ECLI:NL:GHSHE:2022:2481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-002411-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak met meerdere geweldsdelicten en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte in een jeugdzaak. De verdachte, geboren in 2005, was veroordeeld voor meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling, openlijke geweldpleging en joyriding. De zaak omvatte verschillende parketnummers, waarbij de verdachte in totaal betrokken was bij meerdere incidenten die zich in de gemeente Drimmelen hebben afgespeeld. De rechtbank had eerder een taakstraf en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De verdachte is in de loop van de procedure vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de overige feiten bleef staan. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive en de problematiek van de verdachte, die lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002411-21 en 20-002330-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Uitspraak : 20 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 1 oktober 2021 in de strafzaak met parketnummer 02-121222-21
(hierna: vonnis I)en tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 1 oktober 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-319593-20, 02-009252-20, 02-063233-20, 02-071659-20 en 02-099296-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-066365-19
(hierna: vonnis II), tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is tegen vonnis I hoger beroep ingesteld.
Namens de verdachte is tegen vonnis II beperkt hoger beroep ingesteld, in die zin dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraken van de onder parketnummer 02-319593-20 tenlastegelegde feiten. In de loop van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman namens de verdachte te kennen gegeven dat de grieven tegen dit vonnis niet langer worden gehandhaafd en is verzocht het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft tegen dit vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld, maar uit de appelmemorie volgt dat het hoger beroep zich met name richt tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraken van de onder parketnummer 02-319593-20 tenlastegelegde feiten.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis II waarvan beroep is de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade. Gelet daarop is de vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van de bestreden vonnissen dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft ter terechtzitting van 6 juli 2022 in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de afzonderlijk aangebrachte strafzaken onder de parketnummers
20-002411-21 en 20-002330-21.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep tegen vonnis II (in hoger beroep met parketnummer 20-002411-21). Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen vonnis II gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vonnissen I en II waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren:
  • mishandeling van [slachtoffer 2] (02-009252-20),
  • joyriding (02-063233-20 subsidiair),
  • openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] (02-071659-20),
  • mishandeling van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (02-099296-20 feit 1),
  • mishandeling van [slachtoffer 6] (02-099296-20 feit 2),
  • openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 7] (02-099296-20 feit 3),
  • openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 8] (02-099296-20 feit 4),
  • mishandeling van [slachtoffer 1] (02-319593-20 feit 1 subsidiair),
  • belediging van [slachtoffer 1] (02-319593-20 feit 2) en
  • poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 9] (02-121222-21),
en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede tot een geheel voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel de (bijzondere) voorwaarden, zoals opgelegd door de rechtbank, worden verbonden, en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Aangaande de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 9] integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] is gevorderd dat deze zullen worden toegewezen conform vonnis II van de rechtbank.
Door de raadsman van de verdachte is primair verzocht het namens de verdachte ingestelde hoger beroep tegen vonnis II (in hoger beroep met parketnummer 20-002411-21)
niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair is door de raadsman vrijspraak bepleit van:
  • de mishandeling van [slachtoffer 2] (02-009252-20),
  • de gekwalificeerde diefstal van de auto van [benadeelde] (02-063233-20 primair),
  • de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] (02-071659-20) en van de
  • de mishandeling van [slachtoffer 6] (02-099296-20 feit 2), de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 7] (02-099296-20 feit 3) en de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 8] (02-099296-20 feit 4), nu de verdachte ten aanzien van deze feiten een geslaagd beroep op noodweer toekomt, en van de
  • (poging tot zware) mishandeling in vereniging van [slachtoffer 1] (02-319593-20 feit 1) en
  • de mishandeling, subsidiair de belediging van [slachtoffer 1] (02-319593-20 feit 2).
Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 7] (02-099296-20 feit 3) bepleit dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-063233-20 subsidiair tenlastegelegde joyriding en de onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (parketnummer
02-071659-20) heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] is door de raadsman verzocht de vorderingen te matigen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 02-121222-21 tenlastegelegde is door de raadsman vrijspraak bepleit van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de primair impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging is door de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
Tot slot is door de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd en is verzocht te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf.
Ontvankelijkheid van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep in de strafzaak met parketnummer 20-002411-21
Op 14 oktober 2021 is – door een kantoorgenoot van de raadsman van de verdachte – namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen vonnis II, waarbij het hoger beroep bij akte is beperkt, in die zin dat het zich niet richt tegen de vrijspraken door de rechtbank van de onder parketnummer 02-319593-20 tenlastegelegde feiten. In de volmacht tot het instellen van het hoger beroep is te kennen gegeven dat het hoger beroep zich richt tegen de bewezenverklaringen, alsmede tegen de strafmaat.
In de loop van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juli 2022 is – nadat de bezwaren tegen vonnis II en een aantal tenlastegelegde feiten was besproken – namens de verdachte te kennen gegeven dat de grieven tegen voornoemd vonnis niet langer worden gehandhaafd, en is verzocht het namens de verdachte tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het namens de verdachte ingestelde hoger beroep tegen vonnis II niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Nu gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken de behandeling van de zaak reeds een aanvang had genomen, is het hof van oordeel dat de mededeling namens de verdachte dat de grieven tegen voornoemd vonnis niet langer worden gehandhaafd tardief is gedaan. Daarnaast is het hof ambtshalve van oordeel dat het belang van verdachte is gediend met een behandeling van het hoger beroep.
Derhalve zal het hof geen toepassing geven aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Vonnissen waarvan beroep
De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd omdat het hof tot andere bewezenverklaringen komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer
02-121222-21 ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-009252-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
hij op of omstreeks 18 november 2019 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
in de zaak met parketnummer 02-063233-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
hij op of omstreeks 10 maart 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (Volkswagen Golf, [kenteken] ), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door die auto te openen en/of starten met een sleutel tot het gebruik waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) niet bevoegd was/waren, in ieder geval door middel van een valse sleutel,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2020 te Breda opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (Volkswagen Golf, [kenteken] ), toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, [locatie 2] en/of [locatie 3] , in elk geval op een weg;
in de zaak met parketnummer 02-071659-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
hij op of omstreeks 17 maart 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, openlijk, te weten op een parkeerplaats aan [locatie 7] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 3] :
  • meermalen in/op/tegen zijn gezicht, althans op/tegen zijn hoofd, te slaan/stompen en/of
  • meermalen in/op/tegen zijn buik en/of zijn zij en/of zijn schouder, althans tegen zijn lichaam, te schoppen/trappen,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] :
  • meermalen in/op/tegen zijn gezicht, althans op/tegen zijn hoofd, te slaan/stompen en/of
  • meermalen in/op/tegen zijn buik en/of zijn zij en/of zijn schouder, althans tegen zijn lichaam, te schoppen/trappen;
in de zaak met parketnummer 02-099296-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
1.
hij op of omstreeks 5 april 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] :
  • meermalen, althans eenmaal, te duwen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
  • in de knieholte, althans tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] :
  • bij de keel te grijpen en/of vast te pakken en/of
  • (vervolgens) de keel dicht te knijpen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, tegen de pols/arm, althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, openlijk, te weten aan [locatie 6] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] , door meermalen, althans eenmaal, met kracht
  • (met een vuist) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 7] te slaan en/of stompen en/of
  • op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 7] te schoppen en/of trappen en/of te duwen,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 7] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 7] meermalen, althans eenmaal, met kracht
  • (met een vuist) in/op/tegen het gezicht te slaan en/of stompen en/of
  • op/tegen het lichaam te schoppen en/of trappen en/of te duwen;
4.
