ECLI:NL:GHSHE:2022:2414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
20-001834-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis politierechter wegens onvoldoende verklaring herkomst geldbedrag in witwaszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1975, werd verdacht van witwassen van een geldbedrag van € 20.000,00 dat hij op 5 juli 2021 in Eijsden bij zich had. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, maar sprak hem vrij van een tweede tenlastelegging en gelastte de teruggave van het inbeslaggenomen geld en een telefoon.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter, omdat de verdachte op onderdelen wisselend had verklaard en niet in staat was een voldoende concrete en verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld te geven. Het hof oordeelde dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig moest zijn, gezien de omstandigheden waaronder het was aangetroffen en de aard van de coupures. De verdachte had verklaard dat het geld bedoeld was voor de aankoop van landbouwvoertuigen, maar zijn verklaringen waren inconsistent en niet onderbouwd.

Het hof concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de vereisten voor een verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld. De verdediging had aangevoerd dat het gebruik van contant geld in Albanië gebruikelijker is, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om de legale herkomst van het geld te staven. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en werd het inbeslaggenomen geld van € 20.000,00 verbeurd verklaard, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van een kleiner bedrag van € 516,00.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001834-21
Uitspraak : 11 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juli 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-177675-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adres verdachte] ,
en volgens opgave door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep thans verblijvende op een onbekend adres in [land] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij voormeld vonnis is de verdachte veroordeeld voor het hem onder 1 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens is de verdachte vrijgesproken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en is aan hem de teruggave van het onder hem inbeslaggenomen geld en de inbeslaggenomen telefoon bevolen.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de vrijspraak ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd alsmede de daarbij behorende beslissing tot teruggave van het inbeslaggenomen geld. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis wordt vernietigd, dat feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard, de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en dat het inbeslaggenomen geld verbeurdverklaard zal worden.
Namens de verdachte is bepleit dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal voor het deel dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
2. primair
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 20.516 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 20.516 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 20.516 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 20.516 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit eigen misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 20.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De politierechter heeft de verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde integraal vrijgesproken omdat het dossier onvoldoende aanwijzingen zou bevatten dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag uit enig dan wel uit eigen misdrijf afkomstig is. Uit het dossier blijkt enkel, aldus de politierechter, dat sprake is van enige twijfel over de herkomst van het geldbedrag, maar dat is onvoldoende voor het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde (eenvoudig) witwassen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich hierbij aangesloten. Haar verweer komt er in de kern op neer dat het niet aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is en dat het Openbaar Ministerie te weinig onderzoek heeft gedaan om te kunnen uitsluiten dat het geld een legale herkomst had.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder ECLI:NL:HR:2018:2352) dat, indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt, in tegenstelling tot het verweer dat door de raadsvrouw in onderhavige zaak is aangevoerd, niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
In het onderhavige geval is verdachte als inzittende van een auto met een Luxemburgs kenteken door de Koninklijke Marechaussee op de A2 staande gehouden op basis van artikel 50 van de Vreemdelingenwet. Hij bleek in het bezit van € 20.000,00 in coupures van € 500,00 die hij uit een buiktasje haalde en een bedrag van € 516,00 in kleinere coupures. Omdat hij op dat moment de herkomst van het geld niet kon aantonen, is hij aangehouden op verdenking van witwassen. Na verdachtes aanhouding bleek dat hij beschikte over meerdere identiteitskaarten met zijn afbeelding, maar voorzien van verschillende namen en verschillende nationaliteiten.
De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag van € 20.000,00 bedoeld was voor de aankoop van landbouwvoertuigen. Hij wist niet bij wie hij deze voertuigen zou gaan kopen, noch precies waar. Hij heeft hierover wisselend verklaard, enerzijds noemde hij een dorp, anderzijds verklaarde hij dat hij eerst in Aken en dan in Frankfurt moest zijn. Dat hij in Nederland werd aangetroffen en vanuit België kwam, was omdat hij verdwaald was. Hij heeft verklaard dat hij contact zou maken met zijn compagnon in Albanië en dat, als ze het eens zouden worden, ze tot de koop zouden overgaan. Hij heeft verklaard dat zijn compagnon [compagnon naam 1] heet. Later verbeterde hij de achternaam naar [compagnon naam 2] . Ten slotte heeft de verdachte verklaard het geld gewisseld te hebben in coupures van € 500,00, echter weet hij niet meer waar hij dat heeft gedaan, kan hij geen bon van de transactie overleggen en verklaart hij wisselend over bij welk geldtransactiekantoor hij dit zou hebben gedaan.
Aan voornoemde feiten en omstandigheden, waarbij het hof vaststelt dat de verklaringen van de verdachte gekenmerkt worden door bijstellingen, ongerijmdheden en tegenstrijdigheden, bezien tegen de achtergrond van het feit van algemene bekendheid dat de coupure van € 500,00 vrijwel uitsluitend gekend is in criminele kringen, mocht het Openbaar Ministerie een vermoeden van witwassen ontlenen. Aldus mocht van de verdachte verwacht worden dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand volkomen ongeloofwaardige verklaring over de herkomst van het geld zou afleggen.
