ECLI:NL:GHSHE:2022:2555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.295.992_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht accountant en advies over huurtoeslag in het kader van een eenmanszaak

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van een accountant, Alfa Accountants en Adviseurs B.V., ten opzichte van haar opdrachtgever, [geïntimeerde]. De accountant heeft sinds 2007/begin 2008 werkzaamheden verricht voor [geïntimeerde], waaronder het samenstellen van de jaarrekening en het verzorgen van belastingaangiften. In 2019 heeft Alfa facturen gestuurd voor verrichte werkzaamheden, die door [geïntimeerde] niet zijn betaald. [geïntimeerde] heeft als verweer aangevoerd dat Alfa tekort is geschoten in haar zorgplicht door niet te adviseren over de mogelijkheid van huurtoeslag voor de jaren 2006 tot en met 2009. De kantonrechter heeft het verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd en de vorderingen van Alfa afgewezen.

In hoger beroep heeft Alfa de uitspraak van de kantonrechter bestreden en verzocht om toewijzing van haar vorderingen. Het hof heeft beoordeeld of Alfa haar zorgplicht heeft geschonden. Het hof oordeelt dat de werkzaamheden van Alfa zich beperkten tot zakelijke, fiscale werkzaamheden en dat er geen aanleiding was voor Alfa om ongevraagd advies te geven over de huursituatie van [geïntimeerde]. Het hof concludeert dat Alfa niet tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat de vorderingen van Alfa toewijsbaar zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van Alfa toe, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 3.625,53 en terugbetaling van € 420,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.992
arrest van 26 juli 2022
in de zaak van
Alfa Accountants en Adviseurs B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als: Alfa,
advocaat: mr. J.J. Vetter te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde],
advocaat: mr. B.C.A. Reijnders te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 mei 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 februari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen Alfa als eiseres en gedaagde in het verzet en [geïntimeerde] als gedaagde en eiser in verzet (hierna: het bestreden vonnis).

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8709277 \ CV EXPL 20-4117)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte houdende vermindering van eis.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Alfa heeft in opdracht van [geïntimeerde] sinds 2007/begin 2008 accountantswerkzaamheden verricht. De opdrachtbevestiging van 2008 (productie 2 bij de memorie van grieven) luidt onder andere:
“Aan [geïntimeerde] h.o.d.n. [handelsnaam]
Deze brief is bedoeld om de voorwaarden van de aan ons verstrekte opdracht en de aard en de beperkingen van de door ons te verrichten werkzaamheden te bevestigen.
U heeft ons verzocht de volgende werkzaamheden te verrichten:
1. het samenstellen van de jaarrekening
2. het opmaken van de aangiften inkomstenbelasting;
3. het verzorgen van de BTW- aangiften.”
3.2.
In 2019 heeft Alfa een vijftal facturen aan [geïntimeerde] verstuurd van in totaal een bedrag van € 3.182,30 betreffende werkzaamheden over de periode maart tot en met november 2019. Deze facturen zijn door [geïntimeerde] niet betaald. De betalingstermijn van de facturen bedraagt 14 dagen.
3.3.
Bij e-mailbericht van 6 september 2019 (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aangegeven de op dat moment ontvangen declaraties d.d. 29 maart 2019, 23 mei 2019 en 28 juni 2019 te willen betalen via een verrekening met een inkomstenbelastingteruggave.
3.4.
Bij e-mail van 20 september 2019 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding) hebben partijen afgesproken dat de betalingsachterstand zou worden afgelost met een maandelijkse betaling in termijnen van € 250,-. Zodra de inkomstenbelastingteruggaaf 2018 ontvangen zou worden door [geïntimeerde], zou hij daarna het resterende bedrag in één keer betalen.
3.5.
[geïntimeerde] heeft het openstaande bedrag nimmer betaald.
3.6.
Alfa heeft bij brief van 28 oktober 2019 de dienstverlening beëindigd.
Eerste aanleg
3.7.
Alfa heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag van € 3.182,30, het bedrag van € 443,23 voor de buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de proceskosten.
3.8.
