Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
Interpolis,
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Achmea Schadeverzekeringen N.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwikkeling van een verzekering na het fatale auto-ongeluk van [erflater], die op 26 december 2016 omstreeks 13.54 uur met zijn auto tegen een boom is gereden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Achmea moest bewijzen dat de aanrijding een geslaagde poging tot zelfdoding was. Achmea heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij de eerste zich richtte tegen het honoreren van het verschoningsrecht van [belanghebbende], een ambulanceverpleegkundige die betrokken was bij de zorg voor [erflater]. De tweede grief betreft de bewijsopdracht aan Achmea.
Het hof heeft vastgesteld dat de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld niet in geschil zijn en heeft deze als uitgangspunt genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de vraag of de schade het voorspelbare gevolg was van het gedrag van [erflater] bij Achmea ligt. Het hof heeft geconcludeerd dat Achmea voorshands heeft bewezen dat de schade het voorspelbare gevolg was van het gedrag van [erflater].
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat Achmea in strijd heeft gehandeld met de Gedragscode Persoonlijk onderzoek, waardoor de verkregen informatie als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening, waarbij [geïntimeerden] worden toegelaten tot het tegenbewijs van het voorshands geleverde bewijs. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.