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Breda openlijk, te weten op het station gelegen aan [locatie 4] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 8] , door:
  • voornoemde [slachtoffer 8] met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen en/of
  • voornoemde [slachtoffer 8] met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of trappen en/of
  • door het incident te filmen,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 8] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 8] , meermalen, althans eenmaal, met kracht
  • in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen en/of
  • in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of trappen;
in de zaak met parketnummer 02-319593-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
1.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen als passagier van een (rijdende) bromfiets tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door in het gezicht, althans tegen/op het lichaam, van die [slachtoffer 1] te spugen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 1] teweeg heeft gebracht,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, opzettelijk [slachtoffer 1] in zijn tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door in het gezicht, althans tegen/op het lichaam, van die [slachtoffer 1] te spugen;
in zaak met parketnummer 02-121222-21 (in hoger beroep met parketnummer 20-002330-21, ter terechtzitting van het hof gevoegd):
hij op of omstreeks 5 mei 2021 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 9] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp voorwerp, in (de zijkant van) het lichaam van voornoemde [slachtoffer 9] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2021 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie 8] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 9] , door voornoemde [slachtoffer 9] met een mes, althans met een scherp voorwerp, in (de zijkant van) het lichaam te steken en/of te schoppen en/of te slaan tegen het hoofd en/of tegen het lichaam.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder parketnummer 02-319593-20 tenlastegelegde
De rechtbank heeft in het vonnis ten aanzien van de vrijspraak van de onder parketnummer 02-319593-20 tenlastegelegde feiten het volgende overwogen (pagina 12):
“De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat aangever [slachtoffer 1] op 14 december 2020 omstreeks 17.00 uur is gevallen van zijn fiets bij de fietstunnel op [locatie 5] in [locatie 1] binnen de gemeente Drimmelen en dat verdachte op voormeld tijdstip en op voormelde plaats aanwezig was. Aangever verklaart door een persoon, die achterop een scooter zat, te zijn bespuugd en te zijn geschopt tegen de linkerzijde van zijn lichaam waardoor hij uit balans raakte en met zijn fiets is gevallen. Verdachte heeft verklaard de persoon te zijn geweest die achterop de scooter zat. Hij ontkent echter aangever te hebben bespuugd en geschopt. Bij het passeren is aangever volgens verdachte uitgeweken naar links waardoor hij tegen de scooter aan kwam en viel.
De rechtbank stelt vast dat aangever en verdachte een verschillende lezing hebben van de gebeurtenissen. Nu de aangifte wat betreft de ten laste gelegde feiten niet wordt ondersteund door een ander wettig bewijsmiddel, moet verdachte daarvan worden vrijgesproken.”
Het hof verenigt zich met deze overweging van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. In hetgeen in hoger beroep door de advocaat-generaal is aangevoerd ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Vrijspraak van het onder parketnummer 02-063233-20 primair tenlastegelegde
Het hof is, met de rechtbank, de verdediging en de advocaat-generaal, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 02-063233-20 primair aan hem tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] .
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder parketnummer 02-063233-20 primair tenlastegelegde.
Vrijspraak van de onder parketnummer 02-121222-21 primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag
Met de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de onder parketnummer 02-121222-21 primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 9] heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof verwijst voor de motivering van de vrijspraak naar hetgeen hierna onder ‘Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder parketnummer 02-121222-21 tenlastegelegde’ wordt overwogen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-009252-20 tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer
02-063233-20 subsidiair tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 02-071659-20 primair tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 primair tenlastegelegde, en het in de zaak met parketnummer
02-121222-21 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-009252-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
hij op 18 november 2019 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze tegen het gezicht te slaan;
in de zaak met parketnummer 02-063233-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
hij op 10 maart 2020 te Breda opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, Volkswagen Golf, [kenteken] , toebehorende aan [benadeelde] , als bestuurder heeft gebruikt op een weg;
in de zaak met parketnummer 02-071659-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
hij op 17 maart 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, openlijk, te weten op een parkeerplaats aan [locatie 7] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 3]
  • meermalen op zijn gezicht te slaan en
  • in zijn buik te schoppen;
in de zaak met parketnummer 02-099296-20 (in hoger beroep met parketnummer
20-002411-21):
1.
hij op 5 april 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] :
  • te duwen, en/of
  • tegen het gezicht en het hoofd te slaan en/of
  • in de knieholte te trappen;
2.
hij op 7 april 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] :
  • bij de keel te grijpen en de keel dicht te knijpen, en
  • meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan en
  • tegen de pols te schoppen;
3.
hij op 15 september 2020 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, openlijk, te weten aan [locatie 6] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] , door meermalen:
  • met een vuist op het gezicht van die [slachtoffer 7] te slaan en
  • tegen het lichaam van die [slachtoffer 7] te schoppen en te duwen;
4.
hij op 15 september 2020 te Breda openlijk, te weten op het station gelegen aan [locatie 4] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 8] , door:
  • voornoemde [slachtoffer 8] met kracht in het gezicht te slaan en
  • voornoemde [slachtoffer 8] met kracht tegen het lichaam te trappen en
  • door het incident te filmen;
in zaak met parketnummer 02-121222-21 (in hoger beroep met parketnummer 20-002330-21, ter terechtzitting van het hof gevoegd):
hij op 5 mei 2021 te [locatie 1] , gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer 9] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de zijkant van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 9] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De zaak met parketnummer 02-009252-20
Aangever [slachtoffer 2] heeft op 11 december 2019 aangifte gedaan van mishandeling
gepleegd op 18 november 2019 in [locatie 1] , gemeente Drimmelen. Hij verklaarde daarbij
door verdachte te zijn mishandeld. Op het moment dat aangever zijn telefoon uit de auto
ging pakken die voor zijn woning stond, zag aangever verdachte met een groep van tien
personen aan komen lopen. Hier waren ook volwassenen bij waaronder de ouders van
verdachte. Aangever hoorde dat hij werd uitgescholden. Op het moment dat aangever met
de vader van verdachte aan het discussiëren was, voelde aangever dat hij met een vuistslag
op zijn linkerkaak werd geslagen. Aangever zag dat de verdachte dit deed. Aangever voelde
meteen pijn op het moment dat hij geslagen werd. Zijn kaak is flink rood geworden en de
volgende dag was zijn gezicht wat opgezwollen. Drie weken na het incident had aangever
nog steeds pijn in zijn kaak.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] ,
die heeft gezien dat de verdachte zich met de discussie tussen aangever en zijn vader ging
bemoeien nadat zij hoorde dat de vader van verdachte tegen aangever zei: “Nog één keer en dan sla ik je”, of woorden die daarop leken. Zij zag dat de verdachte aangever begon te slaan, waarbij aangever met de rechtervuist van de verdachte één keer tegen de rechterkant van zijn gezicht werd geslagen. Op dat moment viel aangever bijna flauw waarbij de getuige de vader van verdachte tegen de verdachte hoorde zeggen: “Dat moet je niet doen, laat dat nou” of woorden die daarop leken.
