für Informationsaustausch in Steuersachen, te Bern (Zwitserse belastingdienst) om wederzijdse bijstand. Het informatieverzoek betrof Nederlandse ingezetenen, die gerechtigd zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in de ingediende aangiften inkomstenbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit. Rechtsgrond voor het informatieverzoek en de verstrekking van de informatie is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 26 februari 2010, Trb.2010, 98 (het belastingverdrag Nederland-Zwitserland). Volgens de door de Zwitserse belastingdienst verstrekte informatie is belanghebbende houder van een bankrekening met nummer [bankrekening 1] bij de Zwitserse bank Union Bank of Switzerland (UBS). Deze rekening staat op naam van [belanghebbende] , geboortedatum [geboortedatum] 1965, adres [adres] , [postcode] [woonplaats] .
2.4.
Blijkens de door de Zwitserse belastingdienst verstrekte informatie bedroeg het saldo op deze bankrekening op 1 februari 2013 CHF 602.445 en op 31 december 2013 CHF 593.333.
2.5.
Belanghebbende heeft in aangiften IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2014 geen vermogen van een Zwitserse bankrekening aangegeven.
2.6.
Bij brief van 10 februari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende erop gewezen dat uit hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende en/of zijn (fiscale) partner de beschikking heeft of heeft gehad over een in het buitenland aangehouden bankrekening. en dat hij belanghebbende verzoekt de bijgesloten “Verklaring vermogen in het buitenland” (de Verklaring) in te vullen en aan de Inspecteur terug te zenden voor vóór 9 maart 2016. De in de Verklaring opgenomen vragen hebben betrekking op:
1. Niet eerder aangegeven inkomsten in de jaren 2003 tot en met 2014.
Gevraagd wordt naar het soort inkomen, het land, de bedragen en de ingehouden belasting. Er wordt gevraagd wat de herkomst van de inkomsten is en wat er met de inkomsten is gedaan.
2. Niet eerder aangegeven erfenissen. Gevraagd wordt naar de naam, adres, nationaliteit en relatie tot de overledene, datum overlijden erflater en de waarde van de erfenis.
3. Niet aangegeven schenkingen. Gevraagd wordt naar de naam, adres, nationaliteit en relatie tot de schenker, de datum en de waarde van de schenking.
4. Niet eerder aangegeven vermogen van belanghebbende en diens fiscale partner. Gevraagd wordt naar een omschrijving van de bezittingen en de schulden, het land en de waarde van dat vermogen op 1 januari en 31 december in de betreffende jaren.
Tevens wordt gevraagd naar de herkomst van het vermogen en wat er met de bezittingen en de schulden is gedaan. Ook wordt er gevraagd om bewijsstukken te overleggen.
5. Correspondentie met de bancaire instelling(en).
6. Verklaring van geen vermogen in het buitenland. Indien belanghebbende van mening is dat hij of zijn fiscale partner geen buitenlandse vermogensbestanddelen bezitten of in bezit hebben gehad, kan belanghebbende dit kenbaar maken door dit aan te kruisen in het daarvoor bestemde vak.
De Inspecteur heeft belanghebbende er daarbij op gewezen dat hij op grond van artikel 47, lid 1, van de AWR verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken voor zover deze zien op de belastingheffing en dat in artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt.
2.7.
De Inspecteur heeft, op verzoek van belanghebbende, diverse malen uitstel verleend en herinneringen aan belanghebbende gestuurd.
2.8.
Op 14 maart 2017 heeft de Inspecteur de door belanghebbende ingevulde Verklaring ontvangen.
2.8.1.
Bij deze verklaring heeft belanghebbende overzichten verstrekt van de bankrekening bij UBS met nr. [bankrekening 1] over de jaren 2008 tot en met 2014 waaruit de volgende saldi blijken:
31 januari 2008 € 194.000
31 december 2008 € 404.233
31 december 2009 € 406.718
31 december 2010 € 489.671
31 december 2011 € 489.063
31 december 2012 € 487.211
31 december 2013 € 484.164
31 december 2014 € 482.626
2.8.2.
Bij de verklaring is een kopie van een leenovereenkomst met de heer [B] van 12 januari 2005 ten bedrage van € 500.000 gevoegd. In deze leenovereenkomst is opgenomen dat [C] als gemachtigde van [B] kan optreden. Voorts is vermeld:
“- Das Darlehen wird mit 4.0 % verzinst oder der Darlehensgeber ist mit 40% am
neu aufzubauenden Grosshandel beteiligt.
