ECLI:NL:GHDHA:2019:3359

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
200.261.185/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beschermingsbewind en de gevolgen van een 'schone lei' in het kader van de WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, die eerder een 'schone lei' had verkregen in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), verzocht het hof om het bewind op te heffen. Hij stelde dat de bewindvoering op vrijwillige basis was ingesteld en dat hij inmiddels zijn financiële zaken op orde had. De bewindvoerder daarentegen voerde aan dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestond, gezien de recente financiële problemen van de rechthebbende, waaronder het opbouwen van nieuwe schulden en het niet nakomen van afspraken.

Het hof oordeelde dat de opheffing van het bewind niet ter vrije bepaling van de rechthebbende stond. De rechter benadrukte dat het beschermingsbewind is ingesteld ter bescherming van kwetsbare meerderjarigen en dat de enkele omstandigheid dat de rechthebbende een 'schone lei' had gekregen, niet automatisch leidde tot de opheffing van het bewind. Het hof concludeerde dat de rechthebbende, ondanks zijn eerdere vrijstelling van schulden, opnieuw in financiële problemen was geraakt en dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was. De bestreden beschikking van de kantonrechter werd dan ook bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de rechthebbende en de rol van de bewindvoerder in het bewindvoeringstraject. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.261.185/01
rekestnummer rechtbank : GZ VERZ 19-1524
zaaknummer rechtbank : 7578183
registernummer : BM 18978
beschikking van de meervoudige kamer van 20 november 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [A] Bewindvoeringen,
kantoorhoudende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. F.S. Jansen te Rotterdam,
2. [naam 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
3. [naam 2] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
4. [naam 3] ,
wonende te [woonplaats 6] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 21 juni 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 10 september 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts op 30 juli 2019 ingekomen een brief van de zijde van de rechthebbende van 29 juli 2019 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 4] , namens de bewindvoerder.
De overige belanghebbenden zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Ter zitting bij het hof is komen vast te staan dat de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 17 augustus 2015 op verzoek van de rechthebbende een bewind heeft ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Tot bewindvoerder is benoemd [A] Bewindvoeringen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het meerderjarigenbewind afgewezen.
4.2
De rechthebbende is het met die beslissing niet eens. Hij verzoekt het hof de bestreden beslissing te vernietigen, en het meerderjarigenbewind op te heffen. Kosten rechtens.
4.3
De rechthebbende voert hiertoe aan dat de bewindvoering destijds niet via de wet is afgedwongen, maar is aangevraagd op basis van vrijwilligheid zodat zijn financiële zaken op het juiste spoor gezet konden worden. De rechthebbende is van mening dat, nu de bewindvoering op basis van een vrijwillige aanvraag is uitgesproken, dit betekent dat die ook weer kan worden opgeheven wanneer hij dit verzoekt en hiervoor redelijke argumenten geeft. De rechthebbende stelt dat de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 5 juni 2018 hem de zogenoemde “schone lei” heeft verleend, zodat hij niet langer tegen zijn zin onder bewind gehouden kan worden. Ter zitting heeft de rechthebbende in aanvulling hierop gesteld dat zijn huidige schulden meevallen, dat hij inmiddels een aflossingsschema heeft afgesproken met zijn schuldenaren, dat hij inmiddels werk heeft en dat hij zijn leven op orde heeft.
4.4
De bewindvoerder heeft samengevat, in het verweerschrift en ter zitting bij het hof, het volgende verweer gevoerd. Het is onjuist, zoals de rechthebbende stelt, dat het beschermingsbewind automatisch moet komen te vervallen omdat hem in 2018 de ‘schone lei’ is verleend. Inmiddels is er door onverantwoordelijk gedrag van de rechthebbende op financieel gebied (opnieuw) sprake van verkwisting. De rechthebbende moet gezien de feitelijke omstandigheden nog steeds worden beschermd. Hij kan zelf zijn vermogensrechtelijke belangen niet behoorlijk waarnemen. Dat blijkt vooral ook uit het feit dat de rechthebbende in het eerste half jaar na zijn ‘schone lei’, waarin normaal gesproken wordt toegewerkt naar zelfredzaamheid, weer schulden heeft gemaakt.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De opvatting van de rechthebbende, dat een bewind dat op basis van een vrijwillige aanvraag is uitgesproken vanwege die vrijwilligheid moet worden opgeheven wanneer de rechthebbende dit verzoekt, is onjuist. Het bewind strekt ertoe kwetsbare meerderjarigen te beschermen. De opheffing van een beschermingsbewind staat niet ter vrije bepaling van betrokkenen. Het hof dient zelfstandig te toetsen of een bewind moet worden opgeheven. De enkele omstandigheid dat aan de rechthebbende een ‘schone lei’ is verstrekt, brengt niet mee dat tot opheffing van het bewind moet worden overgegaan.
5.3
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de rechthebbende zeer kort na het krijgen van een ‘schone lei’ weer een forse schuldenlast heeft opgebouwd.
Zo heeft hij, ondanks zijn beperkte financiële middelen, een auto op zijn naam gezet, hetgeen niet in zijn budget past. Hij heeft daarmee vele verkeersboetes opgelegd gekregen ter hoogte van totaal € 1.081,-. De rechthebbende heeft de bewindvoerder niet tijdig op de hoogte gebracht van de brieven van het CJIB over deze boetes. Daardoor zijn er inmiddels ook incasso- en deurwaarderskosten bij de rechthebbende in rekening gebracht.
Daarnaast heeft de rechthebbende zonder toestemming van de bewindvoerder een bankrekening geopend waarop hij inkomsten uit verschillende dienstverbanden heeft laten storten. Deze inkomsten heeft hij opgemaakt en daarvan zijn geen vaste lasten betaald. Doordat hij zijn inkomsten niet heeft doorgegeven aan de Sociale Dienst van de gemeente Rotterdam, vordert de Sociale Dienst inmiddels een deel van de Participatiewetuitkering die de rechthebbende ontvangt, terug. Het gaat om een bedrag ter hoogte van totaal € 1.610,21. Ook is de uitkering een aantal maanden opgeschort zodat de bewindvoerder in die periode de vaste lasten niet heeft kunnen betalen.
Verder heeft de rechthebbende een schuld bij zijn zorgverzekeraar, een achterstand op het betalen van zijn abonnement bij Telfort, kan hij de gemeentelijke belastingen niet betalen en heeft hij een huurachterstand opgelopen. De rechthebbende heeft ter zitting gesteld dat hij een regeling heeft getroffen om deze en andere schulden af te betalen. Gebleken is echter dat hij deze regeling niet kan nakomen omdat hij geen geld beschikbaar heeft.
5.4
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.5
Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en G.D. Hoekstra, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier en is op 20 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.