In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1975, werd verdacht van witwassen van een geldbedrag van € 20.000,00 dat hij op 5 juli 2021 in Eijsden bij zich had. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, maar sprak hem vrij van een tweede tenlastelegging en gelastte de teruggave van het inbeslaggenomen geld en een telefoon.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter, omdat de verdachte op onderdelen wisselend had verklaard en niet in staat was een voldoende concrete en verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld te geven. Het hof oordeelde dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig moest zijn, gezien de omstandigheden waaronder het was aangetroffen en de aard van de coupures. De verdachte had verklaard dat het geld bedoeld was voor de aankoop van landbouwvoertuigen, maar zijn verklaringen waren inconsistent en niet onderbouwd.
Het hof concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de vereisten voor een verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld. De verdediging had aangevoerd dat het gebruik van contant geld in Albanië gebruikelijker is, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om de legale herkomst van het geld te staven. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en werd het inbeslaggenomen geld van € 20.000,00 verbeurd verklaard, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van een kleiner bedrag van € 516,00.