In deze zaak gaat het om het recht van een nabestaande, de moeder van een overleden dochter, op inzage in het medisch dossier van haar dochter na haar suïcide. De dochter, geboren op [geboortedatum] 2000, overleed op 5 februari 2019. De moeder vordert inzage in het medisch dossier en andere relevante documenten van de zorgaanbieder, de stichting, die verantwoordelijk was voor de behandeling van haar dochter. De rechtbank had eerder de vordering van de moeder afgewezen, maar het hof oordeelt dat de moeder recht heeft op inzage op basis van artikel 7:458a BW, dat inzagerechten voor nabestaanden regelt. Het hof stelt vast dat de stichting geen mededeling van een incident heeft gedaan aan de moeder, wat een voorwaarde is voor het recht op inzage. Echter, het hof concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een vermoeden van een medische fout, wat ook recht geeft op inzage. De stichting had de zorg voor de dochter en er zijn twijfels over de adequaatheid van de zorgverlening, vooral gezien de eerdere suïcidepogingen van de dochter. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verplicht de stichting om binnen vier weken afschrift te verstrekken van de gegevens die verband houden met de zelfdoding, met inachtneming van de privacy van de overleden dochter.