[geïntimeerde] heeft – samengevat – bij wijze van verweer een beroep gedaan op verrekening van de gevorderde bedragen met de door hem geleden schade als gevolg van (kort gezegd) de schending van de zorgplicht van Alfa. Alfa heeft verzuimd te bewerkstelligen dat [geïntimeerde] een huurtoeslag ontving over de jaren 2006 tot en met 2009, aldus [geïntimeerde].
Voorts heeft [geïntimeerde], subsidiair, de verschuldigdheid betwist van twee bedragen, te weten van het bedrag van € 75,- uit de factuur d.d. 23 mei 2019 en van € 620,- uit de factuur d.d. 27 september 2019.
3.9.
De kantonrechter heeft het verrekeningsverweer van [geïntimeerde] gehonoreerd en de vorderingen van Alfa afgewezen met veroordeling van Alfa in de kosten van de, in dit geval, verzetprocedure.
Hoger beroep
3.10.
Alfa is onder aanvoering van vijf grieven in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de kantonrechter. Alfa vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 3.625,53 vermeerderd met de wettelijke rente en terugbetaling van het bedrag waartoe Alfa is veroordeeld in het bestreden vonnis. Alfa heeft haar eis verminderd, in die zin dat zij haar vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskoten in beide instanties prijsgeeft.
3.11.
De vraag die Alfa met haar vijf grieven aan de orde stelt is of Alfa in haar hoedanigheid van accountant van [geïntimeerde] is tekortgeschoten in haar zorgplicht door te hebben verzuimd [geïntimeerde] te adviseren zijn huurovereenkomst te laten opsplitsen in een woon- en bedrijfsgedeelte zodat hij in aanmerking zou (kunnen) komen voor een huurtoeslag over de jaren 2006-2009.
3.12.
Het hof stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop.
3.12.1.
De werkzaamheden die Alfa voor [geïntimeerde] heeft verricht, zijn aan te merken als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 lid 1 BW. Artikel 7:401 BW legt op de opdrachtnemer de verplichting om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen.
3.12.2.
Of een opdrachtnemer aan deze zorgplicht heeft voldaan dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Daarbij is mede van belang wat de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst is, waarbij het niet enkel gaat om de bewoordingen van de overeenkomst maar (ingevolge het Haviltex-arrest van de Hoge Raad) ook om de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
[geïntimeerde]’s centrale stelling is, dat Alfa de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door niet te onderzoeken of hij in aanmerking kwam voor huurtoeslag in de jaren 2006-2009. Nu [geïntimeerde] zich beroept op de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen – namelijk de verplichting tot vergoeding van schade, die hij wenst te verrekenen met de niet betaalde factuurbedragen van Alfa – dient hij de daartoe relevante feiten te stellen en zo nodig te bewijzen (artikel 149 en 150 Rv).
3.12.3.
Uit de hiervoor onder 3.1 geciteerde opdrachtbevestiging van 2008 blijkt dat de opdracht van Alfa zag op het verrichten van accountantswerkzaamheden ten behoeve van de in de vorm van een eenmanszaak uitgeoefende onderneming door [geïntimeerde], het autobedrijf van [geïntimeerde], waaronder het samenstellen van de jaarrekening en het verzorgen van de BTW aangiften. Ook de opdrachtbevestiging uit 2015, die is overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding, en die eveneens relevant is nu als niet betwist vaststaat dat de werkzaamheden van Alfa voor [geïntimeerde] gedurende de gehele periode niet zijn gewijzigd, spreekt over: “aangifte inkomstenbelasting inclusief de daarbij behorende fiscale opstellingen betreffende Autobedrijf [geïntimeerde]”, alsook “het verwerken van de financiële administratie” en “het per aangiftetijdvak opstellen van de btw-aangifte”.
De opdracht beperkt zich ingevolge de bewoordingen van de opdrachtbevestiging(en) derhalve tot het verrichten van zakelijke, fiscale werkzaamheden in het kader van het (auto)bedrijf. Enig aanknopingspunt voor de stelling dat ook de huursituatie van [geïntimeerde] daaronder is te begrijpen is in de tekst van de opdrachtbevestiging niet te lezen.
