ECLI:NL:GHSHE:2022:2653

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.303.005_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging grondslag bewind; vernietiging opheffing bewind waardoor het bewind herleeft

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de grondslag van de onderbewindstelling van de rechthebbende. De rechthebbende, die eerder onder bewind was gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden, heeft in hoger beroep gevraagd om de opheffing van het bewind te vernietigen. De kantonrechter had eerder het verzoek tot wijziging van de grondslag afgewezen en het bewind opgeheven, met als reden dat de rechthebbende inmiddels schuldenvrij was. De rechthebbende is het hier niet mee eens en stelt dat hij niet in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te beheren, mede door zijn geestelijke toestand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2022 was de rechthebbende niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft zijn standpunt toegelicht. De rechthebbende heeft in het verleden ernstige psychische klachten ervaren, onder andere als gevolg van financiële problemen, en vreest dat hij zonder bewind opnieuw in de problemen zal komen. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en zijn advocaat in overweging genomen, evenals de medische en psychologische rapportages die zijn ingediend.

Het hof concludeert dat de rechthebbende onvoldoende in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat de noodzaak voor een beschermingsmaatregel nog steeds aanwezig is. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en stelt het bewind opnieuw in, met wijziging van de grondslag naar lichamelijke en/of geestelijke toestand. Hierdoor herleeft het bewind over de goederen van de rechthebbende, die geboren is in 1965.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.303.005/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9186655 \ BM VERZ 21-2719
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[bewindvoerder 1] , bewindvoerder bij [kantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[bewindvoerder 2] , bewindvoerder bij [kantoor] , hierna (ook) te noemen de bewindvoerder,
[betrokkene 1] , wonende te [woonplaats] ,
[betrokkene 2] , wonende te [woonplaats] ,
[betrokkene 3] , wonende te [woonplaats] .
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot wijziging van de grondslag van de onderbewindstelling van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2021, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, hem ontvankelijk te verklaren en hem voor onbepaalde tijd onder bewind te stellen met [kantoor] althans de heer [bewindvoerder 2] h.o.d.n. [kantoor] als bewindvoerder.
Op 23 juni 2022 heeft de advocaat van de rechthebbende (op de mondelinge behandeling) verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen zodanig dat het bewind geacht wordt nooit te zijn geëindigd.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. L.S.F. Vanhommerig, kantoorgenoot van mr. Jaminon, namens de rechthebbende.
2.3.1.
De bewindvoerder en de rechthebbende waren samen met het openbaar vervoer onderweg naar het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch toen er problemen ontstonden en er tijdelijk geen treinen meer naar ‘s-Hertogenbosch reden. Hierdoor konden zij niet meer tijdig bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn. De rechthebbende heeft zijn advocaat gevraagd namens hem het woord te doen en zowel de rechthebbende alsook de bewindvoerder hebben ermee ingestemd dat de mondelinge behandeling doorgang vond. De rechthebbende en de bewindvoerder zijn dus niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De mondelinge behandeling is halverwege kort geschorst zodat de advocaat nog telefonisch contact met de rechthebbende en de bewindvoerder heeft kunnen opnemen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 september 2021;
  • een brief van de rechthebbende aan de rechtbank Limburg van 14 juni 2021, ingekomen ter griffie van het hof op 15 december 2021;
  • een brief van de praktijkondersteuner GGZ van 27 mei 2022, ingekomen ter griffie op 31 mei 2022;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 17 juni 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 18 april 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met ingang van 1 mei 2017, wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Daarbij zijn [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] ( [kantoor] te [woonplaats] ) tot bewindvoerders benoemd.
3.2.
Op 26 april 2021 heeft de bewindvoerder de kantonrechter verzocht de grondslag van het bewind om te zetten naar lichamelijke-psychische gronden aangezien de problematische schulden inmiddels waren weggewerkt. De rechthebbende heeft zich met dit verzoek akkoord verklaard.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover thans van belang, het verzoek tot wijziging grondslag bewind afgewezen en het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende met ingang van 1 maart 2022 opgeheven. Deze datum is gekozen omdat de rechthebbende dan in de gelegenheid was om door middel van een zelfredzaamheidstraject te leren zijn financiële zaken zelf te beheren en te regelen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechthebbende is weliswaar inmiddels schuldenvrij maar dat is geen grond om het bewind op te heffen. De rechthebbende beroept zich daarbij op een uitspraak van het hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2019:3359).
