ECLI:NL:GHSHE:2022:2440

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.287.792_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vordering tot betaling van staanplaatsvergoeding en energiekosten door camping aan voormalige huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Camping High Chaparral B.V. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.E. Cuppen, heeft in eerste aanleg een vonnis gekregen waarin zijn voormalige huurder werd veroordeeld tot betaling van een staanplaatsvergoeding en energiekosten. De appellant heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij hij betoogt dat de vordering van Chaparral op hem is verrekend met de aankoopprijs van een chalet dat eerder aan Chaparral is verkocht door [persoon A]. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de vordering van Chaparral is verrekend. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de appellant in hoger beroep geen eis in reconventie kan instellen, omdat dit niet eerder in de procedure is gedaan. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 2.334,-. De uitspraak is gedaan op 19 juli 2022 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.792/01
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.E. Cuppen te Wittem,
tegen
Camping High Chaparral [locatie] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Chaparral,
advocaat: mr. L. Isenborghs te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 december 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 september 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Chaparral als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8223486 CV EXPL 19-8374)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven van 13 april 2021, met producties 1 t/m 11;
  • de memorie van antwoord van 15 juni 2021;
  • de mondelinge behandeling van 28 juni 2022, waarbij mr. Cuppen spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft mr. Cuppen producties 12 en 13 overgelegd.
Productie 12 is een proces-verbaal van constatering van een deurwaarder waarbij een verklaring is vastgelegd die op 17 juni 2022 is afgelegd door [persoon A] . Mr. Cuppen heeft ter zitting toegelicht dat [persoon A] niet eerder bereid was een schriftelijke verklaring af te leggen en dat hij het proces-verbaal pas op 21 juni 2022 in de middag van de deurwaarder heeft ontvangen. Van de zijde van Chaparral is bezwaar gemaakt tegen toelating van deze productie omdat deze te laat is ingediend.
Gelet op de reden voor het niet eerder in het geding brengen van deze productie zoals toegelicht door mr. Cuppen, gelet op de aard van de productie, zijnde een schriftelijke verklaring van een getuige ten aanzien van wie ook een bewijsaanbod is gedaan, en gelet op de beperkte omvang van de productie, is het hof van oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet om deze productie buiten beschouwing te laten, ook al is deze niet binnen de termijn van artikel 87 lid 6 Rv ingediend. Deze productie wordt daarom toegelaten en behoort tot de gedingstukken.
Dat geldt niet voor productie 13. Deze bevat foto’s die [appellant] al maanden geleden heeft gemaakt, zoals door hem verklaard ter zitting. Deze productie blijft dus buiten beschouwing, gelet op het bepaalde in artikel 87 lid 6 Rv.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. [appellant] heeft in juli 2017 een huurkoopovereenkomst gesloten met [persoon A] (hierna: [persoon A] ), de toenmalige eigenaresse van een chalet, welk chalet is gelegen op de camping High Chaparral te Oirsbeek. Voor de staanplaats van het chalet diende [appellant] aan Chaparral jaarlijks een staanplaatsvergoeding te voldoen.
Wegens het niet (volledig) voldoen van de staanplaatsvergoeding heeft Chaparral per 1 augustus 2019 de huur van de staanplaats opgezegd. [appellant] heeft voordien de camping verlaten.
Nadat [appellant] nog niet volledig had voldaan aan de afbetalingstermijnen van de huurkoop, heeft [persoon A] bij koopovereenkomst van 7 november 2019 het chalet verkocht aan Chaparral tegen een verkoopprijs van € 3.000,-.
3.2.1.
In deze procedure heeft Chaparral gevorderd om [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.402,91 aan hoofdsom (bestaande uit staanplaatsvergoeding over 2019, energiekosten over 2018 en de eindafrekening), vermeerderd met wettelijke rente en € 565,29 aan buitengerechtelijke kosten. Aan deze vordering heeft Chaparral nakoming van de overeenkomst van verhuur van de staanplaats aan [appellant] ten grondslag gelegd.
3.2.2.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van Chaparral toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Chaparral.
Grief 1 – afspraken bij verkoop chalet
3.4.1.
Met deze grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn verweer dat de vordering van Chaparral op hem bij de verkoop van het chalet door [persoon A] aan Chaparral is verrekend met de aankoopprijs, waardoor de aankoopprijs slechts € 3.000,- was. Volgens [appellant] hebben de gebroeders Hermans, de eigenaren van Chaparral, voorafgaand aan de koop tegen [persoon A] gezegd dat als het chalet weg moest er hele hoge transportkosten voor haar rekening zouden komen; deze kosten zouden wel € 10.000,- kunnen bedragen. Onder invloed van deze druk heeft [persoon A] slechts € 7.000,- voor het chalet gevraagd, terwijl ze wist dat het chalet veel meer waard was. Een van de broers heeft toen gezegd dat ze maar € 3.000,- zou krijgen omdat hij nog € 4.000,- van [appellant] moest krijgen. Toen is de koop gesloten en heeft [persoon A] maar € 3.000,- voor het chalet gekregen. Van [persoon A] heeft [appellant] vervolgens begrepen dat hij geen bedragen meer verschuldigd zou zijn aan Chaparral, aldus [appellant] .