De stelling van [geïntimeerde] – samengevat – dat hij, ongeacht de bewoordingen van de opdrachtbevestiging(en), mocht verwachten/erop mocht vertrouwen, dat Alfa zorg zou dragen voor het aanvragen van de huurtoeslag, volgt het hof niet.
Immers, er zijn door hem geen uitlatingen of gedragingen tussen partijen onderling gesteld op grond waarvan [geïntimeerde] deze verwachting redelijkerwijs heeft mogen koesteren. Voorts geldt dat [geïntimeerde] in de periode 2006-2009 (de periode waarin de huurtoeslag volgens [geïntimeerde] had moeten zijn aangevraagd) woonde aan het adres [adres] te [plaats]. Dit adres betrof een alleenstaande woning met garage zonder bedrijfsruimte. Het ging derhalve om een woonhuis met woonbestemming. Ook uit het kadaster blijkt dat sprake was van een ‘woonhuis’ (productie 8 bij de memorie van grieven). Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien dat, en op grond waarvan, partijen bij de opdracht redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat daaronder ook viel een advies over de vraag of de huurovereenkomst zou kunnen worden opgesplitst in een woon- en bedrijfsgedeelte zodat [geïntimeerde] in aanmerking zou (kunnen) komen voor een huurtoeslag over de jaren 2006-2009.
Daarbij is van belang dat er, toen Alfa in beeld kwam, niet eerder – door haar voorganger – een huurtoeslag was aangevraagd en dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] ooit een verzoek aan Alfa heeft gedaan om te onderzoeken of hij in aanmerking kwam voor een huurtoeslag. Er was derhalve geen enkele aanleiding voor Alfa om enig advies of onderzoek te doen naar de huursituatie van [geïntimeerde].
3.12.4.
Het hof is van oordeel dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant in het kader van een zorgvuldige uitoefening van zijn taak met het oog op de belangen van de opdrachtgever onder deze omstandigheden niet mag worden gevergd dat hij ongevraagd advies diende te geven over het opsplitsen van een huurovereenkomst in een woon- en bedrijfsgedeelte ten behoeve van de aanvraag van een huurtoeslag. Het hof laat dan nog in het midden of [geïntimeerde] überhaupt in aanmerking zou komen voor de huurtoeslag, gelet op de in 2006-2009 geldende regelgeving en de overige relevante omstandigheden.
3.12.5.
Het hiervoor overwogene brengt met zich dat niet is gebleken dat Alfa haar zorgplicht jegens [geïntimeerde] heeft geschonden, zodat het hof [geïntimeerde] niet volgt in zijn stelling.
Aan de orde komt vervolgens de vraag of de vorderingen van Alfa kunnen worden toegewezen.
3.12.6.
Alfa heeft gesteld dat zij de werkzaamheden waarop de facturen zien, heeft verricht. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] de verschuldigdheid van een tweetal bedragen betwist. [geïntimeerde] stelt – samengevat – dat het bedrag van € 75,- van de factuur van 23 mei 2019 en het bedrag van € 620,- van de factuur van 27 september 2019 in mindering moeten worden gebracht op de vordering omdat de daarop betrekking hebbende werkzaamheden door Alfa niet zijn verricht.
Alfa heeft in haar memorie van grieven (onder 8.1-8.3) gereageerd op deze betwisting en gemotiveerd onderbouwd dat zij deze werkzaamheden wel degelijk heeft verricht. [geïntimeerde] laat in zijn memorie van antwoord na op deze onderbouwde stellingen van Alfa te reageren. De vordering van Alfa ligt hiermee als onvoldoende gemotiveerd bestreden voor toewijzing gereed.
3.13.
Het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en het hof, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Alfa alsnog zal toewijzen.
Het hof zal [geïntimeerde], gelet op het gestelde in de akte vermindering van eis van Alfa, niet in de proceskosten veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 februari 2021 en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 3.625,53, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 3.182,30 vanaf de dag van de verschuldigdheid van de facturen en de wettelijke rente over € 443,23 vanaf 28 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 420,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2021;
verklaart de hiervoor genoemde veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2022.
griffier rolraadsheer