Daarnaast zal de rechthebbende met grote mate van waarschijnlijkheid niet schuldenvrij blijven wanneer hij niet meer onder bewind staat. De rechthebbende is niet in staat om zelf financiële beslissingen te nemen en krijgt zelf niet alles goed op een rij. Als de rechthebbende zijn financiën zelf zal moeten beheren, zal dit tot problemen leiden. De kantonrechter is voorbij gegaan aan het uitdrukkelijke verzoek van de rechthebbende om onder bewind te blijven staan wegens zijn geestelijke toestand. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat onvoldoende is komen vast te staan dat de noodzaak voor een beschermingsmaatregel nog aanwezig is. De rechthebbende kan zijn vermogen echt niet zelf beheren. Hij ervaart een hoge mate van nervositeit en kan daardoor snel fouten maken en zelfs vergeten betalingen te doen. De rechthebbende is niet in staat tot het zelfstandig op correcte wijze verrichten van betalingen. De bewindvoerder is dezelfde mening toegedaan.
De rechthebbende leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever beoogd heeft om een bewind van toepassing te kunnen laten zijn juist ook in situaties als waarin de rechthebbende verkeert. Zijn geestelijke gezondheid, hartklachten en psychische gesteldheid in het verleden maken dat de rechthebbende zelf, uit vrije wil, heeft verzocht om onder bewind te blijven zodat hij niet zelf de last draagt tot het beheren van zijn vermogen. De rechthebbende is anders bang dat hij, net als voorheen, het overzicht zal kwijtraken en dat door de stress die het zelf beheren van zijn financiën met zich brengt, zijn mentale gezondheid zal verslechteren. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende dat de rechthebbende in het verleden als gevolg van financiële problemen ernstige psychische klachten heeft gehad. De rechthebbende wil dan ook graag door middel van een onderbewindstelling hiertegen beschermd worden.
De motivering van de beslissing
3.6.
Er zijn twee gronden voor een onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Deze gronden zijn te vinden in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In dit artikel is bepaald dat de kantonrechter een bewind kan instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.8.
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter terecht het verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind heeft afgewezen en het bewind per 1 maart 2022 heeft opgeheven.
3.9.
Niet in geschil is dat de rechthebbende thans geen problematische schulden meer heeft waardoor deze situatie niet langer de grondslag voor het bewind kan vormen. Wil voortzetting op grond van ‘lichamelijke of geestelijke toestand’ gerechtvaardigd zijn dan dient van die toestand genoegzaam te blijken. Naar het oordeel van het hof wordt daar aan voldaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.10.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de rechthebbende in het verleden ernstige psychische klachten heeft gehad onder meer als gevolg van financiële problemen. Als gevolg daarvan heeft hij suïcidepogingen ondernomen. De rechthebbende heeft een hoog stress level, is onvoldoende beslisvaardig en zijn nervositeit maakt dat hij ongeschikt is om zijn vermogen te beheren. Hij is erg bang dat hij zaken vergeet. Het bewind geeft hem op dat gebied rust.
De praktijkondersteuner signaleert in haar brief van 27 mei 2022 dat de spanningen en depressieve klachten weer zijn toegenomen nu het voor de rechthebbende onduidelijk is of het bewind al dan niet in stand blijft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat enkele voorbeelden naar voren gebracht waaruit de nervositeit van de rechthebbende blijkt. Zo is het doorsturen van post al een grote uitdaging gebleken. Om die reden is een minder ingrijpende maatregel zoals budgetbeheer geen goede optie voor de rechthebbende.
Bij de rechthebbende leeft de angst dat het zonder bewind weer mis zal gaan met zijn financiële administratie en dat hij weer in de financiële problemen terecht gaat komen. De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de rechthebbende momenteel weer onder behandeling is van een psycholoog. Deze zou verklaard hebben dat het lange tijd zal duren om de angsten waarmee de rechthebbende kampt onder controle te krijgen en dat het niet reëel is te verwachten dat de rechthebbende in de toekomst in staat is zelfstandig belangrijke beslissingen te nemen. De bewindvoerder vindt, net als de rechthebbende, voortduring van het bewind op gewijzigde grondslag noodzakelijk. Aan het zelfredzaamheidstraject wordt niet toegekomen gezien de toestand van de rechthebbende.
De bewindvoerder is daarom na de opheffing van het bewind met zijn werkzaamheden voor de rechthebbende feitelijk doorgegaan.
3.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat de rechthebbende het (gezien zijn verklaring van 14 juni 2021, gericht aan de rechtbank en het door hem ingestelde hoger beroep) zelf ook eens is met de verzochte grondslag, is het hof van oordeel dat voortzetting van het bewind noodzakelijk was en is en dat het inleidend verzoek tot omzetting van het bewind dient te worden toegewezen. Genoegzaam is gebleken dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende zelf kan behartigen.
Conclusie
3.12.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, waarmee de opheffing van het bewind geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden en waardoor het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, herleeft. Het inleidend verzoek om de grondslag te wijzigen naar lichamelijke en/of psychische gronden, zal door het hof alsnog worden toegewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 september 2021;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt vanaf de datum van deze beschikking de grondslag van het over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965 ingestelde bewind naar het in verband met lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen, bijgestaan door mr. E.G.A. Gubbels-Janssen als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.