3.4.2.
Chaparral heeft betwist dat zij heeft ingestemd met verrekening van haar vordering op [appellant] met de koopsom voor het chalet.
3.4.3.
Het hof overweegt dat uit het proces-verbaal dat is opgemaakt van de verklaring van [persoon A] niet volgt dat zij, ten behoeve van [appellant] , met Chaparral heeft afgesproken dat de vordering van Chaparral op [appellant] werd verrekend met haar vordering op Chaparral inzake de koopprijs voor het chalet, of dat met uitvoering van de koop van het chalet voor € 3.000,- de vordering van Chaparral op [appellant] zou zijn voldaan. [persoon A] verklaart dat zij bij de verkoop van het chalet, onder druk van Chaparral over (de kosten van) het weghalen van het chalet, eerst € 10.000,- heeft gevraagd en daarna is gezakt naar € 7.000,-. Zij verklaart dat Chaparral niet meer wilde betalen dan € 3.000,- omdat Chaparral nog € 4.000,- van [appellant] te vorderen had, en dat zij daarom € 3.000,- heeft ontvangen. Het hof is van oordeel dat hieruit hooguit volgt dat Chaparral niet bereid was meer te betalen dan € 3.000,- vanwege de nog openstaande vordering op [appellant] . Chaparral heeft kennelijk niet uitgesproken dat daarmee tevens de vordering op [appellant] als verrekend of voldaan kon worden beschouwd. Dat heeft [persoon A] uit die enkele, in het kader van onderhandelingen, ingenomen stellingname van Chaparral, zonder meer, ook niet mogen afleiden. Uit de overeenkomst die van de koop is opgemaakt op 7 november 2019 blijkt ook niet van een dergelijke afspraak tussen [persoon A] en Chaparral. Het hof is daarom van oordeel dat [appellant] de door hem gestelde afspraken bij de verkoop van het chalet onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] heeft voor het overige geen concrete feiten ten bewijze aangeboden die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.4.4.
Aan het slot van de toelichting op grief 1 stelt [appellant] dat Chaparral hem in het voorjaar heeft verhinderd om het chalet te verkopen, waardoor hij schade heeft geleden. Chaparral heeft dit gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt dat [appellant] met deze stelling kennelijk beoogd een verrekeningsverweer te voeren. Nu de juistheid van deze stelling van [appellant] , en daarmee de gegrondheid van zijn verweer, niet zonder bewijslevering kan worden vastgesteld, passeert het hof dit verweer op grond van artikel 6:136 BW.
3.4.5.
Bij de mondelinge behandeling heeft [appellant] aangevoerd dat Chaparral, omdat zij de € 4.000,- al van [persoon A] zou hebben gehad, ongerechtvaardigd verrijkt zou worden ten koste van [appellant] door nogmaals over dezelfde vordering te procederen. Het hof overweegt dat [appellant] dit verweer in hoger beroep niet eerder heeft gevoerd dan bij de mondelinge behandeling. Het hof passeert dit verweer daarom op grond van de twee-conclusieregel.
Grief 2 – schade door verlies inboedel
3.5.1.
Met deze grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn verweer dat hij een reconventionele vordering heeft op Chaparral ter hoogte van zijn door Chaparral ontvreemde inboedel.
3.5.2.
Het hof overweegt dat een eis in reconventie dadelijk bij antwoord moet worden ingesteld (artikel 137 Rv). Anders dan [appellant] betoogt, is in zijn conclusie van antwoord geen eis in reconventie te lezen. Het is niet mogelijk om in hoger beroep voor het eerst een eis in reconventie in te stellen (artikel 353 lid 1 Rv).
3.5.3.
Met deze grief betoogt [appellant] voorts dat de vordering van Chaparral moet worden verrekend met de vordering die [appellant] stelt te hebben op Chaparral in verband met door hem geleden schade als gevolg van verlies van zijn inboedel door toedoen van Chaparral, kennelijk op grond van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking.
Chaparral heeft deze vordering van [appellant] gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt dat de gegrondheid van het verweer van [appellant] inzake de aansprakelijkheid van Chaparral voor het door hem gestelde verlies van de inboedel niet zonder bewijslevering kan worden vastgesteld. Het hof passeert dit verweer daarom op grond van artikel 6:136 BW.
Conclusie en proceskosten
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd.
3.7.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze worden aan de zijde van Chaparral begroot op:
– griffierecht € 760,-
– salaris advocaat (2 punten x tarief I)
€ 1.574,-
totaal € 2.334,-.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van Chaparral vast op € 2.334,-, en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Verhoeven, S.C.H. Molin en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2022.
griffier rolraadsheer