Ook vindt de verklaring van aangever steun in de camerabeelden van het incident, welke
beelden door verbalisant [verbalisant 1] zijn beschreven in twee processen-verbaal van
bevindingen van respectievelijk 7 januari 2020 en 12 januari 2020. Na het bekijken van de camerabeelden heeft verbalisant [verbalisant 1] in het eerst genoemde proces-verbaal van bevindingen onder meer beschreven dat aan de bestuurderszijde van een geparkeerde auto, die op naam van aangever staat, vijf personen dicht op elkaar staan. Eén van deze personen haalt zijn rechterhand omhoog en naar achteren waarna hij deze met kracht naar voren zwaait. Hierbij is een klap klinkend als “pats” te horen. In het laatstgenoemde
proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [verbalisant 1] beschreven dat het haar, na het opnieuw bekijken en beluisteren van de camerabeelden, opviel dat de persoon die op de beelden met kracht zijn rechterarm naar voren beweegt waarna een klap te horen is, kleiner is dan de overige personen. Daarbij hoorde de verbalisant aanvullend op haar eerdere bevindingen direct nadat de persoon die op de beelden met kracht zijn rechterarm naar voren beweegt een manspersoon zeggen “ [verdachte] ”.
Naar het oordeel van het hof kan op basis van voornoemde bewijsmiddelen, in
onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de
verdachte degene is die aangever tegen het gezicht heeft geslagen.
De zaak met parketnummer 02-071659-20
Aangever [slachtoffer 3] heeft op 17 maart 2020 aangifte gedaan van zware mishandeling,
gepleegd op 17 maart 2020 op een parkeerplaats van de Jumbo gelegen aan [locatie 7]
in [locatie 1] , gemeente Drimmelen. Hij verklaarde dat hij aan het kletsen was met
[getuige 3] , zijn zusje [getuige 2] en een vriendin van haar. Op een gegeven moment kwamen er twee jongens aangelopen. Zij werden door deze twee jongens uitgescholden. Beide jongens kwamen bij hen staan en één van de jongens kwam tegenover aangever staan. Aangever en deze jongen gaven elkaar een hand waarbij aangever zich voorstelde als [naam 1] en daarbij de woorden uitsprak: “gelieve ons met rust te laten”. Toen aangever de hand los liet kreeg hij van deze jongen, met beide handen tegen zijn bovenlichaam gedrukt, een zetje naar achter. Daarop zette aangever een stap terug naar voren en zwaaide hij met zijn rechterarm naar voren waarbij hij zijn arm op de schouder van de jongen wilde leggen met als gebaar naar de jongen om weg te gaan. Vervolgens kreeg aangever van de verdachte een tot vuist gebalde rechterhand met volle kracht op zijn linkeroog en neus. Deze klap deed zo ontzettend zeer dat hij van de pijn met zijn linkerhand voor zijn oog naar de grond dook en in een balhouding met zijn rechterhand aan de grond ging hurken. Onmiddellijk hierna
voelde aangever nog een klap in de buurt van zijn linkeroog. Ook voelde aangever nog dat
hij met volle kracht vanaf zijn linkerzijde vol in zijn buik werd geschopt. Voordat aangever
in het ziekenhuis werd behandeld aan zijn verwondingen, heeft hij diverse keren moeten
braken en heeft hij een pijnstillende injectie van de huisarts gekregen. In het ziekenhuis is
vastgesteld dat zijn oogkas en zijn neus gebroken waren. Rondom zijn oog zitten diverse
verwondingen.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaringen van getuige
[getuige 2] . Zij heeft verklaard dat verdachte de persoon is geweest die aangever de hand
schudde, waarna verdachte aangever als eerste op zijn gezicht heeft geslagen. Zij benoemt
dit in haar eerste verklaring als een kickboks hoek. Vervolgens is door de verdachte ook op het lichaam van aangever geslagen, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] reageerde door
aangever ook te gaan slaan. Verdachte had toen al drie hoeken aan aangever uitgedeeld. Aan het einde van het incident gaf verdachte aangever nog een trap en gooide [medeverdachte 1] een flesje tegen het hoofd van aangever.
Verder vindt de verklaring van aangever steun in de verklaring van getuige [getuige 3] , die
(ook) heeft gezien dat aangever, nadat aangever en verdachte elkaar een hand hadden
geschud, door verdachte en [medeverdachte 1] is geslagen. Daarbij denkt hij dat verdachte aangever
de grote klap heeft gegeven omdat verdachte voor aangever stond. Hij heeft echter zowel
verdachte als [medeverdachte 1] een slaande beweging naar aangever zien maken, waarbij [medeverdachte 1]
tegen de zijkant van aangever heeft geslagen. Nadat aangever was geslagen draaide hij
gebukt weg. Daarop gaf verdachte met zijn voet een trap tegen aangever aan.
Op basis van voormelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bestaat naar het
oordeel van het hof wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen
[slachtoffer 3] door hem op het gezicht te slaan en hem in zijn buik te schoppen. Daarbij is naar
het oordeel van het hof sprake geweest van een zodanige betrokkenheid tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , dat sprake is van geweldpleging in vereniging, waarbij het voor het hof is komen vast te staan dat de verdachte aangever als eerste op zijn gezicht heeft geslagen als gevolg waarvan aangever ernstig letsel, te weten een gebroken oogkas en neus, heeft opgelopen.
De zaak met parketnummer 02-099296-20
Feit 2
Aangever [slachtoffer 6] heeft op 10 april 2021 aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op
7 april 2020 op een voetbalveldje in [locatie 1] binnen de gemeente Drimmelen. Hij
verklaarde dat hij aan te voetballen was. Verdachte kwam op hem af toen hij de bal had.
Aangever schoot de bal richting het doel, maar schoot ernaast, waardoor de bal tegen het hek aan kwam. Aangever zag dat de verdachte hiervan schrok. Er werd vervolgens een grapje gemaakt. Iedereen moest daarom lachen, behalve de verdachte. Verdachte is verder
doorgelopen naar aangever, en pakte hem bij zijn keel. Aangever voelde dat er heel erg hard in zijn keel werd geknepen. Hij kon direct minder goed ademen. Na een paar keer aan
verdachte gevraagd te hebben of hij zijn keel wilde los laten, sloeg verdachte hem met
gebalde vuist tegen zijn kaak. Na deze klap werd aangever door verdachte nog steeds vast
gehouden bij zijn keel, waarna verdachte hem met gebalde vuist een klap gaf op zijn lip.
Aangever is vervolgens vanwege duizeligheid op de grond gevallen. Op de grond werd hij door de verdachte met geschoeide voet tegen zijn pols geschopt. Daarna is verdachte op zijn
hurken gaan zitten en heeft twee keer met zijn vuist net iets achter het oor van aangever
geslagen.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de waarnemingen van het letsel van
aangever door huisarts [huisarts] op 8 april 2020. Uit de geneeskundige verklaring, die huisarts [huisarts] heeft opgesteld, volgt dat bij aangever sprake is van een geringe zwelling van de rechteroogkas, een kapotte onderlip en linker bovenlip en pijn bij de rechterpols en onderste lendewervels.
