6.1.Het gaat is dit geding, zakelijk samengevat, om de vraag of op een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst de cao Ambulancezorg van toepassing is geweest en, zo ja, of [appellant] in dat geval nog betalingen tegoed heeft van VZA. Bij de beoordeling in dit hoger beroep gaat het hof daarbij, voor zover relevant, uit van de navolgende feiten.
VZA is een repatriëringsorganisatie die er primair op is gericht om in opdracht van reisverzekeraars en alarmcentrales buitenlandvervoer te verzorgen per ambulance of per vliegtuig. Vervoer in opdracht van een Regionale Ambulancevoorziening (RAV) behelst ongeveer 19% van het totale werk van VZA.
Op 1 juni 2002 is [appellant], geboren op [geboortedatum] 1955, bij VZA in dienst getreden tegen een loon van € 2.550,= netto per maand. De overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde bedingen zijn niet schriftelijk vastgelegd.
Op 20 juni 2013 is [appellant] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden arbeidsongeschikt geraakt. Dat de arbeidsovereenkomst ooit formeel is beëindigd is niet gesteld of gebleken, maar gelet op de geboortedatum van [appellant] is aannemelijk dat deze vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is beëindigd.
In 2013 is [appellant] een procedure gestart bij de kantonrechter te Tilburg ter zake van loon en heeft hij (onder meer) een verklaring voor recht gevorderd dat de CAO Ambulancezorg 2014 (hierna ook: de CAO) tijdens de algemeen verbindendverklaring op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
Bij vonnis van 23 december 2015 heeft de kantonrechter te Tilburg (onder meer) voor recht verklaard dat de CAO van toepassing is op de arbeidsovereenkomst in de periode van 3 februari 2014 tot en met 31 december 2014.
Bij brief van 12 december 2016 heeft de gemachtigde van [appellant] onder verwijzing naar het vonnis van 23 december 2015 het standpunt ingenomen dat ook in de periode van 27 december 2010 tot 31 december 2011 de cao Ambulancezorg algemeen verbindend was verklaard en dus op de arbeidsovereenkomst van toepassing was. Met een beroep op de bepalingen in die cao heeft [appellant] in deze brief aanspraak gemaakt op betaling van een salarisverhoging, eenmalige uitkering, eindejaarsuitkering, ORT-vergoeding, overwerkvergoeding, opbouw van vakantie en loonbetaling tijdens ziekte.
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd als staat te lezen in het petitum onder de inleidende dagvaarding. Gelet op de gewijzigde eis in hoger beroep volstaat het hof met een verwijzing naar dat processtuk. Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het hiervoor onder 6.1.f aangehaalde standpunt ten grondslag gelegd.
6.2.2.VZA heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.1.In het bestreden tussenvonnis van 17 juli 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de cao Ambulancezorg van 2011 in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 van toepassing is geweest op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en dat VZA alleen aan deze cao gehouden kan worden gedurende de periode waarvoor deze algemeen verbindend is verklaard (r.o. 3.5 en 3.6). Op het door VZA gevoerde verjaringsverweer heeft de kantonrechter overwogen dat de vorderingen van [appellant] op grond van het bepaalde in de artikelen 3:307 en 3:308 BW verjaren door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag volgend op die waarop de vorderingen opeisbaar zijn geworden (r.o. 3.8) en dat in dit geval stuiting van verjaring door [appellant] pas heeft plaatsgevonden bij brief van 12 december 2016 (r.o. 3.10), met als gevolg dat de loonvordering en vordering tot vergoeding van overuren zijn verjaard voor wat betreft de periode vóór 1 december 2011 (r.o. 3.12 en 3.13). De vordering tot betaling van een bijdrage in de ziektekosten is voor wat betreft 2011 volledig verjaard (r.o. 3.14). De vordering tot uitkering van een vergoeding voor de bovenwettelijke vakantie-uren is wel gestuit (r.0. 3.16). Vervolgens heeft de kantonrechter naar aanleiding van het verweer dat [appellant] in loonschaal 7 van de cao zou vallen nadere informatie gevraagd aan [appellant] en heeft hij [appellant] de gelegenheid geboden te reageren op een door VZA overgelegd overzicht van de door [appellant] gewerkte uren op jaarbasis. VZA is de gelegenheid geboden om bij akte te reageren.
