ECLI:NL:GHSHE:2022:2744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.272.013_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele aansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een eenmanszaak en BV

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vraag of de eenmanszaak van de geïntimeerde, [[X]] Transport en Expeditie, of de besloten vennootschap [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV, contractspartij is in een geschil over onbetaalde facturen. De appellanten, LF Payroll en LF Transport, hebben de geïntimeerde aangesproken op betaling van facturen die verband houden met ingeleend personeel. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de vorderingen van LF Payroll en LF Transport afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de eenmanszaak als contractspartij had opgetreden. In hoger beroep hebben de appellanten grieven ingediend tegen deze afwijzing en stellen zij dat de eenmanszaak wel degelijk contractspartij was, terwijl de geïntimeerde betwist dat zijn eenmanszaak de contractspartij was en aanvoert dat de BV verantwoordelijk is.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde bij de ondertekening van een offerte de naam van de contractspartij heeft gewijzigd naar de BV, wat aanleiding geeft tot de vraag of de appellanten gerechtvaardigd konden vertrouwen op deze wijziging. Het hof heeft Logistic Force c.s. toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat de eenmanszaak als contractspartij is aangemerkt. Daarnaast is er een subsidiaire grondslag van bestuurdersaansprakelijkheid aan de orde, waarbij de vraag is of de geïntimeerde als bestuurder van de BV aansprakelijk kan worden gehouden voor de niet-nakoming van verplichtingen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere informatie van de geïntimeerde, alvorens een definitieve uitspraak te doen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.272.013/01
arrest van 9 augustus 2022
in de zaak van
Logistic Force Service Center B.V., zijnde de gewijzigde statutaire naam van Logistic Force Payroll B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
LF Transport B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
eisers in conventie en verweerders in (voorwaardelijke) reconventie in eerste aanleg,
hierna afzonderlijk ook aan te duiden als LF Payroll en LF Transport en gezamenlijk als Logistic Force c.s. (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R.G.F. Lammers te Oss,
tegen
[geïntimeerde] , handelend onder de naam [[X]] Transport en Expeditie,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
gedaagde in conventie en eiser in (voorwaardelijke) reconventie in eerste aanleg,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 maart 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/351715 / HA ZA 18-730 gewezen vonnis van 9 oktober 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 3 maart 2020 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het ontvangen procesdossier in eerste aanleg;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 3 juni 2020;
  • de memorie van grieven tevens verzoek wijziging aanduiding en aanvulling grondslag met producties 1 tot en met 6c;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling van 9 maart 2022, waarbij partij Logistic Force c.s. pleitnotities heeft overgelegd;
  • het op 24 februari 2022 ontvangen H12 formulier, met als bijlage een faillissementsverslag van 11 februari 2022, dat mr. Lammers tijdens de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg
Naamswijziging van Logistic Force Payroll BV in Logistic Force Service Center BV
In eerste aanleg is eindvonnis gewezen tussen en Logistic Force Payroll BV en LF Transport enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds. Op 5 december 2019 (voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep) is de naam van Logistic Force Payroll BV gewijzigd in Logistic Force Service Center BV. Logistic Force Payroll BV en LF Transport hebben [geïntimeerde] in hoger beroep gedagvaard. Logistic Force c.s. heeft verzocht om alsnog de nieuwe naam van de procespartij te vermelden. Het hof zal dat toestaan. Door de aanvankelijke omissie, te weten dat ten name van Logistic Force Payroll BV in hoger beroep is gedagvaard, is [geïntimeerde] niet in zijn verdediging geschaad. Het is duidelijk om welke rechtspersoon het gaat. Dat betekent dat Logistic Force Service Center BV in het hoger beroep kan worden ontvangen. Voor de overzichtelijkheid zal het hof haar blijven aanduiden als LF Payroll.

6.De beoordeling

6.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van facturen in verband met via LF Payroll of LF Transport ingeleend personeel. De hoogte van de verschuldigde facturen staat niet ter discussie. Logistic Force c.s. stelt zich op het standpunt dat is gecontracteerd met [[X]] Transport en Expeditie, de eenmanszaak van [geïntimeerde] .
