3.2.De voorzieningenrechter heeft onder 2 de feiten vastgesteld waarvan in dit kort geding moet worden uitgegaan. Deze feitenvaststelling is niet betwist, zodat deze ook in hoger beroep uitgangspunt is. Dit feitenoverzicht wordt hierna herhaald en aangevuld met andere relevante feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) gemotiveerd betwist vaststaan. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.2.1.[appellant] is werkzaam als orthodontist.
3.2.2.Top Ortho is een zorgaanbieder van tandheelkundige en orthodontische zorg.
3.2.3.[appellant] en Top Ortho hebben op 19 juli 2019 een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna: de overeenkomst). Deze overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1 Doelomschrijving
1.
Opdrachtnemer zal als praktijkmedewerker met ingang van12 augustus 2019voor onbepaalde tijd op verzoek van TopOrtho, welk verzoek Opdrachtnemer aanvaardt, orthodontische, tandheelkundige diensten verrichten aan de patiënten waar TopOrtho zorg aan aanbiedt. (…)
Artikel 9 Einde
1.
De overeenkomst wordt beëindigd:
(…)
b. door opzegging door één van partijen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden; (…)”
3.2.4.Bij brief van 29 september 2020 heeft [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) namens Top Ortho aan [appellant] het volgende geschreven:
“Betreft: beëindiging overeenkomst van opdracht
Geachte heer [appellant] , beste [appellant] ,
Hierbij bevestigen wij het einde van de overeenkomst van opdracht inzake uw praktijkmedewerking. Rekening houdend met de opzegtermijn van 6 maanden zal uw overeenkomst van opdracht tot en met 29 maart 2021 van kracht zijn.
Wij verzoeken u om eventueel door Top Ortho [kantoorplaats] B.V. aan u ter beschikking gestelde bedrijfseigendommen (sleutels, pasjes, etc.), uiterlijk 29 maart 2021 in te leveren bij de officemanager van de praktijk.
Tot slot danken wij u voor de samenwerking en wensen wij u alle goeds voor de toekomst. (…)”
3.2.5.Bij brief van 22 oktober 2020 heeft [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) namens [appellant] daarop onder meer als volgt gereageerd:
“Tot zijn ontstentenis heeft mijn cliënt, [appellant] , een opzegging van zijn overeenkomst van opdracht per brief mogen ontvangen op of omstreeks 29 september 2020 jongstleden (bijlage 1).
TOP ORTHO is echter met [appellant] op 19 juli 2019 een overeenkomst van opdracht aangegaan voor onbepaalde tijd op verzoek van TOP ORTHO (bijlage 2). Aan het sluiten van deze overeenkomst is een onderhandelingstraject voorafgegaan, waarin het juist TOP ORTHO bleek te zijn die [appellant] voor langere tijd aan zich wilde binden (bijlage 3). Daarmee is de mogelijkheid tot opzegging door TOP ORTHO vrijwillig en op verzoek uitgesloten.
[appellant] had, om kwaliteitsredenen en om imagoschade voor TOP ORTHO te voorkomen, zelf een duur van 2 tot 3 jaar voorgesteld. Nu wordt [appellant] zonder reden zijn beroepsperspectief ontnomen.
3.2.6.Namens Top Ortho heeft [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) bij brief van 6 november 2020 aan [persoon 2] onder meer het volgende bericht:
“Hierbij laat ik [appellant] en u weten dat wij ons besluit om de overeenkomst van opdracht met de heer [appellant] op te zeggen en per 30 maart 2021 te beëindigen, niet zullen herzien.
Overigens ontnemen wij hiermee niet het beroepsperspectief van [appellant] .
Het feit dat eerder de intentie was om voor langere duur samen te werken, doet niet af aan het feit dat beëindiging op basis van artikel 9.1.b van de OvO(hof: overeenkomst van opdracht)
mogelijk is. Hierbij merk ik op dat de schriftelijke opzegging tevens ervoor mondeling is aangekondigd.
Wij hopen dat tot 30 maart 2021 er sprake kan zijn van een goede samenwerking. Wij staan open voor het maken van afspraken over een eerdere einddatum, indien gewenst.
(…).”
Procedure in eerste aanleg
3.3.1.Bij dagvaarding van 9 maart 2021 heeft [appellant] Top Ortho in kort geding gedagvaard en gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Top Ortho te gebieden de opzegging van 29 september 2020, of iedere andere gedane mondelinge of schriftelijke opzegging te schorsen en Top Ortho te gebieden [appellant] ook na 29 maart 2021 toe te laten tot het uitvoeren van zijn praktijk in de Top Ortho-praktijk te [vestigingsplaats] overeenkomstig de gemaakte afspraken zoals die zijn neergelegd in de overeenkomst van opdracht van 19 juli 2019, althans een in goede justitie te bepalen veroordeling;
2. Top Ortho te gebieden een voorschot op de schadevergoeding te betalen van
€ 100.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
met veroordeling (kort gezegd) van Top Ortho in de proceskosten met wettelijke rente en in de nakosten met wettelijke rente.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat opzegging door Top Ortho in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans onrechtmatig is. Gelet op de afspraken van partijen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is het volgens [appellant] de bedoeling geweest dat de overeenkomst gedurende de eerste vijf jaar niet opzegbaar zou zijn. Daartoe heeft hij verwezen naar de correspondentie van partijen, een Whatsappbericht aan hem van 10 september 2020 van de regiomanager van Top Ortho en een door de praktijkmedewerkers ondertekende verklaring van 13 oktober 2020. Verder heeft hij gesteld dat voor opzegging een gegronde reden had moeten worden opgegeven, terwijl hem geen enkele reden is gegeven. Het subsidiair gevorderde bedrag betreft een voorschot op de schade die hij in de vorm van inkomstenderving lijdt door de onrechtmatige opzegging.
3.3.3.Top Ortho heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.4.In het kortgedingvonnis van 26 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Procedure in hoger beroep