6.3.2.In het tevens bestreden eindvonnis van 8 januari 2020 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. In dit vonnis heeft de kantonrechter overwogen en beslist:
dat [appellant] het opleidingsniveau van ambulanceverpleegkundige als bedoeld in de cao heeft, beschikte over de bevoegdheden genoemd in de Nota Verantwoorde Ambulancezorg (verder: de Nota) en ten tijde van zijn indiensttreding medisch (voorbehouden) handelingen mocht verrichten (r.o. 2.4.);
dat een ambulanceverpleegkundige als bedoeld in de cao volgens de Nota verpleegkundige én medisch (voorbehouden) handelingen verricht en [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij ook medische (voorbehouden) handelingen verricht heeft bij VZA (r.o. 2.5);
dat de feitelijke werkzaamheden het meest doorslaggevend zijn bij de beoordeling of [appellant] de functie van ambulanceverpleegkundige als bedoeld in de cao verrichtte, zodat niet is komen vast te staan dat [appellant] grotendeels werkzaamheden verrichtte die behoren bij de functie van ambulanceverpleegkundige als genoemd in de cao (r.o. 2.7);
dat geen recht bestaat op betaling conform salarisschaal 9, trede 11 en niet is weersproken dat VZA meer loon heeft betaald dan verschuldigd op grond van salarisschaal 7, trede 11, zodat de onder 1 en 2 gevorderde loonbetalingen niet toewijsbaar zijn (r.o. 2.8);
dat bij narekenen door de kantonrechter niet is gebleken dat VZA te weinig loon heeft betaald met inbegrip van de gevorderde eenmalige uitkering, eindejaarsuitkeringen, overuren van december 2011 en ORT ten aanzien van november en december 2011 (r.o. 2.9);
dat de vordering tot betaling van loon berust op de stellingname dat het loon gebaseerd had moeten zijn op salarisschaal 9, trede 11, welke schaal niet van toepassing is geweest (r.o. 2.10);
dat de omvang van het dienstverband wordt bepaald door de overeengekomen arbeidsduur van 40 uur en niet door een rechtsvermoeden dat is gebaseerd op een gemiddeld aantal gewerkte uren (r.o. 2.11);
dat tussen partijen in confesso is dat een all-in loon was overeengekomen waarin een overurenvergoeding was inbegrepen en niet is gebleken dat structureel substantieel meer uren werden gewerkt dan was overeengekomen, zodat over 2012 geen vergoeding voor overuren verschuldigd is (r.o. 2.14);
dat de vordering tot betaling van een bijdrage in de premie voor een verzekering tegen ziektekosten over 2014 en 2016 vanwege een onvoldoende onderbouwing niet toewijsbaar is (r.o. 2.16);
dat voor de jaren 2012, 2013 en 2015 niet is gebleken van het bestaan van een grondslag voor betaling van bovenwettelijke vakantie-uren en dat [appellant] in 2014 meer uren aan verlof heeft genoten dan de som van de wettelijke en bovenwettelijke vakantie-uren (r.o. 2.18);
dat de uitkeringsschade als gevolg van een te lage inschaling in het refertejaar voor de WIA (1 juni 2012 tot 1 juni 2013) niet toewijsbaar is, omdat in die periode geen cao algemeen verbindend was verklaard en bovendien geen sprake is van te weinig betaald loon (r.o. 2.19);
dat ten tijde van het ongeval op 20 juni 2013 geen algemeen verbindend verklaarde cao gold, zodat uit een dergelijke cao ook geen verzekeringsplicht voor het sluiten van een ongevallenverzekering gold voor VZA (r.o. 2.20);
dat de (neven)vorderingen tot afdracht van pensioenpremie, betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW niet toewijsbaar zijn (r.o. 2.21 en r.o. 2.22) en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW slechts over de toegewezen bijdrage in de ziektekosten (r.o. 2.23);
dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding dient te dragen (r.o. 2.24).