Subsidiair voert Logistic Force c.s. -voor het eerst in hoger beroep- aan dat [geïntimeerde] als bestuurder van [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV aansprakelijk is voor de schade in verband met niet betaalde facturen.
[geïntimeerde] voert -kort gezegd- aan dat [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV heeft gecontracteerd en niet zijn eenmanszaak [[X]] Transport en Expeditie. Hij is derhalve niet gehouden tot betaling van de factuurbedragen. De subsidiaire grondslag kan, aldus [geïntimeerde] , niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd.
6.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 9 oktober 2019 onder 3.1 een aantal feiten vastgesteld, waartegen geen bezwaren zijn gericht. Aangevuld met enige in hoger beroep gestelde en niet (voldoende) betwiste feiten, gaat het om het volgende:
a. LF Payroll drijft een onderneming gespecialiseerd in payroll-oplossingen voor ondernemers in de transportbranche.
b. LF Transport drijft een onderneming gespecialiseerd in het aanbieden van
uitzendkrachten voor ondernemers in de transportbranche.
c. LF Payroll en LF Transport zijn zustervennootschappen. Zij maken onderdeel uit van de Logistic Force groep met diverse vestigingen in Nederland, hierna Logistic Force groep.
d. [geïntimeerde] drijft sinds 2002 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder
de naam [[X]] Transport en Expeditie.
e. Op 2 juni 2017 heeft [geïntimeerde] de besloten vennootschap [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV opgericht, waarvan hij bestuurder en aandeelhouder is.
f. Op 6 juli 2017 heeft Logistic Force [locatie] op verzoek van [geïntimeerde] een offerte
“uitzenden, detacheren, payroll, werving en selectie 2017”uitgebracht. Hierin staat, onder meer, opgenomen dat LF Payroll de verloning en facturatie verzorgt. Op de offerte is aan het einde daarvan voorbedrukt de zinsnede:
“Voor akkoord, [[X]] Transport en Expeditie”.
g. [geïntimeerde] heeft bij de ondertekening van voornoemde offerte van 6 juli 2017 achter
de zinsnede
“Voor akkoord, [[X]] Transport en Expeditie”handmatig
“Bulk BV”geschreven. De bij de offerte gevoegde algemene voorwaarden heeft [geïntimeerde] namens [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV ondertekend.
h. Op 17 november 2017 heeft [geïntimeerde] een inschrijfkaart
“nieuwe relatie”ondertekend
,waarop achter de tenaamstelling is voorbedrukt :
“ [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV”.
i. Bij e-mail van 20 november 2017 met als onderwerp
“Inschrijfkaart Logistic Force [locatie] ”bericht [persoon A] vanuit Logistic Force groep, locatie [locatie] aan [geïntimeerde] dat er een ervaren chauffeur beschikbaar is, die direct kan starten. Voorts wordt [geïntimeerde] als nieuwe relatie verzocht de bij de e-mail gevoegde inschrijfkaart in te vullen, ontbrekende gegevens aan te vullen en de inschrijfkaart ondertekend retour te zenden. Op de inschrijfkaart staat achter de tenaamstelling en het bedrijf dat de inschrijfkaart ondertekent voorbedrukt:
“ [[X]] Transport en Expeditie”.Op de bij de inschrijfkaart gevoegde algemene voorwaarden staat achter het bedrijf dat de voorwaarden ondertekent ook voorbedrukt:
“ [[X]] Transport en Expeditie”.
j. Op 21 november 2017 ondertekent [geïntimeerde] de inschrijfkaart en de algemene voorwaarden, die hem bij e-mail van 20 november 2017 zijn toegezonden.
k. Zowel LF Payroll als LF Transport hebben facturen aan [geïntimeerde] toegezonden, gericht aan zijn eenmanszaak, ter zake het inlenen van personeel.
