ECLI:NL:GHSHE:2022:2589

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.312.800_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verschoningsverzoek in een strafzaak wegens objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juli 2022 een beslissing genomen over een verschoningsverzoek van drie raadsheren, mr. C.M. Hilverda, mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. S.V. Pelsser, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak. Het verzoek tot verschoning werd ingediend naar aanleiding van een incident waarbij een notitie van de kamervoorzitter per abuis bij de advocaat-generaal was beland. De raadsheren vreesden dat deze gang van zaken hun onpartijdigheid zou kunnen schaden, wat hen ertoe bracht om zich te verschonen van de zaak. De verschoningskamer van het hof oordeelde dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, omdat niet alle partijen over dezelfde informatie beschikten. De kamer besloot het verzoek tot verschoning toe te wijzen, waardoor de behandeling van de hoofdzaak door een andere kamer van het hof moest worden voortgezet. Deze beslissing is van belang voor het waarborgen van het vertrouwen in de rechterlijke macht en de onpartijdigheid van rechters in strafzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
Verschoningsnummer: Wr 371-20-2022
datum beslissing: 15 juli 2022
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een verschonings-
verzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
op het schriftelijke verzoek van 4 juli 2022 zich te mogen verschonen, als bedoeld in artikel 517 in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van mr. C.M. Hilverda, mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. S.V. Pelsser (hierna: verzoekers), raadsheren in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof), team Strafrecht, belast met de behandeling van de zaak met parketnummer [nummer] (hierna: de hoofdzaak) tussen:
het Openbaar Ministerie
en
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: de verdachte.

1.Het procesverloop

1.1.
In genoemde hoofdzaak in hoger beroep was het hof voornemens de zaak op 4 maart 2022 inhoudelijk te behandelen. Op 15 februari 2022 heeft de verdediging per e-mail onderzoekswensen ingediend en verweren aangekondigd, waardoor de inhoudelijke behandeling op 4 maart 2022 geen doorgang heeft gevonden. Het onderzoek ter terechtzitting is op voornoemde zitting aangehouden tot de regiezitting van 4 juli 2022, met mr. C.M. Hilverda, als voorzitter, en mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. S.V. Pelsser als leden van de strafkamer.
1.2.
Bij verzoek van 4 juli 2022 aan de wrakings- en de verschoningskamer van het hof hebben verzoekers, onder opgaaf van redenen, verzocht zich in de hoofdzaak te mogen verschonen.
1.3.
De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.

2.Het verzoek

2.1
Ter onderbouwing van hun verzoek hebben verzoekers blijkens het proces-verbaal van de regiezitting van 4 juli 2022 het volgende aangevoerd. Naar aanleiding van een e-mailbericht van de raadsman – waarin hij de ingediende onderzoekswensen heeft toegelicht – heeft de voorzitter van de behandelend strafkamer per e-mailbericht van 30 juni 2022 een voorstel voor een raadkamergesprek aan de andere leden van de behandelend strafkamer gedaan. De e-mail van de voorzitter is abusievelijk terechtgekomen bij de strafgriffie van het hof. De strafgriffie heeft het emailbericht vervolgens abusievelijk doorgestuurd naar het ressortsparket. Daarmee is het e-mailbericht in handen gekomen van de zittende advocaat-generaal.
2.2
Het is niet de bedoeling dat de advocaat-generaal kennis heeft van een voorstel van de voorzitter omtrent te nemen beslissing van het hof op de ingediende onderzoekswensen van de verdediging, aldus verzoekers. Deze gang van zaken is volgens verzoekers zodanig, dat deze omstandigheid de objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van hen als raadsheren zou kunnen wekken en dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden indien zij deel zouden blijven uitmaken van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de hoofdzaak.

3.De beoordeling

3.1.
De verschoningskamer overweegt met betrekking tot het verzoek als volgt. In artikel 517 in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, elk van de rechters die een zaak behandelt kan verzoeken zich te mogen verschonen.
3.2.
Vooropgesteld dient te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen zouden kunnen opleveren voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat een vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De enkele omstandigheid dat een voorstel van de voorzitter aan de andere leden van de strafkamer omtrent de vraag hoe te beslissen op de door de verdediging ingediende onderzoekswensen, terecht is gekomen bij de advocaat-generaal, levert naar het oordeel van de verschoningskamer niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing op om van voornoemd uitgangspunt van onpartijdigheid af te wijken. Bovendien hadden verzoekers deze misslag kunnen herstellen door het betreffende stuk aan de verdediging te verstrekken, zodat alle partijen over dezelfde stukken beschikken.
3.4.
Echter, de verschoningskamer maakt uit het verzoek op dat de verzoekers kennelijk weigerachtig zijn om het stuk aan de verdediging te verstrekken. Reeds hierdoor kan een uiterlijke schijn van partijdigheid ontstaan, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Immers, niet alle partijen beschikken daarmee over dezelfde stukken. Die omstandigheid maakt dat de vrees voor vooringenomenheid in dit geval objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Omdat rechtzoekenden vertrouwen in de rechterlijke macht moeten kunnen blijven stellen, zal de verschoningskamer het verzoek dan ook toewijzen.
BESLISSING
Het hof (de verschoningskamer):
wijst het door verzoekers gedane verzoek tot verschoning toe;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het verschoningsverzoek door een kamer van het hof, waarvan verzoekers geen deel uitmaken;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoekers en aan de partijen in de hoofdzaak.
Aldus gegeven te ‘s-Hertogenbosch op 15 juli 2022 door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter, mr. P.A.M. Pijnenburg en mr. P.J. Hödl, leden, bijgestaan door mr. L.G. Gersen, griffier.
Mr. Hödl is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.