Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur te Eindhoven,
1.[Hekwerk] Participatie B.V., hierna [geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2], hierna [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. G. de Gelder te Woudenberg,
5.Het tussenarrest van 28 april 2020
gegrond is. Hieruit volgt dat [appellante] op goede gronden de buitengerechtelijke vernietiging van de Koopovereenkomst heeft ingeroepen. De dwaling komt naar het oordeel van het hof niet voor rekening van [appellante] .”
“- de post onderhanden projecten in de Overnamebalans onjuist is gewaardeerd en de fout moet worden begroot op een substantieel en omvangrijk bedrag van maximaal € 120.063,00 (3.13 hiervoor);- de Koopovereenkomst op goede gronden is vernietigd (3.19 hiervoor)”.
(a) een uitkering in geld wegens onbillijke bevoordeling/benadeling (art. 3:53 lid 2 BW); en
6.Het nadere procesverloop
7.De nadere beoordeling
- in hun verklaringen in de procedure enerzijds de nadruk hebben gelegd op (vermeende) fouten van [geïntimeerden] en de [geïntimeerden] -hekwerkbedrijven en
- in hun verklaringen ten overstaan van de curator van PSS anderzijds hebben benadrukt dat PSS tot vlak voor de faillietverklaring een lopende onderneming had en dat de samenwerking ondanks strubbelingen goed verliep.
[geïntimeerden] wijst hierop, op de faillissementsverslagen en op de verklaring van curator [persoon A] in de procedure. [geïntimeerden] betoogt dat de verklaringen van [persoon G] , [persoon K] en [persoon J] in de procedure niet betrouwbaar zijn.
Het hof verwerpt dit betoog. Het hof overweegt dat de context van de verklaringen bij de curator geheel anders was en dat de getuigen in die context - mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid als door de curator ‘aan te zwengelen’ en daadwerkelijk ‘aangezwengeld’ - hun keuzes in de onderneming hebben willen uitleggen en rechtvaardigen. Daartegenover staat dat zij in de procedure de problemen in de onderneming hebben willen toelichten. Dat zijn accentverschillen die naar het oordeel van het hof geen aanwijzingen opleveren dat de getuigen niet naar waarheid hebben verklaard.
[geïntimeerden] betoogt verder dat de schriftelijke verslagen van verklaringen ten overstaan van de curator betrouwbaar en zelfs doorslaggevend zijn. Het hof verwerpt dit standpunt. De curator heeft die verklaringen opgesteld. De getuigen hebben verklaard onder zware druk te zijn gezet. [persoon K] heeft verklaard te zijn opgesloten in een kamertje en uitsluitend “voor gezien” te hebben getekend, dus niet voor akkoord. Het hof acht die verklaringen van de getuigen ten aanzien van de ervaren wijze van verslaglegging geloofwaardig. Het hof slaat daarom nog wel acht op de schriftelijke verklaringen van gesprekken met de curator, maar die hebben veel minder gewicht dan de getuigenverklaringen ten overstaan van het hof.
Door de combinatie van deze aspecten was PSS minder of niet winstgevend en kampte PSS met liquiditeitsproblemen, zowel voor als na de overname.
Verder heeft [geïntimeerden] na de faillietverklaring van PSS een nieuwe onderneming opgericht die min of meer de functie had in de [geïntimeerden] -organisatie, die PSS voorheen had.
Het hof beoordeelt hier het standpunt van [appellante] dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de onderneming niet zou hebben gekocht en dat haar vordering tot schadevergoeding daarom moet worden toegewezen. Het hof verwerpt dit betoog. De onjuiste mededelingen zijn in voldoende mate verdisconteerd in het oordeel van het hof over de dwaling.
De gestelde schade betreft kosten en verliezen uit onderneming, en kosten en verliezen vanwege het faillissement van Eurobarrier (vanwege de door Eurobarrier - vanwege de liquiditeitspositie van PSS - van aanvang aan noodzakelijkerwijs aan PSS verstrekte leningen respectievelijk verstrekt leverancierskrediet, die/dat niet zijn/is terugbetaald vanwege het faillissement van PSS).
Deze gestelde schade hangt nauw samen met talrijke keuzes die in de onderneming (en bij Eurobarrier) zijn gemaakt en met het ondernemersrisico dat zich heeft verwezenlijkt. De gestelde schade staat daarom in een te ver verwijderd verband tot de onjuiste inlichtingen in de aanloop naar de transactie en kan in redelijkheid aan die onjuiste inlichtingen niet worden toegerekend. Bovendien leidt het oordeel dat sprake is van dwaling – anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen – niet automatisch tot een schadevergoedingsplicht uit onrechtmatige daad (of wanprestatie). Dat zou anders liggen bij bedrog door [geïntimeerden] , maar dat is – voor zover het onder 7.5. besproken ‘vooropgezet plan’ als zodanig moet worden begrepen – niet komen vast te staan.
Het hof hoeft bij deze stand van zaken een ander standpunt van [geïntimeerden] niet te beoordelen. Dat standpunt houdt in dat [appellante] de schade aan zichzelf te wijten heeft omdat zij, als vermogende aandeelhouder, heeft nagelaten aanvullende middelen ter beschikking van PSS te stellen.
- grieven 1 tot en met 5 slagen gedeeltelijk (dwaling en onjuiste waarderingen in overnamebalans; gevolgen voor [geïntimeerde 2] )
- grieven 6 en 8 falen (afwijzing vergoeding aanvullende schade; afwijzing buitengerechtelijke incassokosten)
- grieven 7 en 9 slagen (restant koopprijs, reconventie in eerste aanleg; tarief proceskosten in eerste aanleg).
€ 482.934,28 koopprijs
-/- € 90.717,82 = 25% ter voorkoming van onbillijke bevoordeling
= € 272.153,46.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (zie ook HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
8.De uitspraak
en bepaalt dat deze bedragen, nadat hierop in mindering is gebracht hetgeen door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] al is voldaan naar aanleiding van het vonnis waarvan beroep, binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;