l. Op 20 juni 2018 hebben LF Payroll en LF Transport ieder afzonderlijk [geïntimeerde]
gesommeerd tot betaling van respectievelijk een bedrag van € 36.888,76, vermeerderd met rente en kosten, en een bedrag van € 32.165,84, vermeerderd met
rente en kosten, wegens het onbetaald laten van facturen ter zake inlening van personeel.
m. In de daarop volgende periode heeft [geïntimeerde] te kennen gegeven dat de facturen ten onrechte op naam van zijn eenmanszaak staan. Zijn verzoek om de tenaamstelling van de facturen te wijzigen in [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV is niet geaccepteerd.
n. [geïntimeerde] heeft de facturen van LF Payroll en LF Transport deels onbetaald gelaten.
o. Op 28 september 2021 is [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV in staat van faillissement verklaard.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.3.
LF Payroll vorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 75.227,51 te vermeerderen met wettelijke handelsrente zoals in de conclusie van de inleidende dagvaarding is vermeld.
LF Transport vorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 63.249,27, te vermeerderen met wettelijke handelsrente zoals in de conclusie in de inleidende dagvaarding is vermeld. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
Zij voerden daartoe aan dat zij krachtens overeenkomst met de eenmanszaak van [geïntimeerde] , te weten [[X]] Transport en Expeditie, chauffeurs ter beschikking hebben gesteld en daarvoor facturen in rekening hebben gebracht.
6.4.
[geïntimeerde] heeft betwist dat zijn eenmanszaak heeft gecontracteerd met LF Payroll en LF Transport. Hij voert als verweer dat [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV contractspartij is.
6.5.
De rechtbank heeft de vorderingen van LF Payroll en LF Transport afgewezen omdat niet kan worden aangenomen dat is gecontracteerd met de eenmanszaak van [geïntimeerde] .
Het geschil in hoger beroep
6.6.
LF Payroll en LF Transport komen met vijf grieven op tegen de afwijzing van hun vorderingen. Zij concluderen tot vernietiging van het bestreden vonnis en vorderen:
- primair alsnog toewijzing van hun vorderingen in eerste aanleg;
- subsidiair voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens LF Payroll en LF Transport onrechtmatig heeft gehandeld en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan LF Payroll van € 75.227,51 althans € 40.611,27 en aan LF Transport van € 30.584,37,
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en tot terugbetaling van de aan hem al betaalde proceskosten van € 5.036,--.
Is de eenmanszaak van [geïntimeerde] ( [[X]] Transport en Expeditie) of de rechtspersoon [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV contractspartij?
6.7.
Met de grieven 1 en 2 bestrijdt Logistic Force c.s. dat niet kan worden aangenomen dat de eenmanszaak van [geïntimeerde] contractspartij is.
6.8.
Het hof overweegt als volgt. Het antwoord op de vraag of de eenmanszaak dan wel de BV jegens LT Payroll en LT Transport bij het sluiten van de overeenkomst is opgetreden als contractspartij, hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
6.9.
Vaststaat dat [geïntimeerde] bij de ondertekening van de offerte van 6 juli 2017 aan de naam van de contractspartij handmatig heeft toegevoegd
‘BulkBV’, waardoor de naam van de contractspartij op de ondertekende offerte [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV luidde. Dat het daarbij enkel ging om de ondertekening van aanvullende voorwaarden en niet de offerte, zoals Logistic Force c.s. betoogt volgt het hof niet. De ondertekening ziet op de volledige offerte. Kennelijk heeft Logistic Force c.s. die wijziging ook in haar administratie doorgevoerd. Zo heeft [geïntimeerde] op 17 november 2017 een inschrijfkaart
‘nieuwe relatie’ondertekend
,waarop achter de tenaamstelling door Logistic Force is voorbedrukt:
‘ [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV’.
Op grond van die handelwijze mocht [geïntimeerde] er in beginsel gerechtvaardigd op vertrouwen dat [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV door Logistic Force c.s. als contractspartij werd gezien.