Verder vindt de verklaring van aangever steun in onder andere de consistente verklaringen
van getuigen [getuige 4] en [getuige 5] . Zij hebben beiden gezien dat verdachte
aangever bij zijn keel heeft gepakt en met kracht in zijn keel heeft geknepen. Ook hebben zij
gezien dat verdachte aangever meerdere keren met zijn vuist tegen het gezicht heeft
geslagen. Uit zelfverdediging heeft aangever één keer teruggeslagen naar verdachte, maar
raakte verdachte daarbij niet. Door de klappen van verdachte is aangever vervolgens op de
grond terecht gekomen.
Uit voormelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat door verdachte
meer geweldshandelingen zijn gepleegd dan het geven van slechts één klap. Verdachte heeft
aangever ook bij de keel gegrepen en daarbij zijn keel dicht geknepen en meerdere keren met gebalde vuist tegen het gezicht van aangever geslagen en tegen zijn pols geschopt. Het
beroep van de verdediging op noodweer wordt door het hof verworpen. Dat sprake
zou zijn geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door
aangever waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen blijkt nergens uit. Integendeel,
uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die de confrontatie
met aangever heeft opgezocht en aangever heeft aangevallen.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 7] heeft op 15 september 2020 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd
op 15 september 2020 aan [locatie 6] in [locatie 1] binnen de gemeente Drimmelen. Hij
verklaarde daarbij door verdachte en door de vader van verdachte mishandeld te zijn.
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren ruzie aan het zoeken
met een groep jongeren, waaronder een broertje van zijn vriend [getuige 6] , te weten
[getuige 7] . Om de situatie rustig te houden is aangever samen met [getuige 6] , diens broer
[getuige 8] en nog een andere jongen naar [locatie 6] gegaan. Eenmaal aangekomen werden
zij uitgescholden door verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Deze situatie duurde even en nadat de verdachte zijn ouders had gebeld, is aangever met de groep jongeren waarmee hij (nog) was weggelopen. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen achter hen aangelopen en bleven hen uitschelden. Op het moment dat aangever op het punt stond te vertrekken, kwamen de ouders van verdachte aangereden. Aangever zag toen ook dat [getuige 8] en [medeverdachte 2] met hun hoofden tegen elkaar stonden. Om de boel te sussen liep aangever naar hen toe. De moeder van verdachte kwam op dat moment op hem af en duwde hem met twee handen tegen zijn borst en zei daarbij: “dat kan je beter niet doen”. Vervolgens zag en voelde aangever dat verdachte hem op zijn gezicht sloeg. Daarbij heeft verdachte hem twee tot drie keer geslagen met zijn vuist. Daarna werd aangever door de vader van verdachte met zijn vuist op zijn kaak geslagen. Vervolgens voelde en zag aangever dat verdachte hem weer een keer op zijn gezicht sloeg, waarna de vader van verdachte hem naar achteren duwde. Op dat moment schopte verdachte hem op zijn linker bovenbeen. Aangever werd door de vader van verdachte hardhandig tegen een muur aangeduwd, waardoor hij met zijn achterhoofd tegen de muur aankwam. Verdachte sloeg hem toen nog een keer op zijn gezicht. Daarna zijn verdachte en zijn vader weggegaan. In zijn aangifte heeft aangever zijn letsel als volgt
vermeld: stukje van rechterhoektand af, bult rechtsachter, blauwe plek linker bovenbeen,
niet naar achter kunnen zetten van de kaak en hoofdpijn.
Deze verklaring van aangever vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 7] . Hij heeft
verklaard dat verdachte met gebalde vuisten naar aangever liep en hem uit het niets zeker
drie keer sloeg. Daarbij heeft hij gezien dat verdachte met gebalde vuist met kracht het
hoofd van aangever raakte. Vervolgens zag hij dat de moeder van verdachte aangever een
duw gaf. Ook heeft hij gezien dat de vader van verdachte aangever heeft vastgepakt en tegen
een muur heeft gedrukt. Dit gebeurde zeker tien seconden. Daarbij zag hij dat verdachte,
vanachter zijn vader, aangever schopte en sloeg terwijl de vader aangever vast hield.
Ook wordt de verklaring van aangever ondersteund door de verklaring van [getuige 8] , die
tegen [medeverdachte 2] aangifte heeft gedaan van mishandeling. Uit zijn verklaring volgt namelijk
eveneens dat verdachte aangever heeft geslagen en geschopt. Zo heeft hij gezien dat
verdachte aangever op zijn gezicht heeft geslagen en dat, nadat aangever door de vader van
verdachte tegen een muur werd aangeduwd, aangever door verdachte weer werd geslagen en getrapt. Ook zag hij dat [medeverdachte 2] naar aangever uithaalde, maar aangever daarbij niet
geraakt lijkt te hebben.
Daarnaast ziet het hof voor de verklaring van aangever nog steun in de verklaring van [medeverdachte 2] . Hij heeft onder meer verklaard dat op het moment dat de auto van de
ouders van verdachte er aan kwam, hij verdachte vuisten zag uitdelen aan een jongen.
Daarbij heeft ook hij een klap van verdachte op zijn keel gekregen omdat verdachte doordraaide. Verder heeft hij nog verklaard gezien te hebben dat de vader van verdachte
voormelde jongen een duw heeft gegeven, waarna die jongen tegen een muur aankwam.
Verdachte heeft die jongen op dat moment nog geslagen en hij zelf heeft die jongen nog een
schop of een knie gegeven.
Op basis van voormelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat het hof voorbij aan het verweer van de verdediging dat door verdachte geen geweldshandelingen zijn gepleegd. Verdachte heeft aangever meerdere malen geslagen en geschopt. Ook blijkt uit voornoemde bewijsmiddelen dat de vader van verdachte en [medeverdachte 2] eveneens geweldshandelingen tegen aangever hebben gepleegd. Daarbij is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een zodanige betrokkenheid tussen in ieder geval verdachte en zijn vader (immers, verdachte heeft aangever geslagen en geschopt op het moment dat de vader van verdachte aangever tegen de muur duwde), dat sprake is van geweldpleging in vereniging. Dit betekent dat alle gepleegde geweldshandelingen (mede) aan verdachte worden toegerekend, en dus ook de duw van de vader tegen aangever.
Feit 4
Aangever [slachtoffer 8] heeft op 17 september 2020 aangifte gedaan van openlijke geweldpleging
gepleegd op 15 november 2020 op [locatie 4] in Breda. Hij verklaarde dat op het
moment dat hij wilde overstappen naar een andere bus, verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 1] naar hem toekwamen. Zij stonden neus aan neus met hem. Verdachte gaf de
eerste klap, waarbij de bril van aangever af viel. Daarna heeft hij nog meerdere klappen gehad en meerdere trappen tegen zijn hoofd. Ook is aangever door [medeverdachte 1] getrapt. Aangever heeft door de klappen en de trappen die hij heeft gekregen flink letsel opgelopen. Zijn linkerkaak was helemaal paars, zijn linkeroogkas blauw en hij had bloeduitstortingen. Daarnaast was sprake van een bloedneus.