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld zelf bij een bank heeft opgenomen en dat hij daarvan een afbeelding kan overleggen. Later heeft hij verklaard dat hij een deel van het geld heeft geleend van iemand die het geld van de bank heeft afgehaald en dat die persoon een brief heeft verzonden vanuit Albanië. Weer later heeft hij verklaard dat de broer van zijn compagnon, [broer compagnon] , het geld van de bank heeft opgenomen en dat die een bewijs daarvan heeft opgestuurd naar verdachtes telefoon. Nadien sprak de verdachte nog van een gezamenlijke bankrekening met [broer compagnon] waarvan het geld zou zijn opgenomen en dat de helft van het bedrag aan hem, de verdachte, zou toebehoren.
De afbeelding van de opname bij de bank is door de verdachte nimmer overgelegd. Evenmin is deze aangetroffen bij het onderzoek op de telefoon die de verdachte bij zich had. Ook van een brief die een bankopname zou bevestigen is niet gebleken. Informatie over een bank of rekeningnummer is door de verdachte niet gegeven. Zonder deze informatie is onderzoek naar de gestelde geldopname niet mogelijk.
Het hof concludeert dan ook dat de verdachte, voor zover hij heeft verklaard over de herkomst van het geld, geen verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Immers, zonder een bewijs van opname dan wel opgave van een bank, bankrekeningnummer en tenaamgestelde van een bankrekening, is het voor het Openbaar Ministerie niet mogelijk om enig onderzoek te doen naar de herkomst van het geld.
De verdediging heeft nog naar voren gebracht dat de verdachte het geld niet had verstopt, dit direct overhandigde en het gebruik van contant geld in Albanië veel gebruikelijker is dan in Nederland.
Hoewel het hof niet kan uitsluiten dat het betalingsverkeer in Albanië nog veelal met cashgeld plaatsvindt, kan het hof er niet omheen dat de verdachte - zoals vermeld -meermaals heeft verklaard dat het geld van een bank is opgenomen door hem dan wel door een ander, zonder evenwel op enige wijze nader te onderbouwen hoe een dergelijke legale herkomst zou kunnen worden geverifieerd.
Ook de bij een Albanese notaris opgestelde verklaring van [persoon 1] en [persoon 2] d.d. 8 augustus 2021, die na de zitting in eerste aanleg zijdens de verdachte nog is overgelegd ter staving van de herkomst van het cashgeld dat de verdachte bij zich had, acht het hof daartoe niet toereikend. Genoemde personen verklaren volgens de Engelse vertaling als volgt:
“The undersigned declarants [persoon 1] and [persoon 2] declare that we have reserve some agricultural vehicles in the German state, Mr. [verdachte] , for the value of20,000 Euros (‘twenty thousand Euros.) (‘i.e. from 10,000 Euros each), this amount also includes the transport of agricultural vehicles from Germany to Albania.”
Het hof stelt vast dat met deze verklaring geenszins een begin van onderbouwing is gegeven voor verdachtes verklaring dat het geld van een bank is opgenomen, nu daarover met geen woord wordt gerept. Het hof stelt voorts vast dat beide personen verklaren dat zij landbouwwerktuigen hadden gereserveerd in Duitsland, ten behoeve van de aanschaf en het daarop volgende transport waarvan de verdachte € 20.000,00 bij zich had, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij niet wist niet bij wie hij deze voertuigen zou gaan kopen, noch precies waar. [persoon 1] en [persoon 2] laten overigens na te preciseren waar en bij wie zij die landbouwwerktuigen dan gereserveerd zouden hebben. Dit maakt de verklaring, die sowieso andersluidend is dan die van de verdachte, ook niet concreet, noch verifieerbaar. Tot slot is ook de omstandigheid dat de verdachte het geld bij zich droeg in een buiktasje en dit desgevraagd direct overhandigde op zichzelf bezien onvoldoende om de gestelde legale herkomst te staven.
Aangezien de verdachte op onderdelen wisselend heeft verklaard en er niet in is geslaagd om een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het in zijn buiktasje aangetroffen geldbedrag van € 20.000,00 te geven, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Daarmee verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw in al zijn onderdelen.
Naar het oordeel van het hof dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van het (eenvoudig) witwassen van het onder hem inbeslaggenomen bedrag van € 516,00, bestaande uit kleine coupures en muntgeld, nu ten aanzien van dat bedrag anders dan ten aanzien van voormeld bedrag van € 20.000,00, dat bestond uit coupures van € 500,00, niet zonder meer een vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte vanzelfsprekend over contante middelen kan en mag beschikken om in zijn primaire levensonderhoud te voorzien terwijl hij reist door Europa.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 2 primair bewezenverklaarde levert op:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag. Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door witwassen wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. De verdachte heeft met zijn handelen daaraan een bijdrage geleverd. Witwassen tast bovendien de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp (geldbedrag ad € 20.000,00) en, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan.
Het hof zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de andere in het dictum genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 500,00 en van € 11,00, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor feit 2 primair tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 20.000,00 (omschrijving PL2700-21-047604-2, ibn 05-07-2021);
gelast de teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten;
- een geldbedrag van € 505,00 (omschrijving PL2700-21-047604-3, ibn 05-07-2021);
- een geldbedrag van € 11,00 (omschrijving PL2700-21-047604-4, ibn 05-07-2021).
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 11 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.C. Bos voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.