Logistic Force c.s. voert voorts aan dat [persoon A] , werkzaam binnen Logistic Force groep, tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat Logistic Force groep uitsluitend met de eenmanszaak wilde contracteren en dat hij na ontvangst van de inschrijfkaart contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] en meegedeeld heeft dat men alleen met de eenmanszaak wilden contracteren. Om die reden is een nieuwe inschrijfkaart aan [geïntimeerde] gezonden met de tenaamstelling van de eenmanszaak
‘ [[X]] Transport en Expeditie’en die is op 21 november 2017 door [geïntimeerde] ondertekend en geretourneerd, aldus Logistic Force c.s..
[geïntimeerde] betwist dat sprake is geweest van een dergelijke mededeling. Door Logistic Force groep, locatie [locatie] zou enkel zijn meegedeeld dat de kaart was zoekgeraakt en dat hij om die reden een nieuwe inschrijfkaart moest tekenen. [geïntimeerde] heeft daarbij niet meer gelet op de gewijzigde tenaamstelling, zo betoogt hij.
6.10.
Het hof constateert dat er geen sprake is van een schriftelijke toelichting bij de nieuwe inschrijfkaart. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] de nieuwe inschrijfkaart met de voorbedrukte tenaamstelling van de eenmanszaak op 21 november 2017 ondertekende en retourneerde acht het hof in het licht van de door hem ondertekende offerte met toevoeging Bulk BV en de eerder ontvangen en door hem ondertekende en geretourneerde inschrijfkaart ten name van diezelfde rechtspersoon onvoldoende om te concluderen dat zijn wil erop gericht was om de eenmanszaak als contractspartij te binden en dat Logistic Force c.s. daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. De omstandigheid dat [geïntimeerde] (aanvankelijk) niet geprotesteerd heeft tegen de tenaamstelling van de facturen zonder de toevoeging ‘Bulk BV’ en op die facturen (deel)betalingen heeft verricht leidt evenmin tot die conclusie.
Dat alles wordt echter anders indien [persoon A] , zoals Logistic Force c.s. stelt, bij het aangaan van de overeenkomst kenbaar heeft gemaakt dat Logistic Force groep enkel met de eenmanszaak wenste te contracteren en [persoon A] daarop ook heeft gewezen toen de nieuwe inschrijfkaart ten name van de eenmanszaak aan [geïntimeerde] werd verzonden. Logistic Force c.s. heeft aangeboden dat te bewijzen.
Het hof zal Logistic Force c.s., die zich beroept op de rechtsgevolgen van de stelling dat de eenmanszaak contractspartij was, toelaten tot bewijslevering.
6.11.
Logistic Force c.s. heeft ook nog betoogd dat de inlening niet tot stand is gekomen op basis van de offerte van 6 juni 2017 omdat die offerte niet binnen twee maanden geaccepteerd zou zijn en dat om die reden geen betekenis toekomt aan de door [geïntimeerde] ondertekende offerte. Het hof verwerpt dit betoog. Vaststaat dat [geïntimeerde] de offerte heeft ondertekend en geretourneerd en dat Logistic Force c.s. vervolgens de inschrijfkaart met de door [geïntimeerde] in die offerte aangepaste partijnaam heeft verzonden. Daaruit mocht [geïntimeerde] opmaken dat de ondertekende offerte door Logistic Force c.s. was ontvangen en geaccepteerd.
6.12.
Logistic Force c.s. heeft met grief II nog betoogd dat [geïntimeerde] met het maken van betalingsafspraken in juni 2018 heeft herbevestigd dat de eenmanszaak van [geïntimeerde] de inlener was. Het hof volgt Logistic Force c.s. daarin niet. Uit de door Logistic Force c.s. gestelde feiten en omstandigheden over de betalingsafspraken in juni 2018 blijkt dat in het kader van die afspraken (de bedragen van) de achterstallige facturen centraal staan en niet of de eenmanszaak dan wel de rechtspersoon gehouden was tot betaling daarvan. Uit niets blijkt dat sprake is van een (impliciete) erkenning door [geïntimeerde] dat zijn eenmanszaak en niet [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV die bedragen verschuldigd is.
6.13.