De verklaring van aangever vindt steun in de camerabeelden van het incident, welke beelden door verbalisant [verbalisant 2] zijn beschreven in een proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2020. Na het bekijken van de camerabeelden heeft verbalisant [verbalisant 2] beschreven dat persoon 1 (blank, ongeveer 1 meter 75 lang, smal postuur, donker haar met een knotje, brildragend, zwart T-shirt, donkerblauwe lange broek, grijze schoenen met een witte zool, draagt een zwarte tas bij zich) door persoon 2 (‘blank, ongeveer 1 meter 70 lang, smal postuur, donker kort haar waarbij zijn hoofdhuid aan de achterkant zichtbaar is, zwart T-shirt met op de voorzijde een afbeelding in de kleur wit, oranje korte broek, witte schoenen van het merk Nike, zwarte tas die onder via de linker schouder onder de rechter arm hangt) wordt geduwd, meerdere malen met een vuist in zijn gezicht wordt geslagen en wordt getrapt naar zijn gezicht zonder dat dit hem raakt. De persoon die filmt trapt persoon 1 eenmaal in zijn romp. Vervolgens slaat persoon 2, persoon 1 verschillende keren met gebalde vuisten in het gezicht. Ambtshalve herkent verbalisant [verbalisant 2] het centraal station in Breda als locatie waar de beelden zijn opgenomen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat bij het incident alleen hijzelf, [medeverdachte 1] en aangever aanwezig waren. Verdachte heeft zichzelf herkend op de camerabeelden. Hij is de persoon op de film die in gevecht met aangever is, waarbij hij aangever onder meer slaat.
Nu verdachte heeft verklaard dat alleen hij, [medeverdachte 1] en aangever bij het incident aanwezig
waren en alleen verdachte en aangever op de camerabeelden zichtbaar zijn, gaat het hof er vanuit dat [medeverdachte 1] degene is geweest die het incident heeft gefilmd waarbij hij aangever eenmaal heeft getrapt. Met deze handelingen heeft [medeverdachte 1] naar het oordeel van het hof een substantiële bijdrage geleverd aan het openlijke geweld, zodat sprake is van geweldpleging in vereniging. Dit betekent dat alle gepleegde geweldshandelingen (mede) aan verdachte worden toegerekend, en dus ook het filmen van het incident.
Parketnummer 02-121222-21
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de primair impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 9] . Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die aangever [slachtoffer 9] heeft gestoken, subsidiair dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood, noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging is door de verdediging bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt en hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit de stukken in het dossier, zoals die bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, blijkt het navolgende.
Op 5 mei 2021 is door [slachtoffer 9] aangifte gedaan van poging tot doodslag. Aangever [slachtoffer 9] heeft verklaard dat hij op 5 mei 2021 omstreeks 20.00 uur met vrienden in de auto onderweg was naar het basketbal-/voetbalveldje in [locatie 1] . Onderweg zag hij de verdachte fietsen en heeft hij de verdachte gegroet. Ze hebben vervolgens de auto geparkeerd en zijn naar het basketbalveldje gelopen, waar [slachtoffer 9] de verdachte, samen met een aantal meisjes en drie vrienden, op een bankje zag zitten. [slachtoffer 9] raakte met de verdachte in gesprek over het gebaar wat hij, [slachtoffer 9] , naar de verdachte maakte toen hij hem onderweg tegenkwam, waarbij [slachtoffer 9] heeft aangegeven dat hij verdachte wilde groeten en aardig tegen hem wilde zijn. Aangever [slachtoffer 9] wist dat het verdachte was, omdat hij hoorde dat zijn vrienden hem ‘ [verdachte] ’ noemden.
De verdachte begon daarop te schelden en gebruikte daarbij onder andere het woord ‘kanker’. [slachtoffer 9] is vervolgens samen met een vriendin, getuige [getuige 9] , teruggelopen in de richting van de auto, maar omdat hij het niet normaal vond dat verdachte met ‘kanker’ schold en zijn moeder kanker heeft gehad, is hij teruggelopen richting de verdachte. Op dat moment kwamen er twee jongens – naar later blijkt medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] – bij de verdachte staan. Volgens de verklaringen van de verdachte en de getuigen heeft [slachtoffer 9] de verdachte als eerste geslagen. De verdachte heeft [slachtoffer 9] vervolgens teruggeslagen, waarna ook de andere jongens
– medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] – [slachtoffer 9] begonnen te slaan. [slachtoffer 9] werd voornamelijk op zijn gezicht geslagen, waardoor zijn bril kapot is gegaan. Terwijl hij door de medeverdachten werd geslagen, zag [slachtoffer 9] dat de verdachte even weg liep, vervolgens weer teruggelopen kwam en links van hem ging staan. Op dat moment voelde [slachtoffer 9] dat hij aan de linkerkant, waar de verdachte stond, gestoken werd. Hij heeft een grijskleurig voorwerp gezien van ongeveer 10 centimeter lang, gelijkend op een mes. Na het steken en nog een paar klappen hielden de verdachte en medeverdachten op met slaan. [slachtoffer 9] merkte toen dat hij bloedde aan de linkerkant van zijn lichaam. De verdachte en medeverdachten zagen dat ook en zijn vervolgens weggerend.
Blijkens de geneeskundige verklaring d.d. 5 juni 2021 heeft aangever [slachtoffer 9] een steekwond van circa 1 centimeter in zijn linkerflank opgelopen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij aangever [slachtoffer 9] niet kende, maar dat [slachtoffer 9] raar naar hem knikte en hij uit nieuwsgierigheid aan hem is gaan vragen waarom [slachtoffer 9] naar hem knikte. Toen [slachtoffer 9] hem vervolgens sloeg, heeft hij zich verdedigd. Op het moment [slachtoffer 9] zijn shirt omhoog deed en hij bloed zag, is verdachte weggerend.
Het hof is van oordeel dat, op grond van voornoemde feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer 9] is gestoken met een mes, en dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 9] heeft gestoken. [slachtoffer 9] heeft immers verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte even weggelopen is naar een tasje, dat hij vervolgens weer teruggelopen kwam, aan zijn linkerkant kwam staan en dat hij vervolgens voelde dat hij gestoken werd. [slachtoffer 9] ziet (naar het hof aanneemt; vervolgens) een voorwerp dat ongeveer 10 cm lang was gelijkend op een mes. Daarnaast is door een arts vastgesteld dat [slachtoffer 9] in zijn linkerflank een steekwond had van circa één centimeter. Dat er een mes in het spel was vindt naar het oordeel van het hof bovendien steun in de tussen de moeder van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verstuurde Whatsappberichten waarin gesproken wordt over een mes.
Met de advocaat-generaal is het hof – zoals reeds hiervoor is overwogen – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van slachtoffer [slachtoffer 9] in het leven heeft geroepen. Dientengevolge kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 9] niet worden bewezen. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van de primair impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling overweegt het hof het navolgende.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door [slachtoffer 9] tijdens een vechtpartij met een mes in zijn linkerflank te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer 9] daardoor ernstig gewond zou kunnen raken. De verdachte heeft bijgevolg in voorwaardelijke zin opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 9] .
