ECLI:NL:GHSHE:2022:2724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
21/00867
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht van bezwaar legataris tegen belastingaanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een legataris recht heeft op bezwaar tegen een belastingaanslag die aan de erflater is opgelegd. De zaak betreft appellant, een neef van de erflater, die als legataris was aangewezen in het testament van de erflater. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd aan de erven van de erflater. Appellant maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur wees het bezwaar af. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 22 juli 2022 werd het hof geïnformeerd over de feiten van de zaak, waaronder het testament van de erflater en de afspraken die appellant had gemaakt met een bedrijf over de voortzetting van de onderneming van de erflater. Het hof oordeelde dat appellant, als legataris, geen recht had op bezwaar tegen de aanslag, omdat de aanslag was opgelegd aan de erven en appellant geen erfgenaam was. Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00867
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 april 2021, nummer BRE 20/6426, in het geding tussen appellant en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd aan “Erven [belanghebbende] ”.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.3.
Appellant heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Appellant heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen appellant, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , adviseur te [plaats] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.7.
Zowel de gemachtigde als appellant hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op [datum] 2017 is de heer [belanghebbende] (geboren [geboortedatum 1] 1924) (hierna: erflater) overleden. Hij liet geen kinderen na. Appellant is een neef van erlater.
2.2.
In zijn testament van 7 mei 2015 heeft erflater als erfgenamen aangewezen zijn neven en nicht [A] , [B] en [C] . Dit zijn de broers en zus van appellant.
2.3.
Appellant is als legataris aangewezen. In het testament is dienaangaande het volgende opgenomen:
“In het geval ik overlijd
voormijn neef [belanghebbende] , geboren (…) op [geboortedatum 2] negentienhonderd vijfenvijftig, (…) beschik ik als volgt.
LEGAAT
Ik legateer, in de plaats van een erfdeel, aan mijn neef [belanghebbende] (…) hierna ook te noemen: ‘de legataris’, niet vrij van rechten en kosten:
- alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen van het door mij ten tijde van mijn overlijden uitgeoefende akkerbouwbedrijf, danwel mijn aandeel daarin, waaronder begrepen de onroerende en roerende zaken, vergunningen en productierechten;
- mijn woning (…) alsmede de in deze woning bevindende inboedel (…) en andere roerende zaken in en rond de woning”
2.4.
Appellant heeft het legaat aanvaard.
2.5.
De erflater oefende een akkerbouwbedrijf uit, sinds 1 januari 2014 in maatschapsverband met [bedrijf] . Na het overlijden van erflater is appellant met [bedrijf] overeengekomen dat appellant de onderneming alleen zal voortzetten. De daarbij gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een “Akte regeling voortzetting na einde maatschap” van 26 april 2017. Daarin is opgenomen dat bij de scheiding en deling van de activa en passiva van de maatschap wordt uitgegaan van de jaarrekening 2016 per 31 december 2016.
2.6.
Met dagtekening 16 april 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 (hierna: de aanslag) van erflater vastgesteld. Deze aanslag is gericht aan de “Erven [belanghebbende] ”. Noch de erfgenamen, noch de executeur, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
2.7.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Volgens appellant behoort de bankrekening [D-bank] Bedrijfsspaarrekening [bankrekeningnummer] (hierna: de bankrekening) niet tot het box 3-vermogen maar tot het ondernemingsvermogen. De bankrekening had op 1 januari 2016 een saldo van € 212.000.
De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
2.8.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de inspecteur in de proceskosten van appellant veroordeeld voor een bedrag van € 1.219,76 en heeft de rechtbank gelast dat de inspecteur het door appellant betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank het bezwaar terecht alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Appellant concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en aanpassing van de aanslag in die zin dat de bankrekening tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken. [1]
Voor het belastingrecht geldt dat, in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het recht van beroep toekomt aan - voor zover hier van belang - de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd dan wel aan degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van belasting waarop de belastingaanslag betrekking heeft [2] .
4.2.
De aanslag is opgelegd aan de erven. Appellant is geen erfgenaam, maar legataris. Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent ten laste van, in beginsel, de gezamenlijke erfgenamen [3] .
Ook zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen van appellant begrepen in het voorwerp van belasting.
Appellant meent dat de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort en daarmee tot zijn vermogen. De erfgenamen menen dat de bedrijfsspaarrekening niet tot het legaat behoort. Zij twisten derhalve over de omvang van het legaat. Een dergelijk geschil kan niet door de belastingrechter worden beslecht. Appellant zal zich tot de civiele rechter moeten wenden.
4.3.
Al hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Anders dan appellant kennelijk meent gaat de Awb niet boven de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). De door appellant aangedragen argumenten hebben betrekking op het algemene bestuursrecht. In dit geval geldt echter de specifieke regeling van artikel 26a AWR.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft het bezwaar terecht alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de standpunten van appellant wordt niet toegekomen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, A.J. Kromhout en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 7:1 Algemene wet bestuursrecht
2.Artikel 26a Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.Artikel 4:117 BW