Indien Logistic Force c.s. bewijst dat kenbaar is gemaakt dat Logistic Force groep enkel met de eenmanszaak wenste te contracteren en dat daarop ook is gewezen toen de nieuwe inschrijfkaart ten name van de eenmanszaak aan [geïntimeerde] werd verzonden, komt het verweer van [geïntimeerde] aan de orde dat LF Payroll en in elk geval LF Transport (zie voor LF Transport onder 28 en 29 van de conclusie van antwoord) geen contractspartij zijn omdat de offerte afkomstig was van Logistic Force [locatie] BV. Dit verweer slaagt niet.
Het hof overweegt dat Logistic Payroll en Logistic Transport er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat [geïntimeerde] hen beschouwde als contractspartij.
Zo is in de door [geïntimeerde] aan de ene kant en door [persoon A] namens “Logistic Force” aan de andere kant ondertekende overeenkomst vermeld dat Logistic Payroll BV voor verloning en facturatie zorgdraagt. Door zowel LF Payroll en LF Transport zijn vervolgens facturen verzonden die zonder protest over de hoedanigheid van LF Payroll en LF Transport door [geïntimeerde] behouden zijn en deels zijn betaald. Vervolgens heeft overleg over de achterstallige facturen plaatsgevonden. Daarbij zijn door [geïntimeerde] toezeggingen gedaan over de betaling daarvan aan LF Transport en LF Payroll zodra het krediet beschikbaar zou zijn, zonder enig voorbehoud over de hoedanigheid van LF Payroll en LF Transport als contractspartij. Dit verweer tegen de vorderingen slaagt derhalve niet.
bestuurdersaansprakelijkheid
6.14.
Indien Logistic Force c.s. niet slaagt in het bewijs dat - kort gezegd - de eenmanszaak de contractspartij is, komt de voor het eerst in hoger beroep aangevoerde subsidiaire grondslag aan de orde, te weten dat [geïntimeerde] als bestuurder van [[X]] Expeditie en Bulk BV aansprakelijk is voor niet-nakoming van verbintenissen aangegaan namens die BV.
Is de vordering toelaatbaar in hoger beroep?
6.15.
[geïntimeerde] maakt bezwaar tegen deze voor het eerst in hoger beroep aangevoerde vermeerdering van (de grondslag van de) eis. Dat bezwaar verwerpt het hof. Het is inherent aan de herkansingsfunctie van het hoger beroep dat (grondslagen voor) vorderingen voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Door [geïntimeerde] wordt niet gemotiveerd op welke wijze hij door deze vordering onredelijk in zijn verdediging is benadeeld. Het hof zal daarom recht doen op de in het hoger beroep geformuleerde eis.
[geïntimeerde] voert vervolgens aan dat de vordering niet toelaatbaar is, omdat deze innerlijk tegenstrijdig is en hij in een andere hoedanigheid wordt aangesproken. Ook dit verweer slaagt niet. De vorderingen van Logistic Force c.s. zijn niet innerlijk tegenstrijdig. Primair wordt nakoming van de overeenkomst met de eenmanszaak gevorderd en subsidiair -voor het geval het verweer van [geïntimeerde] slaagt en de vennootschap contractspartij blijkt te zijn- wordt een vordering tegen [geïntimeerde] ingesteld op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. De vordering is en blijft dus gericht tegen [geïntimeerde] en heeft betrekking op hetzelfde vermogen van [geïntimeerde] . Primair weliswaar als contractspartij en subsidiair op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
Dat de vennootschap [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV niet in deze procedure is betrokken doet evenmin ter zake. Door [geïntimeerde] is niet aannemelijk gemaakt op welke wijze hij als gevolg daarvan in zijn belangen of verdediging is geschaad. Daarbij betrekt het hof dat [geïntimeerde] als enig aandeelhouder en bestuurder van [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV bij uitstek op de hoogte is van de financiële situatie van die BV.