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, door het slachtoffer [slachtoffer 9] met een mes in zijn linkerflank te steken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-009252-20 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-063233-20 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-071659-20 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, meermalen gepleegd.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 3 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 4 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-121222-21 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is ten aanzien van het onder parketnummers 02-071659-20 en het onder feit 3 in de zaak met parketnummer 02-099296-20 tenlastegelegde bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(-exces) toekomt en hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het beroep op noodweer in de zaak met parketnummer 02-071659-20 heeft de rechtbank het volgende overwogen (pagina 8):
“Dat sprake is geweest van een noodweersituatie, zoals door de verdediging is betoogd, is
niet gebleken. Het schudden van elkaars handen, waarbij aangever en verdachte elkaar
kennelijk een krachtige handdruk hebben gegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank
niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarnaast
volgt uit het dossier niet dat verdachte zich op het moment dat hij aangever na het handen
schudden een duw gaf moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke
aanranding door aangever. Bovendien kunnen de handelingen die verdachte en [medeverdachte 1]
hebben verricht naar het oordeel van de rechtbank geenszins worden aangemerkt als
verdedigingshandelingen. De verweren die de verdediging heeft gevoerd worden door de
rechtbank dan ook niet gevolgd.”
Met betrekking tot het beroep op noodweer(-exces) ten aanzien van het onder feit 3 in de zaak met parketnummer 02-099296-20 tenlastegelegde heeft de rechtbank het volgende overwogen (pagina 12):
“Dat sprake is geweest van een noodweersituatie is de rechtbank niet aannemelijk geworden. Niet gebleken is dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de kant van aangever waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Het beroep op noodweer dient daarom te worden verworpen. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.”
Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. In hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
In de zaak met parketnummer 02-121222-21
De verdediging heeft, zo begrijpt het hof, bepleit dat het hof de verdachte in de zaak met parketnummer 02-121222-21 zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat aangever [slachtoffer 9] de agressor was en de eerste klap heeft uitgedeeld, dat de verdachte en medeverdachten zich hiertegen mochten verdedigen, en dat niet van hen kon worden gevergd dat zij zich zouden onttrekken aan de situatie.
Het hof overweegt als volgt.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. [1]
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte een geslaagd beroep op noodweer(-exces) toekomt, gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Aangever [slachtoffer 9] heeft verdachte met een hoofdknik gegroet. Verdachte zag reden om hierover met [slachtoffer 9] een discussie aan te gaan. Dit ontaardde al snel in schreeuwen en schelden in de richting van [slachtoffer 9] . Verdachte maakte slaande bewegingen richting zijn eigen wang en zei tegen [slachtoffer 9] “sla mij dan”. [slachtoffer 9] distantieerde zich hiervan door met zijn vrienden terug te lopen naar de auto. Op het moment dat de moeder van [slachtoffer 9] , die kanker heeft gehad, met het woord kanker werd uitgescholden is [slachtoffer 9] terug naar verdachte gelopen. Vervolgens deelden zij lichte kopstoten naar elkaar uit en heeft [slachtoffer 9] verdachte de eerste klap gegeven, waarna verdachte met zijn kompanen [slachtoffer 9] heeft geslagen en in de linkerflank heeft gestoken.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die aan de reactie daarop van het slachtoffer zijn voorafgegaan – te weten het tegen [slachtoffer 9] schreeuwen en het aan die [slachtoffer 9] vragen waarom deze naar hem knikte en daarbij op zijn wang te slaan en te zeggen “sla mij dan” – in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer(-exces). De verdachte heeft immers willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer opgezocht en een fysieke reactie van het slachtoffer uitgelokt. Als die beoogde reactie zich dan verwezenlijkt kan, hoewel met het geven van een klap in het gezicht van verdachte door [slachtoffer 9] in beginsel sprake is van een wederrechtelijke aanranding, bezwaarlijk door de verdachte met vrucht een beroep op noodweer(exces) worden gedaan.
Aangezien het hof tot het oordeel komt dat het handelen van de verdachte gericht was op een confrontatie, kan een beroep op noodweer(exces) niet worden aanvaard. Het hof verwerpt het verweer ter zake noodweer(exces) dan ook.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede tot een geheel voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de (bijzondere) voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Door de raadsman van de verdachte is verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. De raadsman heeft het hof verzocht af te zien van de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, gelet op de ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in een periode van bijna 10 maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten, te weten drie mishandelingen en drie openlijke geweldplegingen. De verdachte zoekt, in het bijzijn van vrienden, bekenden en/of familie, telkens de confrontatie op met andere personen die hem onwelgevallig zijn en stuurt door middel van intimiderend en provocerend gedrag aan op een handgemeen. Het hof acht het zeer zorgelijk dat de verdachte steeds opnieuw tot geweldsdelicten komt en de drang voelt tot fysieke confrontaties. Daarbij schuwt de verdachte het niet om veel geweld toe te passen op zijn slachtoffers, hetgeen één van de slachtoffers zelfs heeft moeten bekopen met een gebroken neus en oogkas. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hen pijn en letsel toegebracht. Uit de toelichting op de schadevergoedingsverzoeken van enkele slachtoffers komt bovendien naar voren dat zij, als gevolg van het handelen van de verdachte, langere tijd last hebben gehad van gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan joyriding. Toen zijn zwager lag te slapen, heeft verdachte diens autosleutel uit zijn jaszak gehaald. Met deze sleutel heeft de verdachte vervolgens de auto van zijn zwager gestart, en is daarmee van [locatie 1] naar Breda gereden. Onderweg heeft de verdachte nog twee andere jongens opgehaald. In een bocht is verdachte de macht over het stuur verloren, waarna hij met de auto tegen een boom is gebotst en tot stilstand is gekomen. Verdachte mag van geluk spreken dat hijzelf en de andere jongens daarbij ongedeerd zijn gebleven. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Daarnaast heeft hij het eigendomsrecht van zijn zwager geschonden en hem schade berokkend. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Tot slot is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer [slachtoffer 9] met een mes in zijn linkerflank te steken. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Naast lichamelijk letsel en een blijvend litteken, heeft het handelen van de verdachte bovendien zeer nadelige psychische gevolgen (gehad) voor het slachtoffer. Blijkens de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding en de schriftelijke slachtofferverklaring is het een bijzonder angstige en traumatische ervaring voor het slachtoffer geweest. Hij was onrustig, angstig en snel in paniek en had veel last van herbelevingen, met als dieptepunt een suïcidepoging op 23 augustus 2021. Door het incident heeft hij noodgedwongen moeten stoppen met de dagbesteding op de woongroep en heeft hij een baantje bij de dierenopvang in [locatie 10] af moeten slaan, omdat hij er emotioneel niet toe in staat was. Daarnaast heeft hij EMDR-therapie gevolgd, wat hem veel energie kostte waardoor hij na een sessie langere tijd moest herstellen, hetgeen zich uitte in vermoeidheid en regelmatig sombere gedachten. De therapie loopt inmiddels op een einde, waardoor hij de dagbesteding weer aan het oppakken is. Als gevolg van het incident voelt [slachtoffer 9] zich niet meer veilig in [locatie 1] , reden waarom hij per augustus 2022 terug zal verhuizen naar [locatie 9] . Het hof vindt dit ernstig en neemt dit verdachte zeer kwalijk, temeer nu dergelijke feiten, los van de gevolgen voor het slachtoffer, ook in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder eenmaal voor een geweldsdelict, te weten een mishandeling. Bovendien zijn de onderhavige feiten gepleegd gedurende de proeftijd van die eerdere veroordeling ter zake van mishandeling. Die voorwaardelijke straf en eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Voorts heeft hof acht geslagen op de hierna te noemen rapportages betreffende de persoon van de verdachte.