- Das Darlehen wird ausschliesslich fur den Firmenaufbau gewährt.
- Der Firmensitz muss in der Schweiz sein.
- Die Laufzeit.beträgt zehn Jahre.
- Sollte ich in irgend einer Form nicht in der Lage sein, persöhnlich tätig zu sein, ist
Herr [C] , [adres en woonplaats]
generalbevollmachtigt, das Darlehen nach Ablauf zurück zu fordern and auf das
von ihm bestimmte Konto rechtsgültig zurückzufordern.
- Herr [C] gilt auch als Berater und kann jederzeit an meiner Stelle
kontaktiert werden. Seine Aussagen werden von mir jederzeit als rechtsgültig
anerkannt.
- Für alle nicht erwähnten Punkte gilt das schweizerische OR.”
2.8.3.
Bij de verklaring is een ongedateerd verzoek gevoegd van [C] tot betaling van een bedrag van € 481.750,02 ter aflossing van een lening van 12 januari 2005, waarin is vermeld dat de betaling dient te geschieden op ” [naam bank] , [vestigingsplaats] IBAN [bankrekening 2] Lautend auf [D AG] .”. Verder is vermeld: ”Damit ist der Darlehensvertrag vom 12.01.2005 per Saldo aller Ansprüche für beide Seiten erledigt.”.
2.9.
De Inspecteur heeft nadere vragen aan belanghebbende gesteld, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een brief van 31 juli 2017. In deze brief verklaart belanghebbende dat de rekening bij UBS op 28 januari 2008 werd geopend, dat het bedrag van de lening ook op die datum door [B] beschikbaar is gesteld, dat de rekening op 3 september 2014 is opgeheven en dat het geleende geld was bestemd voor het starten van een onderneming in Zwitserland, maar dat daar geen bewijs (meer) van is.
2.10.
Met dagtekening 15 augustus 2017 heeft de Inspecteur, omdat hij van mening is dat belanghebbende niet alle informatie heeft verstrekt waarop het vragenformulier betrekking heeft, de volgende vragenbrief aan belanghebbende gestuurd:
“1. Ik verzoek u nogmaals de zogenaamde "Kontoauszug" van de gehele periode dat de rekening actief was over te leggen. Dit zijn overzichten van alle mutaties (aan- en verkoop aandelen, contante stortingen en/of opnamen) die op het betreffende rekeningnummer hebben plaatsgevonden.
Opmerking:
Uw reactie dat UBS de Kontoauszug niet meer verstrekt is op basis van de kennis en ervaring totaal niet aannemelijk.
2. Een overzicht van de contante stortingen en/of opnamen ontbreekt. Een dergelijk overzicht is noodzakelijk!
3. Ik verzoek u nogmaals alle bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat u voornemens was een onderneming in Zwitserland te starten (business plan, overzicht van gemaakte afspraken, etc.).
4. Ik verzoek u nogmaals alle bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat u € 481.750 heeft betaald aan [C] via een storting of bankoverschrijving op IBAN [bankrekening 2] .”
2.11.
Bij brief van 27 september 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende een herinnering gestuurd.
2.12.
Op 17 oktober 2017 heeft de Inspecteur een aantal, niet toegelichte, computeruitdraaien van belanghebbende ontvangen. Uit deze uitdraaien kan worden opgemaakt dat er op 14 november 2014 een transactie is geweest waarbij belanghebbende, zijn broer en [D AG] betrokken waren.
2.13.
Op 24 oktober 2017 en op 26 oktober 2017 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de Inspecteur en de gemachtigde. Daarin heeft de gemachtigde gezegd dat belanghebbende niet bereid is om de gevraagde ”Kontoauszüge” (overzicht verloop van de bankrekening) over te leggen, dat van het voornemen om een onderneming te starten in Zwitserland geen bescheiden voorhanden zijn en dat deze om die reden niet kunnen worden overgelegd.
2.14.
De Inspecteur heeft vervolgens op 6 november 2017 de informatiebeschikking gegeven. In de informatiebeschikking is vermeld:
“Het gaat om de volgende vragen en informatieverzoeken:
- Kontoauszug
Ik verzoek u alsnog de zogenaamde "Kontoauszug" van de gehele periode dat de rekening actief was over te leggen. Dit zijn overzichten van alle mutaties (aan- en verkoop aandelen, contante stortingen en/of opnamen, etc.) die op het betreffende rekeningnummer hebben plaatsgevonden;
- Ik verzoek u alsnog een overzicht van de contante stortingen en/of opnamen over te leggen;
- Ik verzoek u alsnog alle bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat u voornemens was een onderneming in Zwitserland te starten (business plan, overzicht van gemaakte afspraken, etc.). Daarnaast alsnog overzichten en bescheiden van de betaalde rente op basis van het "Contract op loan", welk contract werd gesloten op 12 januari 2005.
U kunt naar aanleiding van deze beschikking er voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Ik verzoek u de gevraagde gegevens binnen zes weken na dagtekening van deze brief aan mij te verstrekken.”
2.15.
De Inspecteur heeft belanghebbende gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan zijn verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken, te weten de verlenging van de aanslagtermijn en omkering en verzwaring van de bewijslast.
2.16.
Tijdens een gesprek van belanghebbende, de gemachtigde en de Inspecteur bij de Belastingdienst op 7 november 2018 is onder meer het volgende besproken:
“Vervolgens gaat de heer mr. drs Wijntje in op de informatiebeschikking. Hierbij komt de heer [C] ter sprake. Hij bekleedt een gerespecteerde functie in Zwitserland, te vergelijken met een notaris of curator in Nederland. [C] is degene geweest met wie de heren [belanghebbende en A] gesprekken hebben gevoerd over het opstarten van een onderneming in Zwitserland. Hiervan zijn destijds bescheiden opgemaakt, maar vervolgens door de heer [C] vernietigd. Een onderneming in Zwitserland is nimmer gestart.
Volgens de heer mr. drs. Wijntje is er geen probleem dat de bescheiden zijn vernietigd. Immers er is sprake van een situatie "vestzak / broekzak" (de bezitting valt weg tegen de schuld).
De heer mr. drs. Wijntje verstrekt een document waarvan hij van mening is dat dit de objectieve betrouwbaarheid van de heer [C] aangeeft. Het betreft een document met titel "Handelregister des Kantons [Kanton] ". Hiervan heeft de heer [E] een kopie ontvangen.
(…)
De heer [belanghebbende] vertelt dat de gegevens van mutaties op de rekeningen (Kontoauszug) zijn verkregen van UBS. Hij is hiervoor persoonlijk naar Zwitserland afgereisd en heeft gesproken met een medewerker van de bank. Aanvankelijk moest voor de informatie ruim € 3.000 worden betaald, maar uiteindelijk werd de informatie gratis verstrekt door de bank.
De heer mr. drs. Wijntje heeft de ontvangen bescheiden van UBS ("een flinke pak papier") verstrekt aan de (nieuwe) adviseur, de heer [F] , werkzaam bij [G B.V.] , gevestigd op het adres [adres, vestigingsplaats en contactgegevens] .
Tijdens het gesprek wordt telefonisch contact opgenomen met de heer [F] . De afspraak wordt gemaakt dat de heer [F] de informatie van alle mutaties (Kontoauszug) per mail vandaag (7 november 2018) of morgen (8 november 2018) zal verstrekken aan de heer [E] . De heer [F] merkt op dat gelet op de hoeveelheid van de informatie de vraag ontstaat of alles per mail verstuurd kan worden. Indien dit niet mogelijk is de afspraak gemaakt dat de informatie per post wordt verstrekt.”
2.17.
Op 6 september 2021 heeft de Inspecteur naar aanleiding van een verzoek daartoe van 31 mei 2021, op grond van het verdrag tussen Zwitserland en Nederland van 26 februari 2010, informatie ontvangen van de Zwitserse autoriteiten. Het betreft “Kontoauszüge” over de periode van 1 april 2010 tot aan de afsluiting van de rekening in september 2014 en een kopie van de “Saldierungsauftrag” (slotoverboekingsopdracht) van belanghebbende in september 2014. Het saldo van de rekening zou blijkens de opdracht van 3 september 2014 met urgentie moeten worden overgemaakt naar rekening [bankrekening 3] ten name van [H AG] bij de [naam bank 2] .
Vanaf april 2010 hebben op de rekening alleen waardemutaties plaatsgevonden op de belegging en zijn er bankkosten in rekening gebracht.
2.18.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een brief overgelegd van 10 juni 2014 van [C] waarin wordt verzocht een bedrag van € 481.750,02 over te boeken naar [naam bank] , [vestigingsplaats] , IBAN [bankrekening 2] .
2.19.
De Inspecteur heeft ter zitting twee balansen per 31 december 2016 (Währung CHF) overgelegd van [I AG] op naam van [D AG] . Hierop is onder de passiva vermeld:
“Nummer Bezeignung Saldo (…)
2400 Darlehen [belanghebbende] EUR 481750.02 - - 523’855.00 - 523’855.00
2410 Darlehen Bruder [A] EUR 567’el 8.08 - - 617’227.90 - 617’227.90
240 Total Langfr. Verbindlichkeiten -1’141’082.90 -1’141’082.90
Nummer Bezeignung Saldo (…)
2400 Darlehen Ausland a.A. EUR 481750.02 -523’855.00 - 523’855.00
2410 Darlehen Ausland fest EUR 587’618.08 - 617’227.90 - 617’227.90.
240 Total Langfr. Verbindlichkeiten - 1’141’082.90 -1’141062.90”.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“4.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking opgelegd, omdat belanghebbende volgens hem niet aan de informatieverplichting op grond van artikel 47 en artikel 49 van de AWR heeft voldaan. Voor het bestaan van de ingevolge artikel 47 van de AWR op iemand rustende verplichting is voldoende dat de inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing.[1]
Ingevolge artikel 49 van de AWR dienen de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
4.2.
De inspecteur heeft gesteld dat de gevraagde informatie van belang zou kunnen zijn voor de (juiste) belastingheffing. De gevraagde informatie is van belang om de beweringen ten aanzien van de herkomst en de besteding van de saldi op de bankrekening te kunnen beoordelen en om de geldstromen te kunnen volgen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de verschillende vragen in de informatiebeschikking als volgt.
Kontoauszug (overzichten mutaties bankrekening)
4.3.
Belanghebbende heeft geen overzichten overgelegd, waaruit de mutaties van de bankrekening blijken. De door belanghebbende overgelegde rapportage en jaaroverzichten geven niet de door de inspecteur gevraagde informatie; voor zover daaruit al mutaties blijken, is de herkomst van de bedragen daaruit niet af te leiden. Omdat belanghebbende de gevraagde stukken niet heeft verstrekt, terwijl die wel van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van hem, heeft de inspecteur deze overzichten terecht in de informatiebeschikking opgenomen.
Overzicht contante stortingen en/of opnamen
4.4.
Belanghebbende heeft geen overzicht van de contante stortingen en opnamen overgelegd, maar heeft volstaan met de blote stelling dat hij nooit contant geld heeft opgenomen. De informatiebeschikking is in zoverre ook terecht gegeven, omdat de inspecteur in redelijkheid om een overzicht als hier bedoeld kan vragen en met de bedoelde blote stelling in de onderhavige situatie geen genoegen hoeft te nemen.
Stukken oprichting Zwitserse onderneming
4.5.
Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij het voornemen had een onderneming in Zwitserland te starten. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat er wel stukken over de oprichting van de onderneming zijn, maar dat deze inmiddels niet (meer) voorhanden zijn. Het al dan niet (meer) voorhanden zijn van dergelijke stukken komt voor rekening van belanghebbende (zie ook hierna). De inspecteur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze stukken van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende, zodat de informatiebeschikking ook in zoverre terecht is gegeven.
Rente op lening
4.6.
Belanghebbende heeft geen overzichten en bescheiden overgelegd van de betaalde rente op de lening aangegaan op 12 januari 2005. De inspecteur kan hier, bijvoorbeeld ter verificatie van de realiteit van die lening, in redelijkheid om vragen, zodat de informatiebeschikking ook in zoverre terecht is gegeven.
4.7.
Gelet op het voorgaande, moet de informatiebeschikking in stand blijven.
4.8.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet alle gevraagde gegevens die aanleiding zijn geweest voor het afgeven van de informatiebeschikking (tijdig) heeft kunnen overleggen vanwege onder andere de volgende redenen: (1) door tijdsverloop zijn niet alle stukken meer beschikbaar, (2) bepaalde stukken zijn slechts met veel moeite verkrijgbaar, (3) het is duur om bepaalde stukken te verkrijgen en (4) belanghebbende wil de stukken pas verstrekken als het nadeel voor hem anders te groot wordt. Overigens heeft belanghebbende gesteld dat (een deel) van de door de inspecteur gevraagde informatie uit de overgelegde rapportage van UBS en de jaaroverzichten valt te halen.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft vanaf het jaar 2016 getracht gegevens van belanghebbende te verkrijgen; het lag op de weg van belanghebbende om deze gegevens aan de inspecteur te verstrekken toen ze (nog) voorhanden waren en belanghebbende ze gemakkelijk(er) kon verkrijgen. Dat belanghebbende nu slechts nog met veel kosten en moeite de stukken boven water kan krijgen, komt voor zijn risico.
4.10.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld doet er niet aan af dat niet alle gevraagde gegevens beschikbaar zijn gesteld en dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven.
Conclusie en gevolg
4.11.
Gelet op het voorgaande dient het beroep betreffende het afgeven van de informatiebeschikking, ongegrond te worden verklaard.
4.12.
De rechtbank stelt op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR bij een ongegrondverklaring van het beroep in beginsel een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven. Niet betwist is dat belanghebbende alsnog kan voldoen aan het in de informatiebeschikking opgenomen informatieverzoek. De rechtbank acht een termijn van vier weken passend en acht het redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van deze uitspraak.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)
[1] Vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

Kontoauszüge
5.1.
De door de Inspecteur in de informatiebeschikking aan belanghebbende verzochte informatie heeft ten eerste betrekking op de Kontoauszüge (overzichten van het verloop van) de UBS-rekening vanaf het openen van de rekening in 2008 tot en met de sluiting in 2014. Vaststaat dat deze overzichten door belanghebbende niet aan de Inspecteur zijn verstrekt.
5.2.
De door de Inspecteur gevraagde bescheiden en informatie kunnen van belang zijn voor beoordeling van de vraag of en zo, ja vanaf wanneer, tot welke bedragen en bij welke banken belanghebbende vermogen in het buitenland heeft aangehouden dan wel gerechtigde is geworden tot vermogen op een of meer buitenlandse rekeningen. De Inspecteur kon, gelet op de van de Zwitserse autoriteiten in februari 2016 ontvangen informatie en de door belanghebbende verstrekte jaarsaldi van de UBS-rekening, waaruit diverse schommelingen blijken, zich bij het nemen van de informatiebeschikking in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende in de onderhavige jaren 2008 tot en met 2014.
5.3.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij de Kontoauszüge-gegevens niet kan verstrekken vanwege het feit dat de gegevens zich in een dossier bevinden dat [J] (als gemachtigde van belanghebbende) aanhield en dat dit dossier op 18 januari 2018 voor onderzoek in beslag is genomen door de FIOD dan wel het Openbaar Ministerie, en belanghebbende of [J] deze gegevens niet heeft teruggekregen dan wel dat de UBS-bank over de periode tot april 2010 geen informatie verstrekt en belanghebbende ook overigens niet aan de gevraagde informatie kan komen en dat het niet aan hem kan worden toegerekend dat hij de gegevens niet verstrekt, verwerpt het Hof deze standpunten.
5.3.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende reeds bij brief van 10 februari 2016 gevraagd naar het verloop van de rekening, dus ruim voor 18 januari 2018, de datum van inbeslagname van stukken bij [J] waartoe naar belanghebbende stelt, ook de Kontoauszüge zouden behoren. De informatiebeschikking is op 17 november 2017 genomen, derhalve ook voor de inbeslagname van de gestelde stukken bij [J] . Belanghebbende had dus, uitgaande van de juistheid van zijn verklaring dat die stukken tot het genoemde dossier bij [J] behoorden, ruim de tijd om opdracht te geven aan [J] om de stukken aan de Inspecteur te verstrekken. Waarom dat toen niet is geschied is onverklaard gebleven. De omstandigheid dat belanghebbende, naar hij stelt, nu niet meer de gegevens over zou kunnen leggen vanwege inbeslagname, ligt in de risicosfeer van belanghebbende en de gevolgen daarvan komen voor zijn rekening.
5.3.2.
Het Hof voegt daaraan toe dat evenzeer onverklaard is gebleven waarom belanghebbende de Kontoauszüge-gegevens niet heeft verstrekt aan de Inspecteur terwijl blijkens een verslag van een gesprek dat met belanghebbende, zijn broer en zijn gemachtigde op 7 november 2018 bij de Belastingdienst heeft plaatsgevonden (derhalve na de inbeslagname van stukken bij [J] op 18 januari 2018) belanghebbende dan wel zijn broer tegenover de Inspecteur heeft verklaard dat hij naar de UBS-bank in Zwitserland is gereisd, de gevraagde informatie heeft ontvangen en aan zijn boekhouder, de heer [F] , heeft gegeven, waarop deze tijdens dat gesprek is gebeld en desgevraagd tegenover de Inspecteur heeft bevestigd die informatie te hebben en deze aan de Inspecteur te zullen verstrekken, hetgeen vervolgens niet is gebeurd. Ter zitting voor de Rechtbank is verklaard dat het enige wat van [F] is verkregen dezelfde jaaroverzichten zouden zijn als reeds aan de Inspecteur zijn verstrekt in 2017.
5.3.3.
Daarnaast is van belang dat de omstandigheid dat de Inspecteur op grond van het belastingverdrag Nederland-Zwitserland over de jaren 2008 tot aan april 2010 geen gegevens kan verkrijgen van de UBS, anders dan belanghebbende meent, niet geldt voor belanghebbende. De nummerrekening stond blijkens het renseignement op zijn naam en uit het dossier is niet gebleken dat de UBS-bank de informatie niet zou kunnen geven of zou hebben gegeven aan belanghebbende.
5.3.4.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij de Kontoauszüge-gegevens (voor een deel) niet zou hoeven te verstrekken, omdat de Inspecteur de gegevens over de periode april 2010 tot en met 2014 inmiddels heeft ontvangen, verwerpt het Hof die stelling. De omstandigheid dat de Inspecteur van de UBS-bank (een derde) op grond van het belastingverdrag Nederland-Zwitserland deze informatie heeft verkregen, ontslaat belanghebbende niet van de in artikel 47 AWR neergelegde verplichting tot het verstrekken van de gevraagde informatie en neemt de aan het niet verstrekken van informatie verbonden gevolgen niet weg. Het Hof komt tot de conclusie dat de informatiebeschikking op het punt van het verstrekken van de Kontoauszüge-gegevens terecht is genomen.
Overzicht contante opnamen en stortingen
5.4.
Ten tweede heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht een overzicht te verstrekken van de contante opnamen en stortingen op de UBS-rekening. Vaststaat dat belanghebbende deze gegevens niet heeft verstrekt.
5.5.
De door de Inspecteur ten tweede gevraagde bescheiden en informatie kunnen van belang zijn voor beoordeling van de vraag of en zo, ja vanaf wanneer, tot welke bedragen en bij welke banken belanghebbende vermogen in het buitenland heeft aangehouden dan wel gerechtigde is geworden tot vermogen op een of meer buitenlandse rekeningen. De Inspecteur kon, gelet op de van de Zwitserse autoriteiten in februari 2016 ontvangen informatie en de door belanghebbende verstrekte jaarsaldi van de UBS-rekening, waaruit diverse schommelingen blijken, zich bij het nemen van de informatiebeschikking in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende in de onderhavige jaren 2008 tot en met 2014. Belanghebbende heeft als verklaring voor het niet verstrekken van deze gegevens dezelfde stellingen ingenomen als voor de gevraagde Kontoauszüge. Het Hof verwerpt deze stellingen onder verwijzing naar het hiervoor onder 5.3.1 tot en met 5.3.4 overwogene en komt tot de conclusie dat de informatiebeschikking ook op het punt van het verstrekken van een overzicht van contante opnamen en stortingen terecht is gegeven.
Onderneming in Zwitserland?
5.6.
Ten derde heeft de Inspecteur naar aanleiding van de verklaring van belanghebbende dat de rekening bij UBS zou zijn geopend en daarna aangehouden ten behoeve van een op te starten onderneming in Zwitserland aan belanghebbende gevraagd alsnog alle bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat hij voornemens was een onderneming in Zwitserland te starten (business plan, overzicht van gemaakte afspraken, etc.). Daarnaast heeft de Inspecteur ook verzocht alsnog overzichten en bescheiden van de betaalde rente op basis van het “Contract on loan”, welk contract zou zijn gesloten op 12 januari 2005, over te leggen.
5.7.
De door de Inspecteur ten derde gevraagde bescheiden en informatie kunnen van belang zijn voor beoordeling van de vraag of en zo, ja vanaf wanneer, voor welke bedragen en bij welke banken belanghebbende aan hem toerekenbaar vermogen in het buitenland heeft aangehouden dan wel gerechtigde is geworden tot vermogen op een of meer buitenlandse rekeningen. De Inspecteur kon, gelet op de van de Zwitserse autoriteiten in februari 2016 ontvangen informatie, de door belanghebbende verstrekte jaarsaldi van de UBS-rekening, waaruit diverse schommelingen blijken en de verklaring dat belanghebbende samen met zijn broer voornemens was een onderneming in Zwitserland te starten en dat het geld op de UBS-rekening afkomstig was van een lening om daarmee te kunnen beginnen, zich bij het nemen van de informatiebeschikking in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde informatie over de onderneming en over de rente van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende in de onderhavige jaren 2008 tot en met 2014.
5.8.
Belanghebbende heeft voor de Rechtbank gesteld dat hij wel over de gevraagde gegevens over de onderneming en de rente heeft beschikt maar thans niet meer kan beschikken omdat deze bij de gemachtigde in beslag zijn genomen en hij die niet heeft teruggekregen en dat hem dat niet kan worden toegerekend. Het Hof verwerpt deze stelling onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.3.1 is overwogen. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het niet (meer) voorhanden zijn van dergelijke stukken voor rekening van belanghebbende komt.
5.9.
Belanghebbende heeft geen gegevens overgelegd waarmee het voornemen tot het starten van een onderneming ten tijde van de opening van de rekening bij de UBS-bank wordt geconcretiseerd en een verband kan worden gelegd met deze rekening. Dit was het doel van de stukken die de Inspecteur heeft opgevraagd, zoals bijvoorbeeld een businessplan en een stuk over de gemaakte afspraken. Het door belanghebbende geproduceerde stuk over een lening van [B] dateert volgens de daarop geplaatste datum uit 2005 terwijl de opening van de rekening in 2008 heeft plaatsgevonden. Verder heeft belanghebbende voor wat betreft de sluiting van de rekening bij UBS-bank verklaard dat de gelden daarop zijn besteed aan de aflossing van de desbetreffende lening uit 2005. Echter uit de balansgegevens per 31 december 2016 die de Inspecteur ter zitting heeft overgelegd van [D AG] , is juist af te leiden dat belanghebbende en zijn broer - kennelijk na sluiting van de rekening bij UBS - een lening hebben verstrekt aan [D AG] in plaats van dat zij een lening die zij zelf zouden zijn aangegaan hebben afgelost, zoals dat volgens de brief van [C] zou moeten geschieden met betrekking tot de gestelde lening uit 2005. Wanneer belanghebbende en zijn broer een Zwitserse vennootschap, bijvoorbeeld een AG, zouden hebben opgericht had daarvan op zijn minst ook een bewijsstuk van de oprichting of van de volstorting van de aandelen kunnen worden overgelegd. Tijdens de zitting is verklaard dat € 100.000 was betaald voor de oprichting van een AG en dat de bank die € 100.000 op een andere rekening had teruggestort toen de oprichting van de AG niet doorging. De verklaring dat er geen stukken zouden zijn, is daarom onwaarschijnlijk dan wel ongeloofwaardig. Waarom belanghebbende dergelijke stukken niet meer zou kunnen opvragen in Zwitserland is niet duidelijk geworden. De door belanghebbende verstrekte gegevens geven verder geen concrete informatie over het betalen of betaald hebben of het berekenen van rente van een lening door belanghebbende of zijn broer. Ook op deze punten is de informatiebeschikking terecht gegeven.
5.10.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de Inspecteur onder verwijzing naar artikel 47 AWR terecht aan belanghebbende alle in de informatiebeschikking vermelde bescheiden en informatie heeft opgevraagd en in bezwaar de informatiebeschikking kon handhaven. Het is niet aan de rechter die oordeelt over het geven van de informatiebeschikking om tevens een oordeel te geven over de bewijskracht die aan die informatiebeschikking dient te worden toegekend in de belastingprocedure die belanghebbende over de op te leggen (navorderings)aanslagen zal gaan voeren.
Slotsom
5.11.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, G.J. van Leijenhorst en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 27 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.