Voor zover [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat geen sprake kan zijn van betalingsonwil of onmacht van de BV en als gevolg daarvan van aansprakelijkheid van [geïntimeerde] omdat aan de BV nooit facturen zijn gericht, faalt dat betoog. Indien komt vast te staan dat de BV contractspartij was en dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de verplichtingen jegens LF Payroll en LF Transport wist of behoorde te weten dat de BV die verplichtingen niet kon nakomen, handelt hij onrechtmatig jegens LF Transport en LF Payroll en is hij schadeplichtig voor daaruit voor LF Payroll en LF Transport voortvloeiende schade. Die schade zou in dat geval immers ook zijn ontstaan als wel aan de BV was gefactureerd.
Inhoudelijke beoordeling van de vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid
6.16.
Logistic Force c.s. stelt dat [geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk is voor de vanaf week 7 2018, althans vanaf 6 juni 2018 door LF Payroll en LF Logistic verzonden facturen.
Logistic Force c.s. baseert die aansprakelijkheid op het volgende:
[geïntimeerde] heeft welbewust met Logistic Force c.s. gecontracteerd en personeel ingeleend, terwijl hij wist dat de BV wegens gebrek aan financiering haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan ontstane schade. Aldus heeft [geïntimeerde] bewerkstelligd of toegelaten dat de BV haar contractuele verplichtingen niet is nagekomen, aldus Logistic Force c.s.
6.17.
Logistic Force c.s. beroept zich daarbij op de volgende feiten en omstandigheden.
Ultimo 2017 was al sprake van een negatief vermogen van € 43.470,-- van [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV. Dat beeld moet reeds begin 2018 zijn verslechterd, immers het negatieve vermogen is ultimo 2018 bijna verviervoudigd. De rechtspersoon was begin 2018 al technisch failliet. [[X]] Transport en Expeditie BV betaalde sinds december 2017 geen loonheffingen meer. Desondanks is de vennootschap blijven voortgaan met het inlenen van personeel bij LF Payroll (vanaf week 11) en LF Transport (vanaf week 7) in plaats van dat door [geïntimeerde] werd bewerkstelligd dat de BV de inleenovereenkomsten opzegde.
Op deze grond vordert primair LF Payroll het volledig openstaande bedrag ad € 75.227,51 als schadevergoeding en subsidiair LF Payroll € 40.611,27 en LF Transport € 30.584,37, in beide gevallen te vermeerderen met rente.
Voorts voert Logistic Force c.s. aan dat op 6 juni 2018 een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij [[X]] Logistic Force c.s. ertoe heeft bewogen de dienstverlening voort te zetten. [geïntimeerde] heeft in dat gesprek met [persoon A] en [persoon B] verklaard dat hij voor betaling van openstaande en toekomstige facturen afhankelijk was van een door enige bank te verstrekken financiering. Vervolgens heeft [geïntimeerde] in een e-mailbericht van 15 juni 2018 geschreven:
‘Zoals besproken ben ik bezig met een krediet, hiervoor heb ik deze week en gister middag een gesprek gehad bij de bank.De bank is zeker positief over de voorlopige cijfers en bevestigd mijn probleem met lange betalingstermijne.Hierin willen zij mij zeker tegemoet komen door een krediet te verstrekken.Echter hebben zij hiervoor de definitieve cijfers van 2017 voor nodig en de voorlopige cijfers 2018 (1e kwartaal + lopende periode)Deze gaan mijn boekhouder en ik vandaag (en eventueel morgen) in orde maken zodat deze begin volgende week aangeleverd kunnen worden bij de bank.Zoals aangegeven door de bank zal dan het krediet in orde gemaakt worden en aan mijn rekening worden gekoppeld.
Dit zou allemaal redelijk snel afgehandeld kunnen worden is mij verzekerd. (…)’
Op 18 juni 2018 heeft [geïntimeerde] geschreven:
‘Betreffende het overige: de gegevens zullen vandaag aangeleverd worden bij de bank en kan de aanvraag van mij afgerond worden. Hoe snel dat gaat ligt aan de bank en niet aan mij!!!’
[geïntimeerde] is doorgegaan met het inlenen van medewerkers van Logistic Force c.s. Alle facturen ter zake deze inlening zijn onbetaald gebleven. [geïntimeerde] heeft Logistic Force c.s. niet geïnformeerd over de beslissing van de bank op diens financieringsaanvraag. Logistic Force c.s. constateert dat de financieringsaanvraag is afgewezen en dat [geïntimeerde] openheid van zaken had moeten geven.