De kinder- en jeugdpyscholoog drs. [psycholoog] heeft op 27 augustus 2021 een rapportage uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Door haar is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Vanuit zijn narcistische persoonlijkheidsdynamiek is verdachte geneigd heftig te reageren op vernedering/afwijzing vanuit een behoefte zijn kwetsbare zelfbeeld te beschermen. Agressie wordt door hem gezien als een oplossing voor conflicten, als manier om dingen gedaan te krijgen en als manier om zich te manifesteren, status te verkrijgen bij peers en zich sterk en goed te voelen. De psycholoog adviseert het onder parketnummer 02-063233-20 tenlastegelegde (de mishandeling van [slachtoffer 2] ), het onder parketnummer
02-099296-20 onder feit 2 tenlastegelegde (de mishandeling van [slachtoffer 6] ) en het onder parketnummer 02-12122-21 tenlastegelegde (de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 9] ) in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, vanwege de doorwerking van de narcistische dynamiek. Met betrekking tot de overige tenlastegelegde feiten adviseert de psycholoog om deze volledig toe te rekenen aan verdachte, omdat daarbij vooral de antisociale attitude van de verdachte een rol lijkt te hebben gespeeld.
Het risico op gewelddadige recidive wordt door de psycholoog ingeschat als hoog.
Om het recidiverisico omlaag te brengen en in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte, is een intensief behandel- en begeleidingstraject nodig. Een ambulante behandeling bij De Waag wordt geadviseerd waarin aandacht moet zijn voor de agressieregulatie en de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Daarnaast is van groot belang dat verdachte een passende dagbesteding en een gestructureerde vrijetijdsbesteding heeft en dat de begeleiding door We Walk wordt voortgezet. De psycholoog adviseert voornoemde interventies op te nemen als voorwaarden binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering is geïndiceerd.
Door kinder- en jeugdpsychiater drs. [psychiater] is in haar rapportage d.d. 31 augustus 2021 eveneens vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale kenmerken. Anders dan de psycholoog, adviseert de psychiater alle feiten, met uitzondering van het tenlastegelegde onder parketnummer 02-063233-20 (joyriding), (licht) verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De psychiater overweegt daarbij dat bij het onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 2 tenlastegelegde (de mishandeling van [slachtoffer 6] ) duidelijk sprake is van een in de ogen van de verdachte vernederende situatie waarbij hij zich uitgelachen voelde. Door de aanwezigheid van anderen is dit extra bedreigend voor zijn zelfbeeld, waardoor hij beperkt is in zijn gedragsmogelijkheden. Agressie, je groot maken, stoer doen en vooral niet weglopen zijn voor de verdachte manieren om te voorkomen dat hij zwak overkomt. Ook bij de overige feiten lijkt een vergelijkbare dynamiek te spelen, waarbij de verdachte de bedoelingen van anderen als vijandig, bedreigend en disrespectvol interpreteert en zich in de aanwezigheid van zijn vrienden moet opblazen en zich niet kan laten kennen. Met de psycholoog schat de psychiater de kans op gewelddadige recidive in als hoog. Om het recidiverisico te verminderen is een intensieve behandeling nodig, die zich richt op het bijsturen van de morele ontwikkeling, agressieregulatie, verbetering van de copingvaardigheden en de persoonlijkheidsproblematiek. Daarnaast acht de psychiater opvoedingsondersteuning, een gestructureerde dagbesteding in de vorm van school en/of werk en adequate vrijetijdsbesteding noodzakelijk. De psychiater adviseert de behandeling plaats te laten vinden binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) is op 13 september 2021 een rapportage uitgebracht en is hierop ter terechtzitting in eerste aanleg een toelichting gegeven. De Raad sluit zich aan bij de adviezen van de psycholoog en de psychiater. Ook de Raad vindt dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het juiste kader biedt om verdachte te behandelen en te begeleiden. De Raad adviseert om aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meewerken aan een klinische behandeling bij De Catamaran of een soortgelijke forensisch psychiatrische jeugdinstelling waarbinnen agressie regulatietherapie wordt geboden alsook een behandeling gericht op het stimuleren van de morele ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling, aansluitend daarop meewerken aan een nazorgtraject bij De Waag, meewerken aan het buddytraject We Walk en meewerken aan een gestructureerde dagbesteding in de vorm van school, werk en
pro-sociale dagbesteding en huisarrest met elektronisch toezicht of jeugddetentie tot aan de periode van opname van verdachte in De Catamaran dan wel een soortgelijke forensisch psychiatrische jeugdinstelling, waarbij de Raad adviseert deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De Raad acht het daarnaast passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd.
In de aanvullende rapportage van de Raad d.d. 1 juli 2022 wordt aangesloten bij voornoemde rapportage.
Tot slot is door de vertegenwoordiger van Stichting Jeugdbescherming Brabant, tevens de jeugdreclasseerder van de verdachte, de heer [naam 2] , op 24 juni 2022 een plan van aanpak tussentijdse evaluatie opgesteld. Hierop is door hem ter terechtzitting in hoger beroep een toelichting gegeven. Uit de evaluatie en de toelichting ter terechtzitting komt naar voren dat de heer [naam 2] van mening is dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals opgelegd door de rechtbank, gehandhaafd dient te worden. In oktober 2021 is de verdachte geplaatst in De Catamaran, waar hij positief heeft gewerkt aan zijn (sociale) vaardigheden. De verdachte heeft een Tact-traject gevolgd, waar (sociale) vaardigheden, boosheidcontrole en moreel redeneren onderdeel van zijn geweest. [naam 2] acht het van belang dat de verdachte blijft oefenen met de vaardigheden die hij heeft opgedaan. Na de zomervakantie van 2022 zal de verdachte geplaatst worden bij Sterk Huis op de zelfstandigheidstraining in Breda. Als voorwaarde voor de plaatsing bij Sterk Huis is gesteld dat de verdachte een daginvulling heeft. Hieraan wordt door De Catamaran gewerkt, waarbij leerplicht betrokken is. Momenteel werkt de verdachte sinds enkele weken drie dagen per week bij [instantie] in [locatie 11] . De heer [naam 2] acht het van belang dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt gehandhaafd als stok achter de deur, mede gelet op de stappen die de verdachte gaat zetten – te weten de plaatsing bij Sterk Huis – waardoor hij meer vrijheden zal krijgen.
Het hof neemt voornoemde conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de zijne, waarbij het zich – evenals de rechtbank – met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aansluit bij het standpunt van de psychiater, inhoudende dat de feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, met uitzondering van het bewezenverklaarde onder parketnummer 02-099296-20 (joyriding).
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman is bepleit.
Het hof stelt vast dat de verdachte de afgelopen periode, gedurende zijn verblijf in De Catamaran, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Echter, uit het plan van aanpak tussentijdse evaluatie en de toelichting daarop door de jeugdreclasseerder van de verdachte, volgt dat er nog steeds een aantal stappen gezet moeten worden, zoals het vinden van een gestructureerde dagbesteding in de vorm van school en/of werk en een adequate vrijetijdsbesteding. Daarnaast wordt de verdachte binnenkort geplaatst bij Sterk Huis in Breda, waardoor hij weer dichter in de buurt van zijn oude vrienden zal wonen en weer meer vrijheden zal krijgen..
Het hof is gelet hierop, alsmede gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de overige rapportages, van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel nog steeds het juiste kader biedt om het recidiverisico te verminderen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte te bevorderen. Het hof zal hieraan de hierna te noemen, door de Raad geadviseerde en door de rechtbank opgelegde, bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van de geadviseerde en door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarde dat de verdachte, tot de opname bij De Catamaran of een soortgelijke instelling meewerkt aan elektronisch toezicht en huisarrest, aangezien de verdachte reeds bij De Catamaran is geplaatst. Het hof zal de voorwaarden, evenals de rechtbank, dadelijk uitvoerbaar verklaren, aangezien de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van personen en de kans op gewelddadige recidive door de deskundigen wordt ingeschat als hoog.
Het hof acht het daarnaast, evenals de Raad, passend en geboden om aan de verdachte
– naast de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel – een werkstraf op te leggen. Het hof acht de oplegging van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg in de zaak met parketnummer
02-071659-20 een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding tot een bedrag van
€ 3.482,92, bestaande uit een bedrag van € 982,92 aan materiële schade en een bedrag van
€ 2.500,00 aan immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering door de rechtbank toegewezen tot het bedrag van € 2.131,42, waarvan € 631,42 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige deel in de vordering, voor zover die ziet op de schadevergoeding voor de mantelzorgkosten en de overige immateriële schade,
niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering deels betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat de gevorderde mantelzorgkosten onvoldoende zijn onderbouwd, en dat uit de onderbouwing met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen niet blijkt dat de benadeelde partij niet gewerkt heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder parketnummer 02-071659-20 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 631,42. Dat bedrag heeft betrekking op de gemaakte medische kosten, de reis- en parkeerkosten en het verlies van arbeidsvermogen. Naar het oordeel van het hof zijn deze posten voldoende onderbouwd. Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat de gevorderde mantelzorgkosten ad € 351,50 niet voor toewijzing in aanmerking komen, nu de benadeelde partij onvoldoende heeft gesteld dat hij en/of zijn moeder als gevolg van de verzorgende en verplegende taken die zijn moeder heeft verricht voor extra kosten zijn komen te staan en daarmee vermogensschade hebben geleden. De benadeelde partij kan daarom thans in dit onderdeel van de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder parketnummer 02-071659-20 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag van € 2.131,42 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 17 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 02-071659-20 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van
€ 2.131,42. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2020
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft in eerste aanleg in de zaak met parketnummer
02-099296-20 een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding tot een bedrag van
€ 750,00, bestaande uit immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering door de rechtbank toegewezen tot het bedrag van € 500,00. De benadeelde partij is voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering deels betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat de vergoeding gematigd dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] als gevolg van het onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag van € 500,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt bepaald op 7 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 6] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft in eerste aanleg in de zaak met parketnummer
02-099296-20 een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding tot een bedrag van
€ 2.696,50, bestaande uit een bedrag van € 196,50 aan materiële schade en een bedrag van
€ 2.500,00 aan immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering door de rechtbank toegewezen tot het bedrag van € 1.196,50 waarvan € 196,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering deels betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat de telefoon van de benadeelde partij als gevolg van het tenlastegelegde kapot is gegaan en dat de vergoeding voor de immateriële schade gematigd dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 8] als gevolg van het onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 4 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 196,50. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat in de aangifte en het verzoek tot schadevergoeding voldoende is gemotiveerd dat de telefoon van de benadeelde partij als gevolg van verdachtes handelen op de grond is gevallen en niet meer te repareren was. Voorts is het hof van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de geleden schade meer was dan de gevorderde aanschafkosten van een tweedehands (refurbished) telefoon ad € 196,50.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 8] als gevolg van het onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag van € 1.196,50 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 02-099296-20 onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 8] is toegebracht tot een bedrag van € 1.196,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft in eerste aanleg in de zaak met parketnummer
02-121222-21 een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding tot een bedrag van
€ 5.550,00, bestaande uit een bedrag van € 50,00 aan materiële schade en een bedrag van
€ 5.500,00 aan immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering door de rechtbank toegewezen tot het bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering deels betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat ten aanzien van de immateriële schade het causale verband onvoldoende duidelijk is en dat bij de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding geen rekening is gehouden met de eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 9] als gevolg van het onder parketnummer 02-121222-21 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 50,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 9] als gevolg van het onder parketnummer 02-121222-21 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00. Hierbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de psychische gevolgen die het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot gevolg hebben gehad, de psychische klachten waarmee de benadeelde partij nog steeds kampt en die hem beperken in zijn dagelijks leven, alsmede op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Naar het oordeel van het hof is het causale verband tussen de psychische gevolgen en het bewezenverklaarde feit voldoende onderbouwd. Ook heeft het hof meegewogen dat de benadeelde partij mede een bijdrage in het feit heeft gehad door de eerste klap uit te delen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag van € 2.050,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 02-121222-21 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 9] is toegebracht tot een bedrag van
€ 2.050,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-066365-19
De officier van justitie bij het arrondissementparket Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 juni 2019 onder parketnummer
02-066365-19 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan meerdere strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde werkstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-319593-20 onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 02-063233-20 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-121222-21 primair impliciet primair heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-009252-20 tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer
02-063233-20 subsidiair tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 02-071659-20 primair tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 primair tenlastegelegde, en in de zaak met parketnummer
02-121222-21 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan een klinische behandeling bij De Catamaran of een soortgelijke forensisch psychiatrische jeugdinstelling waarbinnen agressie regulatietherapie wordt geboden alsook een behandeling gericht op het stimuleren van de morele ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte;
  • aansluitend meewerkt aan een ambulant (nazorg)traject bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • meewerkt aan het buddytraject van We Walk;
  • meewerkt aan gestructureerde dagbesteding in de vorm van school, werk en prosociale vrijetijdsbesteding;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
-wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-071659-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.131,42 (tweeduizend honderdeenendertig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 631,42 (zeshonderdeenendertig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die ziet op de materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer
02-071659-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.131,42 (tweeduizend honderdeenendertig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 631,42 (zeshonderdeenendertig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
-wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 6], ter zake van het in de zaak met parketnummer
02-099296-20 onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
-wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 8]ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.196,50 (duizend honderdzesennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit € 196,50 (honderdzesennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 8], ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-099296-20 onder feit 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.196,50 (duizend honderdzesennegentig euro en vijftig cent) bestaande uit € 196,50 (honderdzesennegentig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
-wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 9]ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-121222-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.050,00 (tweeduizend vijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 9], ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-121222-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.050,00 (tweeduizend vijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 juni 2019, gewezen onder parketnummer 02-066365-19, te weten een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en L.A.C. Vulders, griffiers,
en op 20 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
L.A.C. Vulders is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.