6.18.
[geïntimeerde] heeft als verweer gevoerd dat er in juni 2018 een reservepotje was om de facturen van LF Transport en LF Payroll te betalen, maar dat hij door de accountant werd teruggefloten om de rekeningen te betalen aangezien die ten name van de eenmanszaak in plaats van de rechtspersoon waren gesteld en de eenmanszaak geen contractspartij was. [geïntimeerde] voert verder aan dat het plafond op de rekening-courant daadwerkelijk werd verhoogd.
6.19.
Het hof stelt het volgende voorop.
Indien een bestuurder van een vennootschap in naam van de vennootschap verplichtingen is aangegaan, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen en geen verhaal zal bieden voor de als gevolg van de niet-nakoming door de wederpartij te lijden schade, zal in het algemeen – behoudens door de bestuurder aan te voeren, zijn handelwijze rechtvaardigende of verontschuldigende omstandigheden – moeten worden aangenomen dat de bestuurder een zodanig verwijt treft dat hij persoonlijk jegens de wederpartij van de vennootschap aansprakelijk is op grond van onrechtmatig handelen.
6.20.
Op Logistic Force c.s. rust in beginsel de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast dat [geïntimeerde] wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat zijn vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen ten tijde van het inlenen van het personeel.
6.21.
Het hof wenst alvorens verder te beslissen op de subsidiaire grondslag nader geïnformeerd te worden door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] wordt in de gelegenheid gesteld om de volgende stukken in het geding te brengen:
- een toelichting op de constatering van de curator onder 8.2 in het als productie 7 overgelegde faillissementsverslag dat [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV kennelijk vanaf december 2017 geen loonheffing meer betaalde (over het loon van [geïntimeerde] ?) en indien wel betalingen plaatsvonden bewijsstukken van die betalingen over de periode vanaf december 2017 tot oktober 2018;
- bewijsstukken met betrekking tot het reservepotje dat er volgens [geïntimeerde] in juni 2018 was om de vorderingen van LF Payroll en LF Transport te voldoen;
- informatie over de wijze waarop de facturen van LF Payroll en LF Transport zijn verwerkt in de financiële administratie van [geïntimeerde] Transport en Expeditie BV in de periode van december 2017 tot en met oktober 2018 met eventueel een toelichting van de boekhouder van [geïntimeerde] Transport en Expeditie BV;
- de schriftelijke stukken over de kredietaanvraag in of omstreeks juni 2018, de reactie van de bank daarop en indien beschikbaar een verklaring van de boekhouder/accountant over de gang van zaken met betrekking tot die kredietaanvraag;
- bewijsstukken van de door [geïntimeerde] gestelde door de bank geaccepteerde verhoging van het plafond van de rekening-courant rond juni 2018;
- de jaarrekeningen over 2017 en 2018 van [[X]] Transport en Expeditie Bulk BV.
[geïntimeerde] kan bij memorie een toelichting geven op deze stukken. Vervolgens kan Logistic Force c.s. daarop reageren.
6.22.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van de bewijslevering en nadere informatie.

7.De uitspraak

Het hof:
laat Logistic Force c.s. toe te bewijzen dat aan [geïntimeerde] is kenbaar gemaakt dat Logistic Force groep enkel met de eenmanszaak wenste te contracteren en dat [geïntimeerde] daarop ook is gewezen toen de nieuwe inschrijfkaart ten name van de eenmanszaak aan [geïntimeerde] werd verzonden;
bepaalt, voor het geval Logistic Force c.s. bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. P.P.M. Rousseau als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 23 augustus 2022voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 8 tot 16 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Logistic Force tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 20 september 2022voor een memorie aan de zijde van [geïntimeerde] met de hiervoor in 6.21 vermelde doeleinden, waarna Logistic Force c.s. in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordmemorie te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, A.L. Bervoets en R.J. Voorink en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2022